ECLI:NL:GHAMS:2015:3832

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
18 september 2015
Zaaknummer
200.163.309/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie in het kader van een samengesteld gezin en echtscheidingsconvenant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland inzake kinderalimentatie. De man is op 23 januari 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 oktober 2014. De partijen, de man en de vrouw, zijn in 2004 gehuwd en hebben twee kinderen, geboren in 2005 en 2008. Hun huwelijk is ontbonden op 9 juni 2010. In een echtscheidingsconvenant is afgesproken dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen betaalt. De man verzoekt in hoger beroep om wijziging van deze bijdrage, omdat hij inmiddels hertrouwd is en ook onderhoudsplichtig is voor een kind uit zijn nieuwe relatie. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof oordeelt dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, omdat beide partijen zijn hertrouwd en er nieuwe kinderen zijn geboren. Het hof stelt vast dat de man niet alleen onderhoudsplichtig is voor zijn twee kinderen uit het eerste huwelijk, maar ook voor zijn kind uit het nieuwe huwelijk. De vrouw is eveneens onderhoudsplichtig voor haar kinderen, inclusief de kinderen van de man. Het hof komt tot de conclusie dat de draagkracht van de man, de vrouw en de stiefvader in de beoordeling moet worden betrokken.

Het hof wijst de verzoeken van de man en de vrouw gedeeltelijk toe. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd voor de periode tot 1 januari 2015, maar de bijdrage voor de kinderen wordt per 1 januari 2015 vastgesteld op € 186,- per kind per maand. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en het hof wijst het verzoek van de vrouw af om het teveel betaalde niet terug te hoeven betalen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 15 september 2015
Zaaknummer: 200.163.309/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/14/150020 / FA RK 13-2288
Beschikking van de meervoudige familiekamer
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. E.S. Dirks te Alkmaar,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. V.E. de Haas te Schagen.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 23 januari 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 oktober 2014 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/14/150020 / FA RK 13-2288.
1.3.
De man heeft op 3 februari 2015 nadere stukken ingediend.
1.4.
De vrouw heeft op 6 maart 2015 een verweerschrift ingediend.
1.5.
De man heeft op 16 april 2015 nadere stukken ingediend.
1.6.
De vrouw heeft op 16 april 2015 nadere stukken ingediend.
1.7.
De zaak is op 20 april 2015 ter terechtzitting behandeld.
1.8.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
1.9.
Ter zitting heeft de vrouw nadere stukken overgelegd, te weten haar jaaropgave over 2014 en de jaaropgave van haar huidige echtgenoot over dat jaar. De man heeft ter zitting meegedeeld zijn aanvankelijk ingediende schorsingsverzoek te hebben ingetrokken.

2.De feiten

2.1.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2.
Partijen zijn [in] 2004 gehuwd. Hun huwelijk is op 9 juni 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 2 juni 2010 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [naam kind a] [in] 2005 en [naam kind b] [in] 2008. [kind a] en [kind b] verblijven bij de vrouw.
2.3.
In een door partijen op 28 april 2010 ondertekend echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) is, voor zover thans van belang, opgenomen:
Artikel 3
3.1.
De man zal met ingang van datum van echtscheiding als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw betalen een bedrag van €194.38 bruto per kind per maand, bij vooruitbetaling voor de eerste van de maand te voldoen te vermeerderen met elke wettelijke kindertoelage waarop de man aanspraak kan maken.
3.2
Deze bijdrage ten behoeve van de kinderen zal jaarlijks te beginnen m.i.v. 1 januari 2011 worden verhoogd volgens de op dat moment geldende wettelijke indexering als bedoeld in art. 1:402a BW.
Artikel 4
4.1
Ervan uitgaande dat de kinderen bij de vrouw woonachtig zijn, komt partijen de navolgende omgangsregeling met de kinderen wenselijk voor:

Eens in de 14 dagen heeft de man het recht met de kinderen om te gaan. Hij zal hen hiertoe op vrijdag 17.00 uur/zaterdagochtend om 9.00 uur ten huize van de vrouw afhalen en er voor zorgen dat zij op zondagavond uiterlijk om 16.30/19.00 uur weer thuis zijn.

Tevens zal ernaar worden gestreefd dat de kinderen ook tussendoor naar de man toegaan. Dit zal per keer in onderling overleg worden afgesproken en is ook afhankelijk van de werkroosters van zowel de man als vrouw.

Voorts heeft de man het recht de kinderen in de grote vakantie gedurende een aaneengesloten periode van 2 weken bij zich te hebben alsmede op 2e Kerst- en 2e Paasdag. Partijen zullen tijdig overleg plegen over de grote vakantie, in ieder geval voor 1 april van het desbetreffende jaar.
4.2
De kosten van bovenstaande omgangsregeling komen ten laste van de man. Hij is niet gerechtigd deze in mindering op de door hem verschuldigde kinderalimentatie te brengen.
(…)
2.4.
Bij de (echtscheidings)beschikking van 2 juni 2010 van de rechtbank Amsterdam is onder meer bepaald dat partijen gehouden zijn tot naleving van de door hen getroffen regelingen, zoals opgenomen in het door hen ondertekende convenant.
2.5.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1971. Hij is getrouwd. Uit dit huwelijk is geboren [naam kind c] [in] 2013.
Zijn echtgenote heeft geen eigen inkomsten.
Blijkens de jaaropgaves over 2013 en 2014 bedroeg zijn fiscaal loon in die jaren respectievelijk € 41.884,- en € 39.184,-.
2.6.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1981. Zij is hertrouwd met [x] (hierna: de stiefvader). Uit dit huwelijk is geboren [naam kind d] [in] 2012.
Zij is werkzaam in loondienst. Blijkens de jaaropgaves over 2013 en 2014 bedroeg haar fiscaal loon in die jaren respectievelijk € 21.591,- en € 22.239,-.
De stiefvader had een inkomen van € 51.803,- per jaar in 2012 en € 44.859,- per jaar in 2013 blijkens de betreffende fiscale rapporten IB. Blijkens de jaaropgave over 2014 bedroeg zijn fiscaal loon in dat jaar € 46.723,-.
Partijen ontvingen ten tijde van hun samenleving geen kindgebonden budget. De vrouw ontvangt dit ook thans niet.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man om, naar het hof begrijpt, met wijziging van het convenant te bepalen dat de man met ingang van 20 juni 2013 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding aan de vrouw dient te voldoen van € 70,- per kind per maand, afgewezen.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking en wijziging van het convenant, te bepalen dat de man met ingang van 20 juni 2013, een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding aan de vrouw dient te voldoen van €105 per kind per maand, althans een bedrag dat en/of datum die het hof juist acht.
3.3.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
De man stelt dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW, omdat partijen beide zijn hertrouwd en uit deze huwelijken kinderen zijn geboren. Nu ter zitting is komen vast te staan dat er sprake is van deze
wijziging in de gezinssamenstelling van partijen, kan de man in zijn wijzigingsverzoek worden ontvangen.
4.2.
Het hof volgt de man in zijn stelling dat hij in de relevante periode niet alleen jegens [kind a] en [kind b] onderhoudsplichtig is, maar ook jegens het kind uit zijn huidige relatie, [kind c] . Tevens volgt het hof de vrouw in haar stellingen dat, zij behalve ten aanzien van [kind a] en [kind b] , eveneens onderhoudsplichtig is ten aanzien [kind d] , alsmede dat de stiefvader als huidige echtgenoot van de vrouw, naast hun dochter [kind d] , ook onderhoudsplichtig is ten aanzien van [kind a] en [kind b] , nu zij in het gezin van de vrouw en de stiefvader verblijven.
Op grond van art. 1:397 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) geldt dat indien meer personen op grond van bloed- en aanverwantschap tot het verstrekken van levensonderhoud zijn gehouden, de omvang van ieders verplichting afhangt van de omstandigheden van het geval, in het bijzonder van ieders draagkracht en de bijzondere verhouding waarin ieder staat tot degene die onderhoud behoeft. Als het gaat om kinderalimentatie die door ouders en stiefouder is verschuldigd, zal de omvang van ieders verplichting in beginsel moet worden vastgesteld naar rato van ieders draagkracht (art. 1:404 lid 1 en 2 BW). Indien een ouder een nieuwe relatie is aangegaan waaruit kinderen zijn geboren, dan zal niet alleen rekening moeten worden gehouden met het feit dat die ouder verplicht is om tevens bij te dragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van die kinderen, maar ook met het feit dat op de andere ouder van die kinderen eenzelfde verplichting rust en dat de onderlinge bijdrageplicht van de ouders in de nieuwe relatie eveneens bepaald dient te worden naar rato van ieders draagkracht.
4.3.
Partijen zijn verdeeld over de ingangsdatum, de behoefte van de kinderen, de draagkracht van de man, de verdeling van de kosten van de kinderen en de zorgkorting.
Ingangsdatum
4.4.
Het hof ziet in de door de advocaat van de man aan de vrouw verzonden brief d.d. 20 juni 2013 onvoldoende aanleiding de ingangsdatum van de eventueel gewijzigde kinderbijdrage op die datum te bepalen. Het hof zal in plaats daarvan met ingang van de ontvangstdatum van het inleidend verzoek van de man, zijnde 6 november 2013, beoordelen of de door de man te betalen bijdrage moet worden gewijzigd, nu de vrouw in ieder geval vanaf dat moment daadwerkelijk rekening kon houden met een eventuele wijziging.
Behoefte
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor de bepaling van de behoefte van [kind a] en [kind b] uitgegaan dient te worden van het netto besteedbaar inkomen van partijen in 2010. Ook staat vast dat partijen ten tijde van het huwelijk niet in aanmerking kwamen voor kindgebonden budget. Op basis van deze uitgangspunten stelt de man in hoger beroep dat de behoefte van [kind a] en [kind b] , naar het hof begrijpt, in 2015 € 437,- per kind per maand bedraagt. De vrouw heeft dit bedrag betwist en stelt dat de man geen rekening heeft gehouden met de combinatiekorting die de vrouw ten tijde van het huwelijk genoot. Zij meent dat de behoefte van [kind a] en [kind b] daarom thans € 451,- per kind per maand bedraagt.
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw haar stellingen op dit punt onvoldoende onderbouwd, nu zij geen inkomensgegevens over 2010 heeft overgelegd. Het hof zal derhalve, mede gelet op de grenzen van de rechtsstrijd, de berekeningswijze van de man volgen, wat er van de juistheid daarvan ook zij, en uitgaan van een behoefte van € 437,- per kind per maand in 2015. Gelet op de hiervoor bepaalde ingangsdatum zal het hof dit terugrekenen naar 2014 en voor dat jaar een behoefte hanteren van € 434,- per kind per
maand. Daarin dient de man naar rato van zijn draagkracht bij te dragen.
Voor zover de vrouw zich op het standpunt heeft bedoeld te stellen dat de behoefte van [kind c] en [kind d] afwijkt van de behoefte van [kind a] en [kind b] , heeft zij dit naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Derhalve zal het hof er vanuit gaan dat zij dezelfde behoefte hebben als [kind c] en [kind d] en dat de totaal beschikbare draagkracht, over alle kinderen jegens wie de betrokkenen onderhoudsplichtig zijn, gelijkelijk dient te worden verdeeld.
Draagkracht
4.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.2, zal het hof naast de draagkracht van partijen, ook de draagkracht van de stiefvader bij de beoordeling betrekken. Bij de bepaling van de draagkracht van de onderhoudsplichtigen gaat het hof uit van de feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 2.5 en 2.6 weergegeven, behoudens voor zover hiervan in het navolgende zal worden afgeweken.
Verder zal het hof de draagkracht van de onderhoudsplichtigen volgens de nieuwe richtlijnen vaststellen, nu de ingangsdatum van de te betalen bijdrage ligt na 1 april 2013. Het hof zal daarbij het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsplichtigen tot uitgangspunt nemen. Dit inkomen wordt vastgesteld door de som te nemen van het bruto inkomen en de werkelijke inkomsten uit vermogen, verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn. Gebleken is dat partijen zich er beiden in kunnen vinden dat gerekend wordt met de inkomens over 2014, zodat het hof dit eveneens als uitgangspunt zal nemen. Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding het eigen aandeel van de onderhoudsplichtigen in de kosten van de kinderen moet worden verdeeld. Het hof volgt ook in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, zoals deze vanaf 1 april 2013 luidt, inhoudende dat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen tussen hen moet worden verdeeld naar rato van ieders draagkracht. Het bedrag aan draagkracht voor inkomens vanaf een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 1.500,- wordt in 2014 vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + E 860)].
Draagkracht man
4.7.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn ouderschapsverlof, welke hij ook gedeeltelijk in 2014 heeft opgenomen, niet in aanmerking behoeft te worden genomen bij de bepaling van zijn draagkracht. Het hof zal derhalve het netto besteedbaar inkomen van de man berekenen aan de hand van zijn salarisstrook over december 2014, vermeerderd met het salaris dat hij had genoten indien hij geen ouderschapsverlof had opgenomen. Het netto besteedbaar inkomen van de man bedraagt op grond van het voorgaande € 2.461,- per maand in 2014. De draagkracht van de man bedraagt in 2014 volgens de formule 70% x [2.461 – (0,3 x 2.461 + 860,-)] € 604,- per maand. Zoals hiervoor reeds overwogen dient deze draagkracht, evenals de draagkracht van de vrouw en de stiefvader, verdeeld te worden over drie kinderen. Dit betekent dat de man, inclusief het fiscaal voordeel, in de periode van 6 november 2013 tot 1 januari 2015 een draagkracht heeft voor [kind a] en [kind b] van 2/3 van € 702,- zijnde € 468,-, ofwel € 234,- per kind per maand. Op 1 januari 2015 is de Wet hervorming kindregelingen in werking getreden. Hierdoor is onder meer het fiscaal voordeel bij het betalen van kinderalimentatie komen te vervallen. Dit leidt ertoe dat de man met ingang van die datum een draagkracht heeft voor [kind a] en [kind b] van 2/3 van € 604,- zijnde € 403,-, ofwel € 201,- per kind per maand.
Aan het betoog van de vrouw, dat bij de bepaling van de draagkracht van de man de heffingskorting van zijn huidige partner in aanmerking dient te worden genomen, gaat het hof voorbij, nu de partner van de man niet onderhoudsplichtig is jegens [kind a] en [kind b] .
Draagkracht vrouw
4.8.
Het hof bepaalt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw aan de hand van haar jaaropgave over 2014 op een bedrag van € 1.467,- per maand. De draagkracht van de vrouw bedraagt in deze periode volgens de formule 70% x [1.467 – (0,3 x 1.467 + 860,-)] € 117,- per maand. Dit betekent dat zij een draagkracht heeft voor [kind a] en [kind b] van 2/3 van € 117,- , zijnde € 78,-, ofwel 39,- per kind per maand.
Draagkracht stiefvader
4.9.
Het hof bepaalt het netto besteedbaar inkomen van de stiefvader aan de hand van zijn jaaropgave over 2014 op een bedrag van € 2.629,- per maand. De draagkracht van de stiefvader bedraagt in deze periode volgens de formule 70% x [2.629 – (0,3 x 2.629 + 860,-)] € 686,- per maand. Dit betekent dat hij een draagkracht heeft voor [kind a] en [kind b] van 2/3 van € 686,-, zijnde € 457,-, ofwel € 229,- per kind per maand.
Draagkrachtvergelijking
4.10.
Aangezien de gezamenlijke draagkracht van alle onderhoudsplichtigen de behoefte van [kind a] en [kind b] overstijgt, zal het hof een draagkrachtvergelijking maken.
Over de periode van 6 november 2013 tot 1 januari 2015 bedroeg de totale draagkracht voor [kind a] en [kind b] (468 + 78 + 457 =) € 1.003,- per maand, ofwel € 502,- per kind per maand. Het aandeel van de man in de behoefte van [kind a] en [kind b] bedraagt derhalve in deze periode [(468 : 1.003) x 868 = ] € 405,- per maand, ofwel € 202,- per kind per maand.
In verband met het vervallen van het fiscaal voordeel met ingang van 1 januari 2015 bedroeg de totale draagkracht voor [kind a] en [kind b] met ingang van die datum (403 + 78 + 457 =) € 938,- per maand, ofwel € 469 per kind per maand. Het aandeel van de man in de behoefte van [kind a] en [kind b] bedraagt met ingang van 1 januari 2015 derhalve [(403 : 938) x 868 = ] € 373,- per maand, ofwel € 186,- per kind per maand.
Zorgkorting
4.11.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten die hij maakt als gevolg van de reguliere zorgregeling in mindering moeten worden gebracht op de kinderbijdrage. Partijen hebben nooit voor ogen gehad af te spreken dat er in het geheel geen rekening gehouden zou worden met de zorgkosten die de man maakt. Zij zijn mondeling overeengekomen, en hebben slechts bedoeld af te spreken, dat de kosten van de zorgregeling tijdens de vakanties niet in mindering mochten worden gebracht op de kinderbijdrage. Nu de man de kinderen buiten de vakanties gemiddeld 1,5 dag per week verzorgt, dient een zorgkorting van 20% in aanmerking te worden genomen, aldus de man.
De vrouw heeft betoogd dat de kosten van de zorgregeling blijkens het convenant niet in mindering mogen worden gebracht op de kinderbijdrage.
Het hof heeft, gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, het convenant uit te leggen. Geen van partijen heeft argumenten aangedragen aangaande hetgeen hen voor ogen stond met dit deel van het convenant, die een deugdelijk aanknopingspunt bieden voor een andere uitleg dan overeenkomstig de bewoordingen van het convenant. De bewoordingen van het convenant aangaande het in mindering brengen van de kosten van de zorgregeling, zijn op zichzelf duidelijk. Voorts is gebleken dat partijen het convenant destijds hebben laten opstellen door een advocaat, welke op de hoogte moet worden geacht te zijn geweest van de destijds geldende maatstaven. Het hof is van oordeel dat de man (in het licht van voornoemde omstandigheden) aldus onvoldoende heeft onderbouwd dat hij, op basis van de omstandigheden waaronder de afspraak over de zorgregeling is gemaakt en/of de destijds wederzijds kenbare bedoelingen van partijen, erop mocht vertrouwen dat met de tekst in het convenant werd bedoeld dat enkel de kosten van de zorgregeling gedurende de vakanties niet
in mindering op de kinderbijdrage mochten worden gebracht. Het hof zal derhalve de kosten van de gehele zorgregeling niet in mindering brengen op de bijdrage die de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind a] en [kind b] dient te voldoen. Het gegeven dat de berekeningswijze voor het in mindering brengen van de zorgkosten op de kinderbijdrage in april 2013, en derhalve na de totstandkoming van het convenant, is gewijzigd, kan, anders dan de man meent, niet tot een ander oordeel leiden. Immers, partijen zijn in 2010 reeds afgeweken van de destijds geldende richtlijnen, zodat er geen aanleiding bestaat een latere wijziging in die richtlijnen, ten aanzien van de wijze waarop rekening wordt gehouden met de zorgkosten, van invloed te laten zijn op de afspraak die partijen in het convenant hebben vastgelegd hieromtrent.
4.12.
Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, is een door de man met ingang van 6 november 2013 tot 1 januari 2015 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind a] en [kind b] van € 202,- in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Gelet op het minimale verschil tussen deze bijdrage en de tussen partijen bij het convenant overeengekomen geïndexeerde bijdrage, zal het hof uit doelmatigheidsoverwegingen de bestreden beschikking tot 1 januari 2015 echter bekrachtigen. Met ingang van 1 januari 2015 is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind a] en [kind b] van € 186,- per kind per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, zodat het hof de bestreden beschikking in zoverre zal vernietigen.
4.13.
Voor zover de vrouw heeft verzocht te bepalen dat, indien de man meer heeft betaald dan de nieuw vastgestelde bijdrage zij het teveel betaalde niet behoeft terug te betalen, wijst het hof dit verzoek af. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de eventueel teveel door de man betaalde bijdragen een beperkt bedrag belopen en de vrouw er rekening mee heeft kunnen houden dat de bijdrage in ieder geval met ingang van 1 januari 2015 zou worden verlaagd.
4.14.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover het de periode tot 1 januari 2015 betreft;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor het overige, en opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met dienovereenkomstige wijziging van artikel 3 van het door partijen op 28 april 2010 ondertekende convenant, de door de man bij vooruitbetaling te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind a] en [kind b] met ingang van 1 januari 2015 op € 186,- per kind per maand;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.G. Kemmers, mr. G.B.C.M. van der Reep en mr. M.E. Burger in tegenwoordigheid van mr. H.A. From als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2015.