ECLI:NL:GHAMS:2015:4410

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
29 oktober 2015
Zaaknummer
200.117.251/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Authenticiteit van handtekeningen onder overeenkomsten van geldlening en deskundigenonderzoek

In deze zaak, die een vervolg is op een tussenarrest van 5 augustus 2014, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. de Haan, heeft de akten ondertekend en is in geschil met de geïntimeerde, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.J.W. Pulles. De zaak betreft de authenticiteit van handtekeningen onder twee overeenkomsten van geldlening, gedateerd 10 augustus 2007 en 15 september 2007. In het tussenarrest werd een deskundige, W. de Jong, benoemd om onderzoek te verrichten naar de handtekeningen. De deskundige concludeerde dat de handtekeningen met hoge waarschijnlijkheid authentiek zijn en afkomstig van de appellant. Echter, voor de naamschrijving op de overeenkomst van 10 augustus 2007 kon geen conclusie worden getrokken, omdat de appellant geen geschikt handschriftmateriaal ter beschikking heeft gesteld. Het hof heeft de conclusies van de deskundige overgenomen en geoordeeld dat de handtekeningen authentiek zijn, terwijl de stellingen van de appellant over de niet-bestaande overeenkomsten van geldlening niet voldoende onderbouwd waren. Het hof bekrachtigde het vonnis waarvan beroep en veroordeelde de appellant in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.117.251/01
zaaknummer rechtbank Alkmaar : 127029 / HA ZA 11-151
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 oktober 2015
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J. de Haan te Alkmaar,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.J.W. Pulles te Amsterdam.

1.Verder verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 5 augustus 2014 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
In het tussenarrest is een onderzoek door een deskundige bevolen en is W. de Jong (Niehoff & De Jong Schriftonderzoek) tot deskundige benoemd om dat onderzoek te verrichten. De deskundige heeft een rapport uitgebracht dat bij de gedingstukken is gevoegd.
[geïntimeerde] heeft een memorie na deskundigenbericht genomen. [appellant] heeft een antwoordmemorie ingediend.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1
Bij het tussenarrest zijn de volgende vragen aan de deskundige voorgelegd:
1. Ten aanzien van de overeenkomst van geldlening van 10 augustus 2007:
a. is de handtekening links onderaan deze overeenkomst gezet door [appellant] ?
b. is de bijschrijving " [X] " op pagina twee van de overeenkomst gedaan door [appellant] ?
2. Ten aanzien van de overeenkomst van geldlening van 15 september 2007:
a. is de handtekening links onderaan deze overeenkomst gezet door [appellant] ?
3. Heef u overigens nog opmerkingen die voor de beoordeling van deze zaak van belang kunnen zijn?
2.2
Het rapport van de deskundige houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in.
" (...)
6. INTERPRETATIE VAN DE BEVINDINGEN
Object van onderzoek waren de handtekeningen, links onder bij de vermelding " [Y] " op overeenkomsten van geldlening, gedateerd 10.08.2007 en 15.09.2007. Voorts was gevraagd een onderzoek in te stellen naar de vraag of appelant de schrijver is van de naamschrijving " [X] " bij de handtekening op de overeenkomst van 10.08.2007.
De betwiste overeenkomsten stonden in de originele vorm voor het onderzoek ter beschikking en de materiaaltoetsing leverde de vaststelling op dat de in het geding zijnde schrijfproducties voldoende kenmerken met een onderscheidend vermogen bezitten om aan de hand van een vergelijkend schriftonderzoek gerichte uitspraken over het schrijverschap te kunnen doen.
Het vergelijkingsmateriaal bestaat uit 27 buiten de context van het geschil vervaardigde handtekeningen uit de periode 2004 - 2014. Verder staan in het kader van een schrijfproef ad hoc geplaatste naamschrijvingen " [Z] " en een in drukletters vervaardigde tekst ter beschikking. Omvang en kwaliteit van de handtekeningen in het referentiemateriaal voldoen aan de eisen voor een vergelijkend schriftonderzoek.
Dit is niet het geval voor het onderzoek naar het schrijverschap van de naamschrijving " [X] ". Appelant is gevraagd om ten behoeve van dit onderzoek onbevangen (buiten de context van deze zaak) vervaardigd tekstmateriaal ter beschikking te stellen, waarop appelant heeft meegedeeld dat hij niet over dergelijk schriftmateriaal beschikt. Daarop is hem gevraagd om ad hoc meerdere naamschrijvingen " [X] " en een willekeurige tekst te schrijven.
De in het kader van de schrijfproef ad hoc vervaardigde tekst en naamschrijvingen kunnen echter niet zonder meer met onbevangen vervaardigd handschrift worden gelijkgesteld. (...) Dit betekent dat de onderzoeksmogelijkheden ten aanzien van de naamschrijving aan fundamentele beperkingen onderhevig zijn.
De resultaten van het onderzoek worden als volgt samengevat:
Het fysisch onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor een kunstmatige productie van de in het geding zijnde handschrift. De handtekeningen en de naamschrijving bestaan uit primaire, met balpeninkt vervaardigde schrijfproducties, die vlot en zeker met een goede lijnspanning zijn vervaardigd. Bijzonderheden die als (ongewilde, maar onvermijdelijke) nevenverschijnselen van een nabootsings- of verdraaiingstrategie kunnen worden beschouwd, werden niet waargenomen.
Het schriftvergelijkende onderzoek heeft aangetoond dat de betwiste handtekeningen in alle relevante algemene en bijzondere kenmerken met de kenmerken in het referentiemateriaal van de heer [appellant] overeenkomen. Afwijkingen zijn daarbij niet waargenomen.
(...)
Bij de interpretatie van de bevindingen moet ten aanzien van de handtekeningen de vraag worden beantwoord of de vastgestelde overeenkomsten het product van een succesvolle nabootsingsstrategie zijn dan wel als indicatoren moeten worden beschouwd die voor het schrijverschap van [appellant] spreken.
Bij de interpretatie van de onderzoeksbevindingen moet ten aanzien van de naamschrijving de vraag worden beantwoord of de geconstateerde afwijkingen het gevolg zijn van het feit dat geen onbevangen vervaardigd tekstmateriaal ter beschikking staat, dan wel als indicatoren moeten worden beschouwd die tegen het schrijverschap van [appellant] spreken.
(...)
In de betwiste handtekeningen zijn geen afwijkingen in het bewegingsverloop, de vormgeving en de proporties van schriftelementen, noch storingsverschijnselen in de lijnvoering waargenomen. Argumenten voor de nabootsingshypothese kunnen derhalve aan de onderzoeksresultaten niet worden ontleend.
De geconstateerde overeenkomsten ten opzichte van de authentieke ondertekeningswijze van appelant zijn overwegend van specifieke aard, waarbij met name de overeenkomsten in schrijfsnelheid en de lijnkwaliteit, in combinatie met overeenkomsten in details van bewegingssequenties als sterke ondersteuning voor de echtheidshypothese kunnen worden beschouwd.
De bevindingen met betrekking tot de betwiste naamschrijving " [X] " kunnen - gelet op de aard van de geconstateerde afwijkingen - het gevolg zijn van het feit dat geen onbevangen vervaardigd tekstmateriaal ter beschikking staat en de ad hoc vervaardigde schrijfproeven in drukletterschrift en niet in lopend verbonden schrift zijn geschreven.
Echter, zo lang niet op objectieve wijze kan worden vastgesteld, of het door appelant overgelegde tekstmateriaal representatief voor zijn schrijfwijze is, maw. zo lang geen onbevangen en buiten de context van deze zaak vervaardigd handschrift van [appellant] ter beschikking staat, kan de vraag of de naamschrijving al dan niet door hem is geschreven, niet beantwoord worden.

7.CONCLUSIES

(...)
Refererend aan de in de opdracht gestelde vraag luiden de uit de onderzoeksresultaten voortvloeiende conclusies - rekening houdend met de in de materiaalkritiek weergegeven beperkingen voor het onderzoek - als volgt:
> De handtekeningen, links onder bij de vermelding " [Y] " op de beide overeenkomsten van geldlening, gedateerd 10.08.2007 en 15.09.2007 zijn
met hoge waarschijnlijkheidauthentieke handtekeningen van [Y] , die door hem op deze documenten zijn geplaatst.
> De bevindingen aangaande de naamschrijving " [X] " laten geen conclusie in positieve dan wel negatieve richting toe. De conclusie luidt hier: non liquet.
(...)
2.3.
[geïntimeerde] stelt dat hij, gelet op het onderzoek en de conclusies van de deskundige aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Volgens [appellant] is met het rapport van de deskundige echter niet het bewijs geleverd dat de handtekeningen onder de overeenkomsten van geldlening van hem afkomstig zijn.
2.4.
Het hof overweegt als volgt. De deskundige heeft blijkens zijn rapport fysisch onderzoek verricht naar de betwiste handtekeningen. Hij heeft daarbij geen aanwijzingen gevonden voor de mogelijkheid dat die handtekeningen op kunstmatige wijze, door middel van een nabootsings- of verdraaiingstrategie door een ander dan [appellant] zijn geplaatst. Verder heeft de deskundige een vergelijkend schriftonderzoek verricht. Daarbij zijn de originele, betwiste handtekeningen onder de overeenkomsten van geldlening vergeleken met 27 buiten de context van onderhavige geschil geplaatste handtekeningen uit de periode 2004 tot en met 2014 waarvan vast staat dat die van [appellant] afkomstig zijn. De originele handtekeningen onder de geldleningsovereenkomsten en de 27 handtekeningen van [appellant] voldoen blijkens het deskundigenrapport in kwaliteit en omvang aan de eisen voor een vergelijkend schriftonderzoek. Op grond van het fysisch onderzoek naar de handtekeningen onder de originele overeenkomsten van geldlening en het vergelijkend schriftonderzoek tussen die handtekeningen en 27 handtekeningen van [appellant] uit de periode 2004 tot en met 2014 komt de deskundige tot de conclusie dat de handtekeningen onder de overeenkomsten van geldlening met hoge mate van waarschijnlijkheid authentieke handtekeningen van [appellant] zijn.
2.5.
[appellant] heeft geen kritiek op de deskundige, de methodiek van het onderzoek, de wijze waarop dat onderzoek door hem is verricht of de manier waarop de deskundige daarvan in zijn rapport verslag heeft gedaan. Het hof neemt de conclusies van de deskundige over, maakt die tot de zijne en is van oordeel dat, gelet op het deskundigenonderzoek en de daaruit getrokken conclusies op afdoende en toereikende wijze is bewezen dat de handtekeningen op de overeenkomsten van geldlening van [appellant] afkomstig zijn en door hem zijn geplaatst. Dat de deskundige niet tot een (nog) hogere graad van waarschijnlijkheid dan een “hoge” mate van waarschijnlijkheid concludeert, is anders dan [appellant] tracht ingang te doen vinden, voor het hof geen reden tot een ander oordeel te komen, ook niet nu volgens het deskundige rapport niet is vast te stellen dat de naamschrijving “ [X] ” naast de handtekening onder de overeenkomst van 10 augustus 2007 van hem afkomstig is. De deskundige heeft geen conclusie kunnen trekken ten aanzien van die naamschrijving omdat [appellant] hem geen handschriftmateriaal ter beschikking heeft kunnen stellen dat geschikt was om deugdelijk vergelijkend schriftonderzoek te verrichten. Daardoor heeft de deskundige evenmin kunnen vaststellen dat die naamschrijving
nietvan [appellant] afkomstig is.
2.6.
De stellingen van [appellant] die er kennelijk toe strekken te betogen dat geen sprake is van werkelijk bestaande overeenkomsten van geldlening maar dat die overeenkomsten als dekmantel dienen van [geïntimeerde] om drugsgeld op de bankrekening van [-] Beheer B.V. te parkeren zijn niet van een afdoende toelichting en onderbouwing voorzien en worden om die reden terzijde gesteld.
2.7.
De slotsom is dat de onderhandse akten waarin de overeenkomsten van geldlening zijn vastgelegd en waarvan de ondertekening door [appellant] op grond van het deskundigenonderzoek is komen vast te staan, naar het oordeel van het hof het bewijs opleveren van de stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] die overeenkomsten met hem is aangegaan.
2.8.
Dit een en ander leidt ertoe dat de grief faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partijen worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, waaronder die van het incident, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 291,= aan verschotten en € 6.580,= voor salaris;
veroordeelt [appellant] tot betaling aan de griffier van dit hof van de voorlopig in debet gestelde som van de schadeloosstelling en het loon van de deskundige ten bedrage van € 2.420,=, welk bedrag dient te worden voldaan aan de hand van de nota met betaalinstructies die door het landelijk Dienstencentrum voor de rechtspraak zal worden verzonden;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. Molenaar, C.C. Meijer, en R.H.C. van Harmelen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2015.