ECLI:NL:GHAMS:2015:4280

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2015
Publicatiedatum
16 oktober 2015
Zaaknummer
200.176.785/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheer-commissaris in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 oktober 2015 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek dat op 8 september 2015 was ingediend door mr. R.W. Koevoets, advocaat te Rotterdam, tegen raadsheer-commissaris mr. R.J. de Bruijn. Het wrakingsverzoek volgde op een getuigenverhoor dat op 8 september 2015 had plaatsgevonden, waarbij de getuige had verklaard dat zij zich niet vrij voelde om te verklaren, omdat zij door verzoeker was beïnvloed tijdens een gesprek op het kantoor van zijn advocaat. De raadsheer-commissaris had in een e-mailbericht op 22 september 2015 gereageerd op het wrakingsverzoek en benadrukt dat hij de getuige kritisch had bevraagd en dat de zaak betrekking had op een zedendelict.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 oktober 2015 was verzoeker niet aanwezig, maar mr. Koevoets was wel aanwezig en heeft het woord gevoerd. De raadsheer-commissaris was niet ter zitting aanwezig vanwege problemen met het openbaar vervoer. De advocaat-generaal, mr. R.C. Tdlohreg, was wel aanwezig en concludeerde tot afwijzing van het wrakingsverzoek.

Het hof overwoog dat de onpartijdigheid van de raadsheer-commissaris niet in het geding was. De suggestie die de raadsheer-commissaris had gedaan aan de raadsman om zich te laten vervangen door een kantoorgenoot, was niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. Het hof concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

zaaknummer : 200.176.785/01
parketnummer hoofdzaak : 22-000867-14
beslissing van de wrakingskamer van 16 oktober 2015
inzake het op 8 september 2015 ingediende wrakingsverzoek van
[verzoeker],
advocaat: mr. R.W. Koevoets, advocaat te Rotterdam.

1.Het geding

1.1
Op 8 september 2015 is ter griffie van het gerechtshof Den Haag een brief binnengekomen van mr. Koevoets, inhoudende een verzoek tot wraking van de raadsheer-commissaris mr. R.J. de Bruijn.
1.2
Bij beslissing van de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag van
10 september 2015 is de wrakingszaak ter verdere behandeling verwezen naar dit hof.
1.3
De raadsheer-commissaris heeft niet berust in het wrakingsverzoek. Hij heeft in een e-mailbericht van 22 september 2015 een schriftelijke reactie op het verzoek gegeven.
1.4
De mondelinge behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek is bepaald op
2 oktober 2015 om 10.00 uur. Verzoeker is daarbij niet in persoon verschenen. Mr. Koevoets, die wel is verschenen, heeft ter zitting het woord gevoerd.
De raadsheer-commissaris op wie het verzoek betrekking heeft, is in verband met problemen met het openbaar vervoer - en met telefonische mededeling aan het hof - niet ter zitting aanwezig.
Wel is verschenen mr. R.C. Tdlohreg, advocaat-generaal bij het gerechtshof Amsterdam, die heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.

2.De feiten

2.1
Op 18 maart 2015 heeft in de strafzaak met parketnummer 22-000867-14 tegen verzoeker bij het gerechtshof Den Haag een openbare terechtzitting plaatsgevonden van de meervoudige kamer voor strafzaken, waarin zitting hadden mrs. E. van Die, A.J.M. Kaptein en T.L. Tan. Het hof heeft bij die gelegenheid - voor zover hier van belang - het verzoek tot het doen horen van de getuige [1] toegewezen en de zaak daartoe verwezen naar de raadsheer-commissaris. Van voornoemde zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat deel uitmaakt van het dossier in de wrakingszaak.
2.2
Op 8 september 2015 heeft het getuigenverhoor van [1] bij de raadsheer-commissaris plaatsgevonden. Van dit verhoor is een proces-verbaal opgemaakt, dat deel uitmaakt van het dossier in de wrakingszaak. Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris van 8 september 2015 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“6. U houdt mij voor dat uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris blijkt dat ik heb verklaard dat ik op een advocatenkantoor ben geweest. Dat klopt. U vraagt mij of dat bij meneer Koevoets was. Dat klopt. U vraagt mij waarom ik daar was. [Verzoeker] zei dat ik naar zijn advocaat moest komen. Wij gingen toen in gesprek en hij heeft mij mijn verklaring laten lezen. [Verzoeker] wist wat ik had gezegd. Ik zei toen dat ik dat tegen hem had gezegd. [Verzoeker] zei dat dat de reden was waarom ik niet voor hem kon werken. U vraagt mij of ik mij vrij voel om een verklaring af te leggen. Nee. Het lijkt alsof ik geadviseerd ben over wat ik moet zeggen. Dat heeft [Verzoeker] gezegd tegen mij op het kantoor van zijn advocaat. Hij heeft gezegd dat ik bepaalde dingen moest zeggen die beter zijn voor zijn zaak, maar die niet helemaal kloppen. (…).”
En voorts als opmerking van de raadsheer-commissaris (cursief op pagina 1):
“Tussen punt 7 en 8 heeft de raadsheer-commissaris het verhoor geschorst voor overleg met de raadsman. Met de raadsman is afgesproken dat hij de geluidsopname in kopie ter beschikking zal stellen en dat er een vervolgafspraak met de getuige zal worden gemaakt. De raadsman maakte van die gelegenheid gebruik om te verzoeken de getuige onder ede te horen. Daarop is aan de raadsman medegedeeld dat de getuige wordt beëdigd als dit dienstig kan zijn voor de waarheidsvinding, maar dat er vooralsnog niet toe wordt overgegaan, omdat dit niet past in het verhoorplan van de raadsheer-commissaris. Verder stelt de raadsheer-commissaris aan de orde dat de getuige verklaart dat zij is beïnvloed tijdens een gesprek dat heeft plaatsgevonden op het kantoor van de raadsman. Aan de raadsman is in overweging gegeven, op vriendelijke wijze, om zich eventueel te laten waarnemen door een kantoorgenoot, nu hij door de getuige wordt belast met het verwijt dat zij op zijn kantoor is beïnvloed in zijn aanwezigheid. De raadsman reageerde daarop met de vraag of de raadsheer-commissaris dacht dat hij niet in staat is om deze zaak te doen. De raadsheer-commissaris heeft de raadsman direct verzekerd dat dat niet zijn gedachte was en daarbij gezegd dat het hem vervelend leek om door de getuige het proces in gezogen te worden, waarbij zij hem vandaag “de volle laag” gaf en dat het slechts in overweging werd gegeven, niet meer dan dat. Aan de raadsman is gevraagd of hij betwist dat de getuige bij hem op kantoor is geweest. De raadsman wenste daarop geen antwoord te geven en beriep zich daarbij op zijn geheimhoudingsplicht. De raadsheer-commissaris heeft dat gerespecteerd. Voorts heeft de raadsheer-commissaris medegedeeld dat hij niet eerder een zaak heeft meegemaakt, waarin een getuige een verklaring aflegt met betrekking tot beïnvloeding en dat een dergelijk gesprek op een advocatenkantoor zou hebben plaatsgevonden, reden waarom hij bij die stand van zaken ook tijd nodig heeft om zich te beraden over hoe hij met deze situatie om moet gaan. Daarnaast is aan de raadsman medegedeeld dat bij een vervolgverhoor aan de advocaat-generaal zal worden verzocht om bij het getuigenverhoor aanwezig te zijn.”
2.3
Naar aanleiding van hetgeen tijdens het getuigenverhoor is voorgevallen, heeft de raadsheer-commissaris een proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 9 september 2015 opgemaakt. Dit proces-verbaal van bevindingen maakt deel uit van het dossier in de wrakingszaak en houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“In aanvulling op het proces-verbaal van 8 september 2015 kan nog worden vermeld dat bij de onderbreking met de raadsman is besproken dat op het voorblad van het verhoor het volgende zou worden vermeld: (…)
3) Het feit dat de raadsheer-commissaris de raadsman in overweging heeft gegeven om zich bij het vervolgverhoor van deze getuige te laten waarnemen.”

3.Het wrakingsverzoek

3.1
Het verzoek tot wraking van 8 september 2015 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

11. Ondergetekende heeft de RHC verzocht de getuige onder ede te stellen. De RHC wijst dit verzoek af met de motivering: ‘Ik wil het verhoor op dit moment op mijn manier doen’.
12. De RHC stuurt de getuige uit de verhoorkamer voor overleg met ondergetekende. De RHC vraagt ondergetekende of de aantijging van de getuige, inhoudende dat zij met cliënt op mijn kantoor zou zijn geweest om haar te brengen tot een ontlastende verklaring, juist is. Ondergetekende heeft hier geen antwoord op gegeven omdat hij zich daartoe niet gehouden acht.
13. De RHC stelt dat ondergetekende nu wellicht ‘met twee petten op’ in dit verhoor zit en betrokkenheid zou hebben bij het conflict. De RHC geeft ondergetekende in overweging om zich als advocaat terug te trekken en het verdere verhoor desnoods door een kantoorgenoot te laten waarnemen. Ondergetekende geeft aan hier niet de minste aanleiding voor te zien en graag in de gelegenheid wordt gesteld om de getuige namens cliënt te ondervragen.
14. De RHC geeft aan de Advocaat-Generaal te zullen rapporteren omtrent “deze bijzondere gang van zaken”. Ondergetekende geeft aan hier een afschrift van te willen ontvangen.
15. Na een onderbreking van het verhoor worden de getuige en ondergetekende de verhoorkamer ingeroepen, waarbij het dictaat wordt doorgenomen. Ondergetekende geeft aan dat hij een verzoek tot wraking doet en geeft een korte toelichting op het verzoek waarbij wordt aangegeven dat vandaag een gemotiveerd schriftelijk verzoek zal worden ingediend.
16. Bovengenoemde feiten en omstandigheden, gelegen in de wijze waarop de RHC de getuige bejegent en de consequenties die hij daarbij verbindt aan - overigens ongefundeerde - stellingen van de getuige in kwestie, geven aanleiding er voor te vrezen dat de onderhavige RHC de getuige niet op een objectieve wijze benadert. Deze schijn van niet-objectieve benadering brengt een schijn van partijdigheid met zich mee. De RHC moet zich daarbij de ernst realiseren van het in overweging geven aan een advocaat zich aan de verlening van rechtsbijstand te onttrekken. Met een dergelijke overweging wordt onmiskenbaar de integriteit van de ondergetekende ter discussie gesteld. De schijn van partijdigheid is met name gelegen in het feit dat de RHC zich bij deze drastische overweging slechts heeft laten leiden door een stellingname van de getuige. Het betreft nota bene een getuige waarvan de verdediging stelt dat deze leugenachtig heeft verklaard.
17. Het feit dat ondergetekende de overweging van de RHC naast zich neer heeft gelegd, doet geen afbreuk aan voormelde schijn van partijdigheid.”
3.2
De raadsman heeft het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer nader toegelicht. Hij heeft bij die gelegenheid - zakelijk weergegeven en voor zover hier relevant - het volgende naar voren gebracht:
Het feit dat de raadsheer-commissaris het verzoek tot het onder ede stellen van de getuige heeft afgewezen, betreft niet een op zich zelf staande grond voor wraking maar dient te worden gezien in het geheel van de beschreven feiten en omstandigheden.
Het gaat er niet om hoe de raadsheer-commissaris mij heeft bejegend en/of welk
gevoel dat bij mij heeft opgeroepen, het gaat erom dát de raadsheer-commissaris mij in mijn functie als advocaat in overweging heeft gegeven de verdediging neer te leggen. De raadsheer-commissaris heeft zich daarbij geheel laten leiden door een mededeling van een getuige. Daardoor heeft hij mijn integriteit als advocaat aangetast. Dit heeft bij mij de vaag doen rijzen of de raadsheer-commissaris mijn standpunt net zo neutraal waardeert als het standpunt van de getuige.
3.3
De raadsheer-commissaris heeft in zijn e-mailbericht van 22 september 2015 het volgende naar voren gebracht:
“Een belangrijk uitgangspunt is dat een getuige in vrijheid een verklaring aflegt. In dit geval verklaarde de getuige dat zij zich niet vrij voelde om redenen als vermeld in het proces-verbaal. Of ik wel of niet geloof hecht aan de verklaring van de getuige doet voor mij niet ter zake en ik heb ook geenszins de schijn gewekt dat ik daar een mening over heb. Het onderzoek in deze zaak heeft betrekking op een zedendelict en niet op artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht. Ik heb de getuige kritisch bevraagd. Vervolgens heb ik buiten aanwezigheid van de getuige bij de raadsman gepeild wat de mogelijkheden waren voor de voortzetting van het verhoor op een ander tijdstip.”

4.De beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1
Op grond van artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter of het gerecht, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
4.3
In het onderhavige geval heeft - zo leidt het hof af uit hetgeen hiervoor is weergegeven - de getuige op enig moment tijdens het verhoor kenbaar gemaakt dat zij met verzoeker gesproken heeft op het kantoor van de raadsman, dat verzoeker haar bij die gelegenheid heeft gevraagd op een bepaalde wijze te verklaren en dat de getuige zich (vanwege dat verzoek) heden niet vrij voelt om te verklaren. De raadsheer-commissaris heeft naar aanleiding van die uitlatingen het verhoor daarop geschorst voor nader overleg met (alleen) de raadsman, buiten aanwezigheid van de getuige. In dat overleg heeft de raadsheer-commissaris de raadsman in overweging gegeven zich te laten vervangen door een kantoorgenoot. De raadsman heeft voornoemde overweging/suggestie afgewezen, waarna de raadsheer-commissaris met de overige processuele handelingen is voortgegaan.
4.4
Het hof overweegt dat het enkel aan de orde stellen van hetgeen de getuige heeft verklaard over een gesprek op het kantoor van de raadsman en dat zij zich daarna niet meer vrij voelde om te verklaren, gevolgd door het aan de raadsman ‘in overweging geven’ zich bij het verhoor te laten vervangen door een kantoorgenoot op zichzelf genomen nog geen zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de raadsheer-commissaris vooringenomenheid koestert jegens verzoeker en/of zijn raadsman. Het hof acht daarbij van belang dat bedoelde suggestie ‘onder vier ogen’ is gedaan, terwijl voorts niet aannemelijk is geworden dat de suggestie anders is gedaan dan om te waarborgen dat de getuige in vrijheid kan verklaren en de raadsheer-commissaris (na de afwijzing door de raadsman van de suggestie) het verhoor heeft hervat. Nu overige feiten en omstandigheden die een uitzonderlijke omstandigheid in voornoemde zin opleveren, niet zijn gesteld noch zijn gebleken, moet de slotsom zijn dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden waardoor de onpartijdigheid van mr. De Bruijn schade zou kunnen lijden. Het verzoek tot wraking zal daarom worden afgewezen.

5.De beslissing

Het hof:
Wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. D. Kingma, A.M. van Amsterdam en M.F.J.M. de Werd, en is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 oktober 2015 in aanwezigheid van de griffier.
Mr. Van Amsterdam is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.