In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van klaagster in haar hoger beroep tegen een beslissing van de kamer voor het notariaat in Den Haag. Klaagster had op 16 juni 2015 een beroepschrift ingediend, gericht tegen de beslissing van 13 mei 2015, waarin haar klacht tegen de notaris ongegrond was verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat het beroepschrift pas op 16 juni 2015 bij het hof is ontvangen, terwijl de beroepstermijn op 12 juni 2015 eindigde. Dit betekent dat klaagster haar beroepschrift te laat had ingediend.
Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de termijn voor het indienen van een rechtsmiddel strikt moet worden nageleefd, en dat alleen onder bijzondere omstandigheden een uitzondering kan worden gemaakt. Klaagster voerde aan dat zij in de veronderstelling was dat haar beroepschrift tijdig was verzonden, maar het hof oordeelde dat deze omstandigheden niet als bijzonder konden worden aangemerkt. De verantwoordelijkheid voor de tijdige verzending van het beroepschrift lag bij klaagster, en het hof wees erop dat het risico van postbezorging voor rekening van de verzender is.
Uiteindelijk heeft het hof klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep, omdat zij niet binnen de gestelde termijn had gehandeld. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer en ondertekend door de rechters J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed.