ECLI:NL:GHAMS:2015:3793

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2015
Publicatiedatum
16 september 2015
Zaaknummer
23-004556-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in het Vondelpark met significante bijdrage van de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van openlijke geweldpleging, maar heeft in hoger beroep zijn zaak onbeperkt ingesteld, wat ook de vrijspraak betrof. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 april 2014 in het Vondelpark, waar de verdachte samen met een medeverdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers. De tenlastelegging omvatte het slaan met een fietsketting en het verzetten tegen een politieambtenaar tijdens zijn aanhouding. Het hof oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, ondanks zijn verweer dat hij geen wezenlijke rol had gespeeld. De getuigenverklaringen ondersteunden de conclusie dat de verdachte actief betrokken was bij de gewelddadige confrontatie. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een gevangenisstraf van drie maanden op, met aftrek van voorarrest. Tevens werd een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Parketnummer: 23-004556-14
Datum uitspraak: 20 juli 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 november 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-701782-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [geboortedag],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juli 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 23 april 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Vondelpark, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het eenmaal of meermalen (met kracht)
- met een fietsketting/fietsslot, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, slaan op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], en/of
- met een riem en/of een fietsketting/fietsslot, in ieder geval een hard en/of zwaar voorwerp, slaande bewegingen maken in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], en/of
- duwen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1];
2:
hij op of omstreeks 23 april 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, toen een aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaar [verbalisant] verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en), had aangehouden en had vastgegrepen, althans vast had, teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau (gevestigd aan de Koninginneweg), zich met geweld tegen eerstgenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn of haar bediening, heeft verzet door zich los te rukken en/of los te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaar verdachte trachtte te geleiden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bespreking verweer raadsvrouw

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde openlijke geweldpleging, omdat hij – kort samengevat – geen significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld van de medeverdachte. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte weliswaar een vuistslag heeft uitgedeeld (die al dan niet raak was), maar dat de slag met de ketting door de medeverdachte van achter en over het hoofd van de verdachte is gegeven, hetgeen de verdachte niet heeft kunnen zien aankomen, noch heeft kunnen voorzien. Na dat moment wordt de verdachte aangepakt door de getuige [slachtoffer 2], waarbij hij op de grond valt en de getuige [slachtoffer 2] door de medeverdachte [medeverdachte] wordt geslagen met het kettingslot. Ook ten aanzien van deze laatste gebeurtenis kan de verdachte niet worden verweten dat hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld met het kettingslot zoals gepleegd door de medeverdachte, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet van 25 april 2000 (Stb. 2000, 173), waarbij art. 141 Sr werd gewijzigd (wetsvoorstel 26 519), is van het 'in vereniging' plegen van geweld sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die 'in vereniging' geweld pleegt (vgl. HR 20 juni 2006, NJ 2006/381, r.o. 3.6.).
Er moet verder sprake zijn geweest van gedragingen die het geweld bevorderen. Daarbij valt te denken aan bijvoorbeeld aanmoedigend gejoel of het collectief dragen van een bivakmuts, waardoor de herkenning wordt bemoeilijkt, of het aanreiken van stenen (HR 13 september 2005, NJ 2006/449) en stokken. Het enkel aanwezig zijn in de groep is niet voldoende, maar wanneer een verdachte deel blijft uit maken van een groep wanneer door die groep de confrontatie wordt opgezocht en geweld wordt gebruikt door iemand uit de groep, zonder dat verdachte zich op enig moment heeft gedistantieerd van de groep, is sprake van een voldoende significante bijdrage aan openlijk geweld (vgl. HR 20 juni 2006, NJ 2006/381, r.o. 3.7.).
Voor een bewezenverklaring van openlijk geweld is ten slotte niet vereist dat elk van de deelnemers zich schuldig heeft gemaakt aan alle onderdelen van de tenlastelegging (HR 19 april 2011, NJ 2011/359).
De getuige [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op woensdag 23 april 2014 met vrienden bij het theater Volt in het Vondelpark was. Op enig moment kwam [verdachte] aangelopen (naar het hof begrijpt: de verdachte). De getuige verklaart verder dat de verdachte riep “ik ga je slaan” en “ik maak je dood”. Er ontstond vervolgens een schermutseling, waar ook (naar het hof begrijpt) de medeverdachte [medeverdachte] zich mee bemoeide: “Backup voor mijn mattie”. Op enig moment heeft de politie hier een eind aan gemaakt en partijen weggestuurd (verklaring getuige [slachtoffer 1], dossierpagina’s 1 en 2).
De getuige [slachtoffer 1] verklaart voorts dat hij na enige tijd de verdachte en de medeverdachte weer terug zag komen. Hij hoorde de verdachte zeggen “ik ga je slaan ”en “ik maak je af”. De verdachte klom het podium op en begon tegen de getuige in het Surinaams scheldwoorden te schreeuwen (verklaring getuige [slachtoffer 1], dossierpagina 3).
De getuige [getuige] heeft verklaard dat hij met vrienden op enig moment stond te schuilen voor de regen bij het podium. Daar stonden nog meer mensen te schuilen, (geschat op) totaal 40 man. Toen zij daar stonden kwamen er twee donkere mannen aan (naar het hof begrijpt: de verdachte (NN2) en de medeverdachte (NN1)). De medeverdachte begon met schreeuwen tegen een aantal mensen aan de andere kant van het podium. Ze waren boos. Vervolgens begon de verdachte ook met schreeuwen naar dezelfde groep mensen. De verdachte schreeuwde over een ruzie die ze hadden gehad (verklaring getuige [getuige], dossierpagina 76).
De getuige [getuige] verklaart over het verloop van de gebeurtenissen verder dat de medeverdachte na het schreeuwen naar het podium begon te lopen en op het podium sprong. De medeverdachte begon te schreeuwen tegen ene [naam]. De verdachte liep ook naar het podium. Op dat moment stapte de medeverdachte weer van het podium en liep naar zijn fiets, de driewieler. Uit een zak achterop zijn fiets pakte de medeverdachte een grote ketting. Daarmee liep hij weer naar het podium en sprong erop. De medeverdachte begon weer te schreeuwen. De medeverdachte sloeg in de richting van de
vrouw maar hij sloeg mis. Daarna sloeg hij naar de man met de rugtas, maar raakte de rugtas. De verdachte hield de medeverdachte tegen door met zijn armen wijd voor hem te gaan
staan (verklaring getuige [getuige], dossierpagina 76).
De getuige [getuige] verklaart verder dat de verdachte een zwerver, die naast [naam] ging staan, een klap met zijn vuist gaf. Dat was nadat de medeverdachte tegen [naam] begon te schreeuwen vanaf een halve meter, toen kwam de zwerver [naam] te hulp door naast hem te staan. De verdachte ging toen naast de medeverdachte staan en op een gegeven moment gaf de verdachte de zwerver met zijn vuist een klap tegen zijn hoofd. Door de klap stapte de zwerver twee stappen naar achteren (verklaring getuige [getuige], dossierpagina 78 en RC-verhoor getuige [getuige], p. 7).
De getuige [getuige] verklaart dat de medeverdachte weer woedend werd en weer begon met schreeuwen. De medeverdachte stapte weer naar voren naar [naam] toe. Intussen had [naam] een ketting gekregen van iemand die beneden stond. [naam] hield die ketting als een sliert achter zijn rug. [naam] schreeuwde terug dat de medeverdachte rustig moest doen, dat hij geen problemen wilde en dat hij beter weg kon gaan (verklaring getuige [getuige], dossierpagina 76).
Op enig moment pakte een kale man de verdachte en begon met hem te worstelen. De getuige [getuige] verklaart dat de kale man dit deed omdat de verdachte dreigend dicht bij het publiek kwam. De verdachte was boos op alles en iedereen. De medeverdachte merkte dat en die kwam vanaf die [naam] naar de verdachte en de kale man toegelopen. De kale man stond met zijn achterzijde naar de muur. De verdachte
stond voor hem. De medeverdachte kwam aanlopen en sloeg met de ketting, over de verdachte heen, op het achterhoofd van de kale man. De medeverdachte sloeg twee a drie keer waarvan er één echt goed raak was. Een seconde of twee daarna zag de getuige [getuige] een flinke wond en bloed op het achterhoofd van de kale man (verklaring getuige [getuige], dossierpagina 77).
De kale man laat los na de klappen die hij heeft gekregen. De kale man loopt in een boog weg naar die [naam]. [naam] had intussen die ketting die hij in zijn handen had, op de grond neer gelegd. De kale man pakte toen de ketting van [naam] op van de grond (verklaring getuige [getuige], dossierpagina 77).
Intussen had een man, een zwerver met grijs haar en grijze baard, de verdachte overmeesterd. Dat deed hij door de verdachte vast te pakken bij zijn nek en arm. De zwerver viel boven op de verdachte. De medeverdachte zag dat de verdachte in gevecht was met de zwerver en aan het verliezen was. Omdat de kale man van het podium was had de medeverdachte alle tijd om naar de verdachte toe te lopen. Vervolgens gaf de medeverdachte de zwerver twee volle klappen met de ketting waarvan de eerste vol in de zwerver zijn gezicht kwam. De getuige [getuige] verklaart dat het publiek na die klap echt helemaal stil was. Het was een keiharde klap. De getuige [getuige] hoopte dat de zwerver het overleefde, zo hard was die klap van de medeverdachte. De getuige werd hier angstig van en wilde van het podium af. Iedereen wilde van het podium af. Dit gebeurde al na de eerste rake klappen, terwijl het nog regende.
Na die laatste twee klappen werd er niet meer geslagen. De verdachte en de medeverdachte
bleven eerst nog op het podium staan en kwamen daarna naar beneden. Toen kwam er een politiewagen aangereden (verklaring getuige [getuige], dossierpagina 78).
De verklaring van de getuige [getuige] wordt ondersteund door de aangiften van de aangevers [slachtoffer 1], maar ook door de verdachte zelf die immers heeft verklaard te hebben gevochten (RC-verklaring van 25 april 2014, p. 2)
Uit de bewijsmiddelen volgt kortom dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld, die zowel gewelddadig als niet gewelddadig van aard was. Het verweer wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 23 april 2014 te Amsterdam, met een ander, op de openbare weg, het Vondelpark, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het met kracht
- met een fietsslot slaan op het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en
- met een fietsslot slaande bewegingen maken in de richting van voornoemde [slachtoffer 1];
2:
hij op 23 april 2014 te Amsterdam, toen een aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaar [verbalisant] verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit, had aangehouden en had vastgegrepen, teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, gevestigd aan de Koninginneweg, zich met geweld tegen eerstgenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn of haar bediening, heeft verzet door zich los te rukken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaar verdachte trachtte te geleiden.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van de tijd door de verdachte doorgebracht in voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van de tijd die door de verdachte is doorgebracht in voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij samen met zijn medeverdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen twee personen, waarvan tenminste één van de slachtoffers twee flinke hoofdwonden heeft opgelopen. Van het andere slachtoffer, waar de verdachte mee heeft gevochten en die eveneens is geslagen met een fietsketting, is het letsel niet bekend. De verdachte heeft naar aanleiding van een ruzie de slachtoffers opgezocht, terwijl een politieagent hem en zijn medeverdachte kort daarvoor nog te kennen had gegeven dat ze uit de buurt moesten blijven van de aangever en de personen die bij hem waren. De omstanders, die getuige waren van het incident, waren diep onder de indruk van de ernst van het gepleegde geweld en de verdachte heeft dan ook ernstig inbreuk gemaakt op de openbare veiligheid. Bovendien heeft hij zeer weinig respect getoond voor andermans lichamelijke integriteit.
Ook heeft de verdachte zich verzet tegen zijn aanhouding, waarbij hij onvoldoende respect heeft getoond voor het gezag van de politie.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 30 juni 2015 is de verdachte eerder voor geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.030. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 505. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De door de benadeelde partij gevorderde materiele kosten komen niet voor toewijzing in aanmerking nu onduidelijk is welke kosten door de verzekering worden vergoed. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die immateriële schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan hij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 141 en 180 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. A.P.M. van Rijn en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 juli 2015.
mr. Jurgens en mr. Römer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]
.