Het hof verwerpt de gevoerde verweren en overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt voorop dat het enkele feit dat de even genoemde [slachtoffer 2] in het verleden met de verdachte een relatie heeft gehad niet meebrengt dat reeds daarom haar verklaring wegens de onbetrouwbaarheid daarvan niet voor de bewijslevering in aanmerking komt. Feiten of omstandigheden die overigens meebrengen dat het hof bij dat bewijsgebruik een bijzondere behoedzaamheid heeft te betrachten zijn niet gesteld noch aannemelijk geworden.
Met betrekking tot de bewijswaarde van processen-verbaal waarin een stemherkenning is gerelateerd stelt het hof voorop, dat voor het kunnen herkennen van een stem geen bijzondere kennis of kunde nodig is. Hetgeen door getuigen – in casu: [slachtoffer 2] als ex-partner van de verdachte en een met het verhoor van de verdachte belaste politieambtenaar – over hun onderscheiden herkenningen in processen-verbaal is gerelateerd betreft mededelingen aangaande hun eigen waarneming en ondervinding. Daarbij komt, dat deze herkenningen verankering vinden, niet alleen over en weer, maar ook in de inhoud van de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
De betwisting van de herkenning door [slachtoffer 2] van de verdachte aan de hand van beeldmateriaal – [slachtoffer 2] maakt gewag onder meer van herkenning aan de hand van een neus – berust kennelijk op verkeerde lezing van het dossier. Uit het van die herkenning opgemaakte proces-verbaal (proces-verbaal van 29 maart 2012, doorgenummerd blz. 12 e.v.) volgt, dat zij die waarneming niet heeft gedaan aan de hand van de door de raadsvrouw bedoelde enkele foto, maar aan de hand van aan haar getoonde, met behulp van een met een (pinautomaat-)camera vastgelegde
bewegendebeelden. Voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat die herkenning niet controleerbaar is op de grond dat de van vastgelegde bewegende beelden gemaakte afdruk geen neus zichtbaar is, faalt het verweer eveneens. Immers, zoals overwogen is de herkenning de vrucht van haar waarneming van bewegende beelden, terwijl dié herkenning niet gemotiveerd is betwist.
Het hof bezigt het proces-verbaal, voor zover inhoudend de herkenning van een hand van de verdachte op grond van een daarop aanwezige bobbel niet voor het bewijs, zodat dit onderdeel van het gevoerde verweer geen nadere beoordeling behoeft. Ten overvloede overweegt het hof dat het in de herkenning van de aan de verdachte toegeschreven hand op grond van een daarop waargenomen bobbel geen contra-indicatie ziet, te minder nu op of nabij de plaats van die bobbel door de verbalisant de aanwezigheid van een litteken is vastgesteld.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt, dat de verdachte verantwoordelijk is voor meer pintransacties en derhalve voor de diefstal van 68.000 euro. Daartoe overweegt het hof dat de verdachte in ieder geval op drie momenten contact heeft opgenomen met de ABN AMRO. Tijdens deze gesprekken was hij kennelijk in het bezit van de betaalpas en beschikte de verdachte over persoonlijke informatie over het slachtoffer [slachtoffer 2] en haar vader. Aangezien de verdachte op het moment van de gesprekken een relatie had met het slachtoffer [slachtoffer 2], moet het ervoor worden gehouden dat de verdachte toegang had tot de betaalpas en de daarop betrekkelijke gegevens en kennis droeg van de rekeninghouder betreffende persoonlijke informatie. Er is geen begin van een aanwijzing dat dit ook voor een ander zou hebben gegolden.