In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de kinderrechter in Amsterdam, waarin een schriftelijke aanwijzing van Jeugdbescherming regio Amsterdam (JBRA) is gegeven. De moeder heeft op 6 juli 2015 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 7 april 2015, waarin JBRA haar een schriftelijke aanwijzing heeft gegeven. Deze aanwijzing houdt in dat de moeder moet zorgen voor zicht op de opgroeisituatie van haar minderjarige kind, moet meewerken aan hulpverlening en de omgang met de vader moet hervatten. De moeder verzoekt om de aanwijzing geheel of gedeeltelijk te laten vervallen en om de werking ervan te schorsen. JBRA en de vader verzetten zich tegen het verzoek van de moeder en stellen dat zij niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat er geen hoger beroep openstaat tegen de beslissing van de kinderrechter. Het hof oordeelt dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat de aanwijzingen van JBRA onder artikel 1:263 van het Burgerlijk Wetboek vallen en er geen mogelijkheid is voor hoger beroep tegen de beslissing van de kinderrechter. De moeder heeft onvoldoende feiten of omstandigheden aangevoerd om het appelverbod te doorbreken. De beslissing van het hof is dat de moeder niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar hoger beroep en het verzoek wordt afgewezen.