ECLI:NL:GHAMS:2015:4047

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2015
Publicatiedatum
1 oktober 2015
Zaaknummer
200.108.740/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van nalatenschap tussen deelgenoten met ontvankelijkheidsproblematiek in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de verdeling van de nalatenschap van de ouders van vier zussen en een broer, die in een geschil verwikkeld zijn geraakt over de verdeling van de nalatenschappen. De moeder overleed in 1991 en de vader in 2002. De rechtbank Amsterdam heeft op 30 november 2011 een eindvonnis gewezen, waarin de verdeling van de nalatenschap van de vader werd vastgesteld en een boedelnotaris werd benoemd. Appellante is in hoger beroep gekomen van dit vonnis, waarbij zij niet alleen [geintimeerde sub 1] als wederpartij aanmerkt, maar ook [geintimeerde sub 2], [geintimeerde sub 3] en [geintimeerde sub 4]. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep van appellante tegen deze medegedaagden onderzocht. Het hof oordeelt dat de hoofdregel in hoger beroep is dat alleen appel tegen een wederpartij uit de eerste aanleg is toegestaan. Dit betekent dat appellante niet ontvankelijk kan worden verklaard in haar hoger beroep tegen [geintimeerde sub 2], [geintimeerde sub 3] en [geintimeerde sub 4]. Het hof heeft ook het incidenteel appel van [geintimeerde sub 2] en [geintimeerde sub 3] beoordeeld, maar ook deze partijen zijn niet ontvankelijk verklaard in hun incidentele beroepen. Het hof heeft de zaak tussen appellante en [geintimeerde sub 1] naar de rol verwezen voor dagbepaling van de voortzetting van het pleidooi.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team III
zaaknummer : 200.108.740/01
zaak-/rolnummer rechtbank : 476054/HA ZA 10-3741
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 september 2015
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats a] ,
appellante in principaal appel,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. C.S.M. Ruijgrok te Amsterdam,
tegen
[geintimeerde sub 1] ,wonend te [woonplaats b] ,
geïntimeerde in principaal appel,
tevens incidenteel geïntimeerde,
niet verschenen,
[geintimeerde sub 2] ,
wonend te [woonplaats c] ,
geïntimeerde in principaal appel,
tevens incidenteel appellant,
alsmede incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
[geintimeerde sub 3],
wonend te [woonplaats d] ,
geïntimeerde in principaal appel,
tevens incidenteel appellante,
alsmede incidenteel geïntimeerde,
advocaat: voorheen mr. S.H. van Os te Zeist (onttrokken)
[geintimeerde sub 4] ,
wonend te [woonplaats e] ,
geïntimeerde in principaal appel,
tevens incidenteel geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] , [geintimeerde sub 1] , [geintimeerde sub 2] , [geintimeerde sub 3] en [geintimeerde sub 4] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 27 februari 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 november 2011, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geintimeerde sub 1] als eiseres in conventie tevens verweerster in reconventie, [geintimeerde sub 2] en [appellante] als gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie, [geintimeerde sub 4] als gedaagde in conventie tevens eiseres in voorwaardelijke reconventie en [geintimeerde sub 3] als gedaagde.
[geintimeerde sub 1] en [geintimeerde sub 4] zijn in het geding in hoger beroep niet verschenen. Aan hen is verstek verleend.
[appellante] , [geintimeerde sub 2] en [geintimeerde sub 3] hebben de volgende stukken ingediend:
- [appellante] : memorie van grieven, met producties;
- [geintimeerde sub 2] : memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- [geintimeerde sub 3] : memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- [appellante] : memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
[appellante] , [geintimeerde sub 2] en [geintimeerde sub 3] zijn ter zitting van 17 november 2014 verschenen teneinde hun zaak te doen bepleiten, [appellante] en [geintimeerde sub 3] elk door hun advocaat, [geintimeerde sub 2] door mrs. M.E.L. Klein en G.M. de Weerd, beiden advocaat te Rotterdam.
Bij die gelegenheid zijn door [geintimeerde sub 3] stukken in het geding gebracht.
Het hof heeft aan het begin van de zitting ontvankelijkheidsvragen aan de orde gesteld.
Dat heeft ertoe geleid dat de zaak is verwezen naar de rol, opdat de verschenen partijen bij akte de gerezen ontvankelijkheidsproblematiek zouden kunnen bespreken en daarna het hof zouden kunnen vragen arrest te wijzen aangaande de ontvankelijkheidsproblematiek.
Van hetgeen ter zitting van 17 november 2014 is voorgevallen is proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift daarvan behoort tot de processtukken. In dat proces-verbaal is een vergissing geslopen. Daarin staat ten onrechte vermeld dat van de zijde van [appellante] op voorhand producties zijn ontvangen. Voor [appellante] moet worden gelezen [geintimeerde sub 3] . Verder ontbreekt in de kop van dit proces-verbaal dat [geintimeerde sub 3] en [geintimeerde sub 2] als incidenteel geïntimeerden zijn aangewezen (door [geintimeerde sub 2] respectievelijk [geintimeerde sub 3] ).
In zoverre is arrest gevraagd.

2.Ontvankelijkheid

2.1
Partijen, vier zussen en een broer, zijn deelgenoten in de nalatenschappen van hun ouders. Hun moeder is overleden [in] 1991, hun vader [in] 2002. Tussen hen is een geschil ontstaan over de verdeling van die nalatenschappen.
[geintimeerde sub 1] heeft uiteindelijk [appellante] , [geintimeerde sub 2] , [geintimeerde sub 3] en [geintimeerde sub 4] voor de rechtbank gedagvaard. [appellante] , [geintimeerde sub 2] en [geintimeerde sub 4] hebben in dat geding van hun kant een reconventionele vordering ingediend.
De rechtbank heeft op 30 november 2011 tussen hen eindvonnis gewezen op basis van de vordering van [geintimeerde sub 1] . [geintimeerde sub 2] , [appellante] en [geintimeerde sub 4] werden in hun reconventionele vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft in haar eindvonnis in het bijzonder de verdeling van de nalatenschap van hun vader vastgesteld en een boedelnotaris benoemd met beperkte opdracht teneinde de verdeling van de nalatenschap van de vader overeenkomstig het vonnis te effectueren.
2.2
[appellante] is van dit vonnis in beroep gekomen. Zij heeft in hoger beroep niet alleen [geintimeerde sub 1] als wederpartij aangemerkt, maar ook [geintimeerde sub 2] , [geintimeerde sub 3] en [geintimeerde sub 4] .
[geintimeerde sub 2] is op zijn beurt in incidenteel appel gekomen. Blijkens de door hem ingestelde vordering streeft hij een andere verdeling tussen alle vijf betrokken partijen na dan de rechtbank heeft vastgesteld, waaronder een voor zijn zussen ongunstiger verdeling, en moet het hof het aldus ervoor houden dat hij niet alleen [appellante] maar ook [geintimeerde sub 1] , [geintimeerde sub 3] en [geintimeerde sub 4] als geïntimeerde partij heeft aangemerkt.
Ook [geintimeerde sub 3] is in hoger beroep gekomen. Haar hoger beroep heeft eveneens tot doel een andere verdeling tussen de vijf betrokken partijen te bewerkstellingen dan de rechtbank heeft vastgesteld. Ook in haar geval moet het hof het dus ervoor houden dat zij niet alleen [appellante] , maar ook [geintimeerde sub 1] , [geintimeerde sub 2] en [geintimeerde sub 4] als geïntimeerde partij heeft aangemerkt.
Het hoger beroep van [appellante]
2.3
Hoofdregel in hoger beroep is dat slechts appel tegen een wederpartij uit de eerste aanleg is toegestaan. Oorspronkelijk gedaagde partijen zijn niet ontvankelijk in hun hoger beroep tegen een oorspronkelijk medegedaagde. Dit is een kwestie van openbare orde. Het hof heeft deze hoofdregel ambtshalve toe te passen. Voor het hof is daarom uitgangspunt dat [appellante] slechts [geintimeerde sub 1] in haar hoger beroep had kunnen betrekken.
[appellante] heeft echter niet alleen [geintimeerde sub 1] , maar ook drie voormalige processuele medestanders in hoger beroep gedagvaard, te weten [geintimeerde sub 2] , [geintimeerde sub 3] en [geintimeerde sub 4] . Het hof heeft dus te onderzoeken of er gronden bestaan, die in een geval als het onderhavige ertoe zouden moeten leiden dat [appellante] -ondanks voormelde hoofdregel- toch in haar hoger beroep tegen [geintimeerde sub 2] , [geintimeerde sub 3] en [geintimeerde sub 4] dient te worden ontvangen. Alle drie in hoger beroep verschenen partijen hebben voor ontvankelijkheid gepleit.
Het hof overweegt als volgt.
2.4
Partijen hebben in hun verdelingsgeschil elk een ander standpunt ingenomen. Op onderdelen waren zij het soms eens, op andere onderdelen weer niet. Dat betekent dat [appellante] , [geintimeerde sub 2] , [geintimeerde sub 3] en [geintimeerde sub 4] weliswaar alle vier gedaagde partijen waren en in zoverre formeel processuele medestanders, maar dat zij dat materieel in elk geval gedeeltelijk niet waren.
Daarbij is van belang dat in een verdelingsgeschil als dit aan de rechter op de voet van het bepaalde in artikel 3:185 Burgerlijk Wetboek de bevoegdheid toekomt om de verdeling zelf vast te stellen; dat kan dus een andere verdeling inhouden dan partijen hebben verdedigd en derhalve ook een verdeling waarover medegedaagden het onderling oneens zijn.
Verder bestaat op de voet van het bepaalde in artikel 680 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in eerste aanleg de mogelijkheid om ervoor te zorgen dat alle partijen die aan een verdeling dienen mee te werken bij een verdelingsgeding worden betrokken. Daarmee is tot uitdrukking gebracht het belang van de betrokkenheid van alle deelgenoten bij het te beslissen verdelingsgeding.
De vraag is of voormelde omstandigheden van voldoende gewicht zijn om (uit eigen beweging) appel te mogen instellen tegen medegedaagden, die ogenschijnlijk processuele medestanders zijn doch in materieel opzicht elk een andere verdeling nastreven, opdat met de standpunten van alle partijen rekening kan worden gehouden. Het hof is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord.
2.5
De keuze van [appellante] om [geintimeerde sub 2] , [geintimeerde sub 3] en [geintimeerde sub 4] in hoger beroep te betrekken als processuele tegenstander veroorzaakt tal van procedurele complicaties. Deze zijn van dermate groot gewicht dat zij naar het oordeel van het hof in de weg staan aan ontvankelijkheid van dat hoger beroep ondanks het materiële belang van [appellante] bij haar keuze om processuele medestanders uit de eerste aanleg in hoger beroep aan te merken als wederpartij.
Het aanvaarden van de mogelijkheid van hoger beroep tegen een of meer medegedaagden uit de eerste aanleg brengt met zich dat elk van de in hoger beroep gedagvaarde partijen op haar beurt appel mag instellen, ook derhalve tegen medegedaagden uit de eerste aanleg. In beginsel staat elk van die appellen op zichzelf. Elk van die appellen kent dan ook een eigen afgrenzing. Zo geldt in het hoger beroep van [appellante] als uitgangspunt dat de verdeling niet voor haar ongunstiger kan worden vastgesteld, ook niet als één of meer van haar grieven succes hebben en de devolutieve werking gaat gelden.
Dat is in hoger beroep zeer bezwaarlijk. Het lost bovendien het probleem van partijen niet op, omdat zij een arrest wensen waarin alle bezwaren van alle partijen tegelijkertijd worden besproken en beoordeeld.
2.6
Bij het voorgaande dient nog te worden bedacht dat de rechtsverhouding tussen [appellante] , haar zusters en broer is niet processueel ondeelbaar is.
Het hof stelt in deze kwestie voorop dat processuele ondeelbaarheid in het algemeen niet snel wordt aanvaard. Tussen [appellante] , haar zusters en broer gaat het uiteindelijk om de verdeling van een positief geldsaldo. Een dergelijke verdeling van gelden kan ook effectief tussen twee van de deelgenoten, in dit geval [appellante] en [geintimeerde sub 1] , worden uitgevoerd, althans voor zover de verdeling hen aangaat. In zoverre is er dus al evenmin toereikende grond voor de door [appellante] , [geintimeerde sub 2] en [geintimeerde sub 3] bepleite ruime ontvankelijkheid.
2.7
Bij deze stand van zaken geldt dat [appellante] slechts kan worden ontvangen in haar hoger beroep tegen [geintimeerde sub 1] en dat in het kader van dat hoger beroep niet meer of anders aan de orde is dan door [appellante] door middel van haar grieven aan de orde is gesteld. In dat hoger beroep kan [appellante] bereiken dat tussen haar en [geintimeerde sub 1] wijziging wordt gebracht in de vastgestelde verdeling. Verder kan een arrest dat in het hoger beroep van [appellante] wordt gewezen, niet strekken.
2.8
Ingeval zou moeten worden aangenomen dat voor [appellante] onvoldoende mogelijkheden zouden bestaan om de geschillen tussen haar enerzijds en [geintimeerde sub 2] , [geintimeerde sub 3] en [geintimeerde sub 4] anderzijds aan de appelrechter voor te leggen, leidt dat in dit stadium van het geding niet tot een ander oordeel.
Zou [appellante] met één of meer van haar grieven succes hebben, dan heeft het hof onder ogen te zien of grond bestaat voor, kort gezegd, (dwang)interventie. Er zijn in hoger beroep toereikende procedurele voorzieningen beschikbaar om te bereiken dat eventuele geschillen tussen [appellante] , [geintimeerde sub 2] , [geintimeerde sub 3] en [geintimeerde sub 4] (naast het geschil tussen [appellante] en [geintimeerde sub 1] ) de aandacht krijgen die zij verdienen. Zo kunnen [geintimeerde sub 2] , [geintimeerde sub 3] en [geintimeerde sub 4] op last van het hof in het geding worden geroepen op grond van het bepaalde in artikel 118 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Ook kan worden gekozen voor bekendmaking van een eventueel tussenarrest van het hof in de zaak tussen [appellante] en [geintimeerde sub 1] aan [geintimeerde sub 2] , [geintimeerde sub 3] en [geintimeerde sub 4] teneinde aan hen de gelegenheid te bieden verlof te vragen om zich te mogen voegen aan de zijde van [appellante] of [geintimeerde sub 1] , dan wel tussen te komen.
2.9
Vermeldenswaard is tot slot dat ook [geintimeerde sub 2] , [geintimeerde sub 3] en [geintimeerde sub 4] binnen de appeltermijn in hoger beroep hadden kunnen komen van het vonnis van 30 november 2011, maar dat geen van hen dat heeft gedaan.
2.1
Slotsom van deze overwegingen is dat het hof [appellante] niet-ontvankelijk zal verklaren, voor zover haar hoger beroep is gericht tegen [geintimeerde sub 2] , [geintimeerde sub 3] en [geintimeerde sub 4] . Het hof zal daarbij vanwege de familieband bepalen dat elk van de betrokken partijen zijn eigen proceskosten in het principaal hoger beroep heeft te dragen.
In de zaak van [appellante] tegen [geintimeerde sub 1] kan het pleidooi desgewenst door [appellante] worden voortgezet. Het hof zal de zaak daarom naar de rol verwijzen voor dagbepaling voortzetting pleidooi. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
Het incidenteel appel van [geintimeerde sub 2] :
2.11
[geintimeerde sub 2] heeft op 5 februari 2013 incidenteel beroep ingesteld. [geintimeerde sub 2] was in eerste aanleg medegedaagde van [appellante] en kan in zijn incidenteel appel tegen [appellante] niet worden ontvangen om de redenen die hierboven zijn uiteengezet voor de zaken van [appellante] tegen respectievelijk [geintimeerde sub 2] , [geintimeerde sub 3] en [geintimeerde sub 4] .
Hetzelfde geldt voor het incidenteel beroep dat [geintimeerde sub 2] heeft ingesteld tegen [geintimeerde sub 3] en [geintimeerde sub 4] .
2.12
Het beroep tegen [geintimeerde sub 1] heeft hij te laat ingesteld.
2.13
Het hof zal op grond van bovenstaande overwegingen [geintimeerde sub 2] niet-ontvankelijk verklaren in zijn incidenteel beroep. Het hof zal daarbij vanwege de familieband bepalen dat elk van de betrokken partijen zijn eigen proceskosten in het incidenteel beroep heeft te dragen.
2.14
De wijziging van eis van [geintimeerde sub 2] en het verzet dat daartegen door [appellante] en door [geintimeerde sub 3] is gedaan, kunnen verder bij gebreke van belang onbesproken blijven.
Het incidenteel appel van [geintimeerde sub 3] :
2.15
[geintimeerde sub 3] heeft op 12 november 2013 incidenteel beroep ingesteld. [geintimeerde sub 3] was in eerste aanleg medegedaagde van [appellante] en kan in haar incidenteel appel tegen [appellante] niet worden ontvangen om de redenen die hierboven zijn uiteengezet voor de zaken van [appellante] tegen [geintimeerde sub 2] , [geintimeerde sub 3] en [geintimeerde sub 4] .
Hetzelfde geldt voor het incidenteel beroep dat [geintimeerde sub 3] heeft ingesteld tegen [geintimeerde sub 2] en [geintimeerde sub 4] .
2.16
Het beroep tegen [geintimeerde sub 1] heeft zij te laat ingesteld.
2.17
Het hof zal op grond van bovenstaande overwegingen [geintimeerde sub 3] niet-ontvankelijk verklaren in haar incidenteel beroep. Het hof zal daarbij vanwege de familieband bepalen dat elk van de betrokken partijen zijn eigen proceskosten in het incidenteel beroep heeft te dragen.

3.Beslissing

Het hof:
in het principaal hoger beroep:verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen [geintimeerde sub 2] , [geintimeerde sub 3] en [geintimeerde sub 4] ;
bepaalt dat elk van de bij die zaken betrokken partijen de eigen proceskosten in het principaal hoger beroep draagt;
verwijst de zaak tussen [appellante] en [geintimeerde sub 1] naar de rol van 20 oktober 2015 voor dagbepaling voortzetting pleidooi;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in het incidenteel hoger beroep van [geintimeerde sub 2] :
verklaart [geintimeerde sub 2] niet-ontvankelijk in zijn incidenteel hoger beroep tegen [appellante] , [geintimeerde sub 1] , [geintimeerde sub 3] en [geintimeerde sub 4] ;
bepaalt dat elk van de bij die zaken betrokken partijen de eigen proceskosten in het incidenteel hoger beroep van [geintimeerde sub 2] draagt;
in het incidenteel hoger beroep van [geintimeerde sub 3] :
verklaart [geintimeerde sub 3] niet-ontvankelijk in haar incidenteel hoger beroep tegen [appellante] , [geintimeerde sub 1] , [geintimeerde sub 2] en [geintimeerde sub 4] ;
bepaalt dat elk van de bij die zaken betrokken partijen de eigen proceskosten in het incidenteel hoger beroep van [geintimeerde sub 3] draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.R. Sturhoofd, G.B.C.M. van der Reep en R.P.P. Hoekstra en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 september 2015.