In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1986, werd beschuldigd van het opzettelijk telen van hennep in een pand in Zwanenburg op 9 februari 2010. De tenlastelegging omvatte het aanwezig hebben van ongeveer 600 hennepmoederplanten en 9880 hennepstekken, wat in strijd is met de Opiumwet. Tijdens de zitting op 6 juli 2015 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsvrouw gehoord. De raadsvrouw betoogde dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat zijn betrokkenheid enkel gebaseerd was op de verklaring van een getuige en er geen bewijs was van zijn rol in de hennepkwekerij. Het hof verwierp dit verweer, wijzend op de gedetailleerde verklaring van de getuige en de bewijsstukken die de betrokkenheid van de verdachte aantoonden.
Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd eerder veroordeeld voor hennepteelt, wat meegewogen werd in de strafmaat. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, maar de advocaat-generaal eiste 5 maanden. Het hof besloot uiteindelijk tot een gevangenisstraf van 4 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof benadrukte de professionaliteit van de hennepkwekerij en de grote hoeveelheid aangetroffen hennepstekken, die duidden op een criminele activiteit met winstbejag. De uitspraak werd gedaan in het kader van de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.