ECLI:NL:GHAMS:2015:3759
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toelating tot wettelijke schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw zijn ten aanzien van belastingverplichtingen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellant] tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 april 2015 bekrachtigd, waarin het verzoek van [appellant] was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellant] een schuld van € 29.096 aan de belastingdienst had, die was ontstaan door het niet afdragen van omzetbelasting over de jaren 2010 en 2011. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet te goeder trouw is geweest in het ontstaan van deze schuld, aangezien hij wel BTW incasseerde maar deze niet afdroeg aan de belastingdienst. Het hof oordeelde dat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek om schuldsanering te goeder trouw is geweest. Het hof heeft ook overwogen dat, hoewel [appellant] zijn onderneming heeft gestaakt en nu in loondienst werkt, dit niet voldoende is om te concluderen dat zijn persoonlijke situatie is gestabiliseerd. Het hof benadrukte dat [appellant] zelf verantwoordelijk is voor het voldoen aan zijn fiscale verplichtingen en dat hij niet zonder meer zijn gebrek aan liquiditeit op de belastingdienst kan afwentelen. De slotsom was dat het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigde, en dat [appellant] zich in de toekomst opnieuw tot de rechter kan wenden indien hij kan aantonen dat zijn situatie is verbeterd.