ECLI:NL:GHAMS:2015:43

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 januari 2015
Publicatiedatum
15 januari 2015
Zaaknummer
200.154.216/ 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vervallenverklaring van schriftelijke aanwijzing in het kader van omgangsregeling tussen ouder en kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing die door Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) was gegeven. De vader was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kinderrechter van 20 mei 2014, waarin zijn verzoek tot vervallenverklaring was afgewezen. De schriftelijke aanwijzing hield in dat de vader beperkt contact had met zijn dochter [R], die in een pleeggezin verbleef. De vader betoogde dat de aanwijzing onzorgvuldig was genomen en onvoldoende gemotiveerd, en dat de beperking van het contact niet in het belang van [R] was.

Het hof heeft vastgesteld dat de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig tot stand was gekomen en voldoende gemotiveerd was. Het hof oordeelde dat de beperking van de omgang noodzakelijk was voor het welzijn van [R], die in een perspectiefbiedend pleeggezin verbleef. De vader had niet adequaat gereageerd op uitnodigingen voor gesprekken over de omgangsregeling, en het hof concludeerde dat de belangen van de vader niet opwegen tegen de noodzaak om [R] een veilige hechtingsrelatie met haar pleegouders te laten opbouwen. De beslissing van de kinderrechter werd bekrachtigd, en het hof oordeelde dat er geen grond was voor vervallenverklaring van de aanwijzing.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 13 januari 2015
Zaaknummer: 200.154.216/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 14.208/559451
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. E.P.H. van Esser te Amsterdam,
tegen
Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vader en BJAA genoemd.
1.2.
De vader is op 18 augustus 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 mei 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter), met kenmerk 14.208/559451.
1.3.
BJAA heeft op 15 oktober 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 10 november 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de gezinsmanager van BJAA, vergezeld van een collega;
- mevrouw G.M. Achterkamp, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam, locatie Amsterdam (hierna: de Raad);
- [X 1] (hierna: de moeder), bijgestaan door mr. M. Erkens, advocaat te Rotterdam.

2.De feiten

2.1.
Uit de - inmiddels verbroken - relatie van de vader en de moeder is [R] geboren op 19 mei 2009. De ouders zijn sinds 29 oktober 2013 gezamenlijk belast met het gezag over [R]. De moeder heeft twee dochters uit een eerdere relatie, [S] en [K].
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 4 mei 2010 is [R] onder toezicht gesteld. De maatregel is nadien telkens verlengd.
In het kader van de ondertoezichtstelling is een machtiging tot uithuisplaatsing van [R] verleend bij beschikking van de kinderrechter van 24 februari 2012. De machtiging is nadien telkens verlengd. [R] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
Enige tijd na de uithuisplaatsing is een omgangsregeling tussen [R] en haar ouders tot stand gebracht, waarbij de omgang tussen hen eens per drie weken plaatsvond. Sinds oktober 2013 is de omgangsregeling in duur beperkt.
2.4.
BJAA heeft de vader op 31 januari 2014 een schriftelijke aanwijzing (hierna: de schriftelijke aanwijzing) gegeven, kort gezegd inhoudende dat de vader met ingang van 5 februari 2014 eens in de zes weken contact heeft met [R] op woensdag van 14.30 uur tot 15.30 uur op het kantoor van Spirit onder begeleiding van Spirit, mogelijk afgewisseld met een medewerker van de Bascule. Tijdens het contact zullen ook de moeder en [K] aanwezig zijn. Met ingang van 19 februari 2014 heeft de vader tevens eens in de zes weken gedurende vijf à tien minuten telefonisch contact met [R]. BJAA heeft de schriftelijke aanwijzing mede gebaseerd op een advies van Spirit van 16 september 2013.
2.5.
De moeder heeft op 31 januari 2014 een gelijkluidende schriftelijke aanwijzing ontvangen. Haar verzoek tot vervallenverklaring is deels toegewezen bij beschikking van 17 april 2014 van de kinderrechter. Zij heeft thans, naast de hiervoor onder 2.4 vermelde omgangsregeling, eens per twaalf weken extra omgang met [R].

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 31 januari 2014 afgewezen.
3.2.
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
3.3.
BJAA verzoekt primair de vader niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De onderhavige schriftelijke aanwijzing van BJAA is een beschikking ingevolge artikel 1:263a lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW). Tegen deze beschikking staat ingevolge het bepaalde in artikel 358 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hoger beroep open. Deze beschikking valt niet onder de uitzonderingen, genoemd in artikel 807 Rv. De vader is dus ontvankelijk in het hoger beroep.

5.Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Op grond van artikel 1:263a lid 1 BW kan BJAA, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van de minderjarige, voor de duur van de uithuisplaatsing de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel, in verbinding met de artikelen 1:259 en 1:260 BW, geldt de beslissing van BJAA als een aanwijzing en kan de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder die aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren. De schriftelijke aanwijzing dient aangemerkt te worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb). Door de rechter dient derhalve allereerst aan de hand van het bepaalde in de hoofdstukken 3 en 4 Awb getoetst te worden of BJAA dit besluit in redelijkheid heeft kunnen nemen, dat wil zeggen of het zorgvuldig tot stand is gekomen en toereikend is gemotiveerd. Vervolgens dient inhoudelijk te worden beoordeeld of de beperking van de omgang als weergegeven in het besluit, met het oog op het doel van de uithuisplaatsing noodzakelijk is.
5.2.
Naar de vader betoogt, is de schriftelijke aanwijzing een onzorgvuldig genomen besluit dat onvoldoende is gemotiveerd en bij het nemen waarvan de belangenafweging niet kenbaar heeft plaatsgevonden. Het door Spirit bij zijn advies van 16 september 2013 gehanteerde instrument van de Checklist Oudercontacten in de Pleegzorg (hierna: CHOP), is voor de vader niet inzichtelijk gemaakt, zodat het advies van Spirit niet toetsbaar is. Niet gemotiveerd is waarom het bezoek van de vader aan [R] zou moeten plaatsvinden op een neutrale plek, begeleid door een professional, in aanwezigheid van de moeder en [K], voor de duur van een uur per zes weken. Evenmin is gemotiveerd waarom de belregeling beperkt is. Ouders en hun kinderen hebben recht op omgang met elkaar. Als dat recht wordt ingeperkt, is een goede onderbouwing noodzakelijk. De vader acht de beperking van het contact niet in het belang van [R] noch in zijn eigen belang. Niet gebleken is dat [R] baat heeft bij de versobering van het contact. De vader kan zich neerleggen bij de begeleiding van de omgang door Spirit, maar niet bij de teruggebrachte frequentie en de aanwezigheid van de moeder en [K] bij de omgang; het bezoek verloopt hectisch, omdat beide kinderen in die korte tijd de aandacht van hun ouders willen hebben.
Ten onrechte heeft de kinderrechter zijn verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van BJAA afgewezen. Deze beslissing is ook hierom onbegrijpelijk, nu het gelijkluidende verzoek van de moeder wel is toegewezen, aldus de vader.
5.3.
BJAA betoogt dat er sprake is geweest van een gedegen onderzoek door Spirit naar de beschermings- en risicofactoren met betrekking tot de bezoekregeling tussen de vader en [R]. Spirit heeft bij dat onderzoek gebruik gemaakt van de CHOP om haar advies over de omgangsregeling te onderbouwen. De vader is meerdere malen uitgenodigd voor een gesprek met Spirit en/of de gezinsmanager over de omgangsregeling, de aanpassingen daarvan en het gebruik van de CHOP, maar de vader is niet op die uitnodigingen ingegaan. Op verzoek van de vader heeft verdere communicatie per e-mail plaatsgevonden.
Het advies van Spirit aan BJAA komt er in het kort op neer dat de frequentie en duur van het bezoek zoals vermeld in de schriftelijke aanwijzing volstaan, nu [R] perspectief biedend uit huis is geplaatst. Het opbouwen van een veilige gehechtheidsrelatie met de vader is dus geen doel meer. Met het oog op haar identiteitsontwikkeling is het wel van belang dat [R] een realistisch beeld heeft en houdt van haar vader.
Gelet op de leeftijd van [R] heeft zij een korte spanningsboog. Daarop is de duur van het bezoek van een uur afgestemd. Het bezoek vindt plaats op neutraal terrein, omdat [R] op een voor haar vader geheim adres verblijft. Begeleiding van de bezoekregeling is noodzakelijk aangezien de vader door de rechtbank is veroordeeld wegens het plegen van ontucht met [S]. Onduidelijk is in dit stadium wat er met [R] is gebeurd toen zij nog thuis woonde. [R] voelt zich beschermd en veilig wanneer [K] bij de bezoeken aanwezig is. Door [K]’s aanwezigheid is de aandacht ook niet te veel op haar gericht. [R] gaat niet ontspannen met de contacten met de vader om. De huidige frequentie dient daarom te worden gehandhaafd. De belcontacten zijn beperkt omdat [R] aangeeft niet te willen bellen. Het telefonisch contact maakt haar erg overstuur.
BJAA heeft [R] aangemeld bij het Kinder- en Jeugdtraumacentrum (KJTC). De behandeling kan echter pas starten als de juridische procedures zijn afgerond en het perspectief van [R] duidelijk is, zodat er rust kan ontstaan. De kinderrechter zal op korte termijn uitspraak doen inzake het verzoek tot ontheffing van het gezag. BJAA wil het KJTC ook vragen om een second opinion over de omgangsregeling.
5.4.
De moeder ondersteunt het verzoek van de vader. Ook zij vindt dat de schriftelijke aanwijzing onzorgvuldig is voorbereid, nu er geen sprake is geweest van hoor en wederhoor. Zij vindt de beperking van de omgang tussen [R] en de vader bovendien niet in [R]’s belang. De moeder betwist dat [R] bij de ouders thuis traumatische ervaringen heeft opgedaan en dat er sprake is geweest van seksueel misbruik.
5.5.
De Raad heeft geadviseerd het onderzoek van het KJTC af te wachten. Aangezien thans nog onduidelijk is waarmee het belang van [R] is gediend, adviseert de Raad intussen de schriftelijke aanwijzing te handhaven en derhalve de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.6.
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat [R] in een perspectiefbiedend pleeggezin verblijft. Met het oog daarop heeft BJAA advies aan Spirit Pleegzorg gevraagd met betrekking tot de omgangsregeling tussen [R] en haar ouders. Spirit heeft de vader op 4 juli 2013 en op 9 juli 2013 bij e-mail uitgenodigd voor een gesprek ter evaluatie van de omgangsregeling. De vader is op die uitnodigingen niet ingegaan. De gezinsmanager van BJAA heeft de ouders per e-mail op 29 juli 2013 uitgenodigd voor een gesprek met haar en Spirit over onder meer een nieuwe bezoekregeling en over de werking van de CHOP als instrument. De vader heeft niet gereageerd. Bij e-mail van 8 augustus 2013 heeft Spirit de vader vragen gesteld om te horen hoe hij de omgang ingevuld zou willen zien. De vader heeft deze vragen beantwoord. De gezinsmanager heeft de vader op 12 september 2013 opnieuw uitgenodigd voor een gesprek over de aanpassingen van de bezoekregeling. De vader heeft laten weten alle informatie per e-mail te willen ontvangen. Op 17 september 2013 heeft de gezinsmanager het Advies bezoekregeling van Spirit aan BJAA van 16 september 2014 aan de ouders gestuurd en op 24 september 2013 heeft zij de inhoud van de daarop gebaseerde bezoekregeling medegedeeld. Op 10 oktober 2013 heeft de gezinsmanager een e-mail aan de vader gestuurd waarin de omgangsregeling nader beschreven staat. Bij e-mail van 16 januari 2014 heeft BJAA de schriftelijke aanwijzing aangekondigd. Dat is niet eerder gebeurd, omdat BJAA niet op de hoogte was van de wijziging van het gezag over [R] per 29 oktober 2013, waarbij de vader mede het gezag over [R] heeft verkregen.
5.7.
Het hof constateert dat de schriftelijke aanwijzing is gegeven nadat BJAA en Spirit hadden geprobeerd in gesprek te gaan met de vader over de evaluatie van de omgangsregeling, het gebruik van de CHOP als instrument en de wijziging van de omgangsregeling. Een gesprek met de vader is evenwel niet tot stand gekomen, omdat de vader dat niet wilde en uitsluitend schriftelijk wilde communiceren met BJAA. Onder deze omstandigheden kan de vader niet aan BJAA tegenwerpen dat hem geen uitleg over de CHOP als onderzoeksinstrument is gegeven. Het hof constateert voorts dat het Advies bezoekregeling van Spirit aan BJAA van 16 september 2013 een gemotiveerde toelichting op de invulling van de bezoekregeling bevat. Daaruit blijkt dat er een weging heeft plaatsgevonden van de mogelijkheden en onmogelijkheden van [R], zoals haar hechtingsmogelijkheden, haar sociaal-emotioneel functioneren en haar stressbestendigheid, alsmede van de mogelijkheden en onmogelijkheden van de ouders, zoals de acceptatie van de uithuisplaatsing en het inzicht in het eigen handelen. Bij die weging zijn ook is de mogelijkheden en onmogelijkheden in de relatie tussen [R] en haar ouders betrokken, zoals de vraag of sprake is van een veilige hechtingsrelatie.
Het hof is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en toereikend is gemotiveerd. Voor de conclusie dat geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden en dat de belangen van de vader niet in de besluitvorming zijn betrokken, is in de gegeven omstandigheden onvoldoende grond.
5.8.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of de beperking van de omgang tussen de vader en [R] zoals bepaald in de schriftelijke aanwijzing van BJAA, met het oog op het doel van de uithuisplaatsing noodzakelijk is.
Nu [R] perspectiefbiedend uit huis is geplaatst, is het van groot belang dat zij een veilige gehechtheidsrelatie met haar pleegouders opbouwt en behoudt, en dat zij rust krijgt. Anders dan de ouders menen, kan niet worden uitgesloten dat bij [R] sprake is van traumatische ervaringen. Uit het verslag van Spirit van 9 oktober 2014 over de bezoekregeling van [R] en de vader blijkt voorts onder meer dat [R], afhankelijk van de manier waarop het bezoek verloopt, meer of minder onrustig slaapt. Het leek een paar maanden beter te gaan met [R] in die zin dat zij rustiger was, maar de laatste paar weken voorafgaand aan voornoemd verslag, verliep de ontwikkeling van [R] minder voorspoedig. Van school kwamen er berichten dat [R] weinig blij reageerde, het spelen met andere kinderen niet zo goed verliep, [R] zich minder goed kon concentreren, snel boos kon worden en, anders dan daarvoor, bijna niet meedeed met kringgesprekken. Ook is gebleken dat zij niet meer wil bellen met de vader, ondanks dat de pleegmoeder er alles aan doet om haar daartoe te stimuleren. Wat de bezoeken betreft, wil [R] graag telkens bevestigd zien dat haar zus [K] daarbij ook aanwezig is, aldus het verslag van Spirit. Ter zitting in hoger beroep heeft de gezinsmanager verklaard dat [R] zorgelijke mededelingen doet over de tijd waarin zij nog bij haar ouders woonde. Verder heeft de gezinsmanager bevestigd hetgeen in het verslag van Spirit is vermeld.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de beperking van de omgang met de vader zoals bepaald in de schriftelijke aanwijzing van BJAA, met het oog op het doel van de uithuisplaatsing noodzakelijk is. Voor vervallenverklaring van de aanwijzing bestaat daarom geen grond. Het belang van de vader is onvoldoende zwaarwegend om anders te oordelen. Ook de omstandigheid dat de kinderrechter bij beschikking van 17 april 2014 het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring deels heeft toegewezen, brengt in het oordeel van het hof geen verandering.
5.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. M.M.A. Gerritzen-Gunst en mr. W.K. van Duren in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2015.