In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1952, werd beschuldigd van witwassen van een geldbedrag van 459.950 euro, dat hij op 30 mei 2010 op Schiphol in zijn bezit had. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en kwam tot de conclusie dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. Tijdens de zittingen in hoger beroep zijn verschillende verklaringen van de verdachte over de herkomst van het geld gepresenteerd, maar deze werden door het hof als hoogst onwaarschijnlijk beoordeeld. De verdachte had verklaard dat het geld afkomstig was van de verkoop van verschillende bedrijven, maar kon dit niet overtuigend onderbouwen. Het hof oordeelde dat het Openbaar Ministerie niet alleen het vermoeden van witwassen had aangetoond, maar dat de verdachte ook niet in staat was geweest om een verifieerbare verklaring te geven voor de herkomst van het geld. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof benadrukte dat witwassen een ernstige bedreiging vormt voor de legale economie en dat de verdachte zich enkel had laten leiden door financieel gewin, zonder oog te hebben voor de schadelijke gevolgen voor de samenleving.