Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
heeft bestreden dat zij aan CSI transportopdrachten heeft gegeven en dat zij daarvoor ooit enige factuur heeft ontvangen. Zij wijst erop dat [geïntimeerde] per 1 april 2011 is overgenomen en sindsdien een nieuw bestuur heeft. Het nieuwe bestuur heeft het transport weer uitbesteed aan TWS en geen transportopdrachten meer aan CSI verstrekt. Daarnaast voert [geïntimeerde] aan dat zeer ongebruikelijk en dus onbegrijpelijk is dat CSI de desbetreffende containers telkens heeft vrijgegeven zonder vooraf betaling te verlangen. Tegen die achtergrond stelt zij zich op het standpunt dat een aanzienlijk deel van de bestelde en gefactureerde vervoerscapaciteit al is betaald. Nu een ander dan [geïntimeerde] die betalingen moet hebben gedaan, moet CSI ook hebben geweten dat niet [geïntimeerde] maar die ander de opdrachtgever is geweest.
heeft daartegenover aangevoerd dat zij nog nooit van [A] heeft gehoord, dat hij ook voor 1 april 2011 niet in dienst van [geïntimeerde] is geweest en dat [e-mailadres] het e-mailadres is van [X] de voormalig bestuurder van [geïntimeerde] en dat zij daar geen toegang meer toe heeft, zodat zij de desbetreffende e-mails en facturen ook nooit heeft ontvangen.
Anders dan CSI betoogt is dat laatste echter op zichzelf niet voldoende om aan te kunnen nemen dat CSI op basis van de overgelegde e-mails gerechtvaardigd erop heeft mogen vertrouwen dat de transportopdrachten telkens door of namens [geïntimeerde] aan CSI zijn verstrekt. Daarbij is allereerst van belang dat slechts met betrekking tot een beperkt deel van de gevorderde facturen e-mails zijn verzonden en dat door [A] in geen van die e-mails een transportopdracht wordt verstrekt. De overgelegde e-mails hebben betrekking op de verdere afhandeling van een transport, afgifte van een bill of lading of de betaling van facturen. Verder geldt dat geen van de overgelegde e-mails afkomstig is van [e-mailadres] , maar dat dit e-mailadres uitsluitend in (een deel van de e-mails) in cc is opgenomen. Dat [geïntimeerde] nooit heeft gereageerd op aan [e-mailadres] nltoegezonden facturen maakt evenmin dat er van moet worden uitgegaan dat [geïntimeerde] deze stilzwijgend zou hebben aanvaard. CSI heeft niet betwist dat [geïntimeerde] na 1 april 2011 geen toegang meer had tot het aan haar voormalig bestuurder [X] toebehorende e-mailadres [e-mailadres] en het moet er dan ook voor gehouden worden dat zij de facturen nooit heeft ontvangen. Onder deze omstandigheden heeft CSI op grond van de enkele omstandigheid dat het adres [e-mailadres] tot 2014 ten onrechte in het register van de Kamer van Koophandel als e-mail adres van [geïntimeerde] stond ingeschreven, niet mogen aannemen dat de transportopdrachten telkens bevoegdelijk door [A] namens [geïntimeerde] werden verstrekt.
Nu CSI zich op de rechtgevolgen van de door haar gestelde mededeling beroept en [geïntimeerde] dat op haar beurt voldoende gemotiveerd heeft betwist, rust op CSI de last bewijs van haar stelling te leveren. Het hof zal CSI overeenkomstig het door haar gedane aanbod toelaten tot het bewijs van haar stelling dat door een bevoegd bestuurder [geïntimeerde] uitdrukkelijk aan een medewerker van CSI is meegedeeld dat [A] gemachtigd was om namens [geïntimeerde] vervoersopdrachten aan CSI te geven.
4.Beslissing
27 oktober 2015voor een akte aan de zijde van CSI waarbij zij kan laten weten of en, zo ja, hoe zij voornoemd bewijs wenst te leveren, met - indien CSI getuigen wil doen horen - een
opgave van de door CSI voor te brengen getuigen, alsmede de verhinderdata van beide partijen, hun advocaten en de voor te brengen getuigen over de maanden november en december 2015 en januari 2016, met verzoek een datum voor enquête te bepalen;
E.E. van Tuyll van Serooskerken-Roëll en A.W.H. Vink en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2015.