ECLI:NL:GHAMS:2015:4375

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
26 oktober 2015
Zaaknummer
200.166.202/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake doorhaling aantekening gezagsregister en gezag over minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin zij verzocht om de doorhaling van een aantekening in het gezagsregister. De vrouw en de man hebben een relatie gehad en uit deze relatie is een minderjarige geboren. De vrouw stelt dat zij nooit heeft ingestemd met het gezamenlijk gezag over de minderjarige en dat haar handtekening op het aanvraagformulier voor het gezag vervalst is. De rechtbank heeft in eerste aanleg de verzoeken van de vrouw om het gezamenlijk gezag te beëindigen afgewezen en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man vastgesteld. In hoger beroep verzoekt de vrouw om vernietiging van de bestreden beschikking en toewijzing van haar verzoeken. De man verzoekt de beschikking te bekrachtigen en stelt dat de vrouw wel degelijk haar handtekening heeft gezet. Het hof heeft een deskundigenbericht laten opstellen, waaruit blijkt dat de handtekening op het formulier niet van de vrouw is. Het hof oordeelt dat niet is komen vast te staan dat beide partijen gezamenlijk het gezag hebben aangevraagd, en gelast de griffier om de aantekening in het gezagsregister door te halen. De zaak wordt aangehouden voor nadere inlichtingen omtrent het ouderlijk gezag.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 22 september 2015
Zaaknummer: 200.166.202/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/209706 / FA RK 13-4457 en C/15/209706 / FA RK 13-4457
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. R.K. Uppal te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. G.F.H. Velthuizen te Zaandam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 10 maart 2015 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 10 december 2014 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/209706 / FA RK 13-4457 en C/15/209706 / FA RK 13-4457.
1.3.
De man heeft op 30 april 2015 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De vrouw heeft op 12 juni 2015 een verweerschrift in het hoger beroep van de man ingediend.
1.5.
De zaak is op 5 augustus 2015 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de heer R. Koops, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad. Uit hun relatie is geboren [naam minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) [in] 2012. De man heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] verblijft bij de man.
2.2.
Bij de stukken bevindt zich een deskundigenbericht, zijnde een Forensisch schriftonderzoek van Justiniana van 17 september 2014.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
De vrouw heeft in eerste aanleg primair verzocht de griffier te gelasten om de aantekening in het gezagsregister van 25 januari 2013 door te halen. Subsidiair en meer subsidiair heeft de vrouw verzocht te bepalen dat het gezamenlijk gezag van partijen over [de minderjarige] wordt beëindigd en te bepalen dat zij het eenhoofdig gezag zal dragen. Dit verzoek is door de rechtbank in behandeling genomen onder zaaknummer C/15/209706 / FA RK 13-4457. De man heeft in eerste aanleg verzocht hem alleen te belasten met het gezag over [de minderjarige] , het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij hem te bepalen en tussen de vrouw en [de minderjarige] een omgangsregeling vast te stellen. Dit verzoek is door de rechtbank in behandeling genomen onder zaaknummer C/15/209706 / FA RK 13-4457. De rechtbank heeft deze zaken gezamenlijk behandeld. Bij (tussen)beschikking van 23 april 2014 heeft de rechtbank, na advisering door de Raad en voor zover hier relevant, de verzoeken van partijen om eenhoofdig gezag afgewezen, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man vastgesteld, een nieuwe tijdelijke zorgregeling vastgesteld en de beslissing omtrent de doorhaling van de aantekening in het gezagsregister aangehouden. Daarbij is de vrouw opgedragen haar stelling, dat de vader haar handtekening heeft vervalst op het aanvraagformulier voor gezamenlijk gezag, te onderbouwen met een verklaring van een deskundige.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier relevant, opnieuw een tijdelijke zorgregeling vastgesteld en het verzoek van de vrouw met betrekking tot de doorhaling van de aantekening in het gezagsregister afgewezen.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, haar inleidende verzoeken alsnog toe te wijzen.
3.3.
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen. In het geval het hof het verzoek van de vrouw toewijst, verzoekt de man primair mede met het gezag over [de minderjarige] te worden belast en subsidiair de verzoeken van de vrouw aan te houden, totdat de rechtbank heeft beslist op zijn verzoek mede met het gezag over [de minderjarige] te worden belast. Tot slot verzoekt hij de vrouw te veroordelen in de kosten van het – naar het hof begrijpt – door hem ingestelde voorwaardelijk hoger beroep.
3.4.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel zijn verzoek af te wijzen.

4.Beoordeling van het principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep

4.1.
Op grond van artikel 1:252 Burgerlijk Wetboek (BW) oefenen ouders die niet met elkaar zijn gehuwd of een geregistreerd partnerschap met elkaar zijn aangegaan het gezag over hun minderjarige kinderen gezamenlijk uit, indien dit op hun beider verzoek in het register, bedoeld in artikel 1:244 BW, is aangetekend.
Tussen partijen is in geschil of zij het hiervoor genoemde verzoek gezamenlijk hebben gedaan.
4.2.
De vrouw stelt dat zij bovengenoemd verzoek niet heeft gedaan en dat de handtekening bij haar naam op het formulier waarmee het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] is aangevraagd en verzocht is daarvan aantekening te maken in het openbare register (gezagsregister) niet van haar is.
4.3.
De man betwist de stelling van de vrouw. Kort gezegd kan volgens hem niet worden uitgesloten dat de vrouw wel haar handtekening heeft gezet onder het stuk waarmee partijen hebben verzocht om een aantekening te maken het gezagsregister.
4.4.
Het hof overweegt als volgt.
De vrouw heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, door forensisch schriftexperts laten onderzoeken of de handtekening bij haar naam op het formulier waarmee partijen verzoeken hen beiden met het gezag over [de minderjarige] te belasten, tevens houdende verzoek tot aantekening in het gezagsregister, gedateerd 23 januari 2013, haar handtekening is. Op 17 september 2014 heeft Justitiana een deskundigenbericht opgesteld naar aanleiding van het uitgevoerde forensisch schriftonderzoek. De conclusie van dit bericht luidt:
”Op basis van het ons ter beschikking gestelde materiaal, afgezet tegen de definiëring van het begripechte
handtekening, is de te onderzoeken handtekening naar onze opvattinggeen echte handtekeningvan mevrouw [de vrouw]”.
Voor zover de man stelt dat het onderzoek niet volledig is, omdat de door de vrouw aangedragen stukken geen handtekening bevatten die in originele inktafzetting konden worden onderzocht gaat het hof hieraan voorbij nu in het deskundigenbericht verder wordt vermeld:

Desalniettemin bevat de ter onderzoek aangeboden handtekening in kwalitatief en kwantitatief opzicht voldoende specifieke kenmerken om een schriftvergelijkend onderzoek ter beantwoording van de onderzoeksvraag mogelijk te maken”.
Voor zover de man stelt dat de vrouw meerdere verschillende basisvormen als handtekening hanteert, als gevolg waarvan niet kan worden uitgesloten dat zij haar handtekening in het formulier heeft gezet heeft hij die stelling onvoldoende onderbouwd. Het hof betrekt daarbij onder meer de 23 bij het deskundigenbericht gevoegde documenten met vergelijkingshandtekeningen op basis waarvan de deskundigen het volgende in het bericht hebben vermeld:

Bij de vergelijking op het niveau van de algemene kenmerken kan worden vastgesteld, dat de bewegingscoördinatie en de grondvorm van de te onderzoeken handtekening fundamenteel afwijken van de grondvorm van het vergelijkingsmateriaal”.
Het hof neemt de hierboven vermelde conclusie van de forensisch schriftexperts over. De man heeft verder aangevoerd dat hij met de vrouw samen naar het gemeentehuis is gegaan en dat zij daar samen het formulier hebben ondertekend. Deze gang van zaken is door de vrouw betwist; naar haar zeggen is zij nimmer met de man naar het gemeentehuis geweest. Gelet op deze betwisting en op de uitkomst van het schriftonderzoek, lag het op de weg van de man om nader te onderbouwen dat hij gezamenlijk met de vrouw naar het gemeentehuis is gegaan om daar hun gezamenlijk verzoek in te dienen. Nu hij dit heeft nagelaten, gaat het hof aan deze stellingen van de man voorbij.
4.5.
Gelet op het in 4.4. overwogene is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan dat beide partijen hebben verzocht om een aantekening in het gezagsregister, inhoudende dat beiden met het gezag over [de minderjarige] worden belast, te plaatsen. Dit leidt dan ook tot de conclusie dat ten onrechte in het gezagsregister is aangetekend dat partijen het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] hebben. Het hof zal het verzoek van de vrouw (de griffier) te gelasten de aantekening in het gezagsregister van 25 januari 2013 door te halen toewijzen.
4.6.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof niet toekomt aan het subsidiaire en meer subsidiaire verzoek van de vrouw.
4.7.
De man heeft in appel verzocht, voor het geval het (primaire) verzoek van de vrouw wordt toegewezen, een beslissing omtrent het gezag over [de minderjarige] te nemen. De vrouw stelt dat de man niet-ontvankelijk is in dit verzoek, omdat hij dit voor het eerst in hoger beroep doet. Het hof volgt de vrouw daarin niet. Het hof is van oordeel dat de man, als verzoeker in eerste aanleg, zijn verzoek in hoger beroep schriftelijk mag wijzigen of vermeerderen op grond van artikel 283 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daaraan doet niet af dat de man geen beroep heeft ingesteld tegen de beschikking van 23 april 2013, nu hij daarbij geen belang had omdat deze beschikking betekende dat hij gezamenlijk gezag over [de minderjarige] zou hebben. Het hof acht zich op dit moment echter, mede gelet op de ter terechtzitting in hogere beroep gebleken nieuwe ontwikkelingen in de zorg- en contactregeling, onvoldoende voorgelicht om op het verzoek van de man te beslissen. Het hof roept partijen daarom op voor de zitting van 29 oktober 2015 om 13.30 uur en houdt de behandeling van dit verzoek voor het overige aan.
4.8.
De man heeft ter zitting zijn verzoek de vrouw te veroordelen in de kosten van het door hem ingestelde voorwaardelijk hoger beroep ingetrokken, zodat het hof hier niet op hoeft te beslissen.
4.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
In principaal hoger beroep
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover daarin het verzoek van de vrouw de aantekening in het gezagsregister door te (doen) halen is afgewezen, en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
gelast de griffier de aantekening in het gezagsregister van 25 januari 2013 met betrekking tot [naam minderjarige] , geboren [in] 2012 te [geboorteplaats] , door te halen;
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
In voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
roept partijen en de Raad op voor de zitting van
29 oktober 2015 om 13.30 uur teneinde nadere inlichtingen te verschaffen omtrent de gewenste invulling van het ouderlijk gezag over [de minderjarige];
indien partijen verhinderd zijn voor voornoemde zitting, kunnen zij tot twee weken na deze uitspraak dit via een V-formulier bekend maken en hun verhinderdata doorgeven voor de maanden oktober tot en met december 2015;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.G. Kemmers, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek in tegenwoordigheid van mr. H.T. Klein Schiphorst als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2015.