ECLI:NL:GHAMS:2015:3731

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2015
Publicatiedatum
11 september 2015
Zaaknummer
23-005701-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vormverzuim in strafzaak met betrekking tot opnamen van telefoongesprekken in penitentiaire inrichting

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan twee slachtoffers door met zijn auto tegen hun fiets aan te rijden. De tenlastelegging omvatte pogingen tot moord en zware mishandeling. Het hof oordeelde dat het openbaar ministerie onvoldoende voortvarend had gehandeld met betrekking tot het bewaren van telefoongesprekken die de verdachte vanuit de penitentiaire inrichting had gevoerd. Dit vormverzuim werd vastgesteld, maar het hof besloot dat er geen rechtsgevolgen aan verbonden hoefden te worden, omdat de verdachte niet in zijn verdediging was geschaad. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van de pogingen tot moord, maar achtte hem wel schuldig aan zware mishandeling en poging tot zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, waarvan een jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzegd voor drie jaar. De benadeelde partij kreeg een schadevergoeding toegewezen van €300,00.

Uitspraak

parketnummer: 23-005701-13
datum uitspraak: 19 augustus 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 december 2013 in de strafzaak onder parketnummer 15-706229-13 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 februari 2015 en 5 augustus 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
Primair
hij op of omstreeks 16 augustus 2013 in de gemeente Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een door hem, verdachte, bestuurde auto rijdende op de rijbaan van de Gangeslaan en naderende een op het fietspad/de fietsstrook van de Gangeslaan in dezelfde richting als verdachte rijdende fiets, op welke fiets genoemde [slachtoffer 1] als passagier op de bagagedrager zat, zijn snelheid heeft vermeerderd en/of (vervolgens) dat fietspad/die fietsstrook en/of het daarnaast gelegen voetpad is opgereden en tegen de achterzijde van die fiets en/of die op de bagagedrager van die fiets zittende [slachtoffer 1] is aangereden, waardoor de bestuurder van die fiets en/of die [slachtoffer 1] ten val zijn/is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiairhij op of omstreeks 16 augustus 2013 in de gemeente Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto rijdende op de rijbaan van de Gangeslaan en naderende een op het fietspad/de fietsstrook van de Gangeslaan in dezelfde richting als verdachte rijdende fiets, op welke fiets genoemde [slachtoffer 1] als passagier op de bagagedrager zat, zijn snelheid heeft vermeerderd en/of (vervolgens) dat fietspad/die fietsstrook en/of het daarnaast gelegen voetpad is opgereden en tegen de achterzijde van die fiets en/of die op de bagagedrager van die fiets zittende [slachtoffer 1] is aangereden, waardoor de bestuurder van die fiets en/of die [slachtoffer 1] ten val zijn/is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiairhij op of omstreeks 16 augustus 2013 in de gemeente Purmerend aan een persoon (te weten [slachtoffer 1]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (hersenschudding en/of schedelbreuk en/of gebroken rechterenkel en/of scheur in rechter scheenbeen), heeft toegebracht, door opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een door hem, verdachte, bestuurde auto rijdende op de rijbaan van de Gangeslaan en naderende een op het fietspad/de fietsstrook van de Gangeslaan in dezelfde richting als verdachte rijdende fiets, op welke fiets genoemde [slachtoffer 1] als passagier op de bagagedrager zat, zijn snelheid heeft vermeerderd en/of (vervolgens) dat fietspad/die fietsstrook en/of het daarnaast gelegen voetpad is opgereden en tegen (de achterzijde van) die fiets en/of die op de bagagedrager van die fiets zittende [slachtoffer 1] is aangereden, waardoor de bestuurder van die fiets en/of die [slachtoffer 1] ten val zijn/is gekomen;
Feit 2:
Primairhij op of omstreeks 16 augustus 2013 in de gemeente Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een door hem, verdachte, bestuurde auto rijdende op de rijbaan van de Gangeslaan en naderende een op het fietspad/de fietsstrook van de Gangeslaan in dezelfde richting als verdachte rijdende fiets, op welke fiets genoemde [slachtoffer 2] als bestuurder zat en [slachtoffer 1] als passagier op de bagagedrager zat, zijn snelheid heeft vermeerderd en/of (vervolgens) dat fietspad/die fietsstrook en/of het daarnaast gelegen voetpad is opgereden en tegen de achterzijde van die fiets en/of die op de bagagedrager van die fiets zittende [slachtoffer 1] is aangereden, waardoor de bestuurder van die fiets en/of die [slachtoffer 1] ten val zijn/is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiairhij op of omstreeks 16 augustus 2013 in de gemeente Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto rijdende op de rijbaan van de Gangeslaan en naderende een op het fietspad/de fietsstrook van de Gangeslaan in dezelfde richting als verdachte rijdende fiets, op welke fiets genoemde [slachtoffer 2] als bestuurder zat en [slachtoffer 1] als passagier op de bagagedrager zat, zijn snelheid heeft vermeerderd en/of (vervolgens) dat fietspad/die fietsstrook en/of het daarnaast gelegen voetpad is opgereden en tegen de achterzijde van die fiets en/of die op de bagagedrager van die fiets zittende [slachtoffer 1] is aangereden, waardoor de bestuurder van die fiets en/of die [slachtoffer 1] ten val zijn/is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiairhij op of omstreeks 16 augustus 2013 in de gemeente Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon (te weten [slachtoffer 2]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een door hem, verdachte, bestuurde auto rijdende op de rijbaan van de Gangeslaan en naderende een op het fietspad/de fietsstrook van de Gangeslaan in dezelfde richting als verdachte rijdende fiets, op welke fiets genoemde [slachtoffer 2] als bestuurder zat en [slachtoffer 1] als passagier op de bagagedrager zat, zijn snelheid heeft vermeerderd en/of (vervolgens) dat fietspad/die fietsstrook en/of het daarnaast gelegen voetpad is opgereden en tegen de achterzijde van die fiets en/of die op de bagagadrager van die fiets zittende [slachtoffer 1] is aangereden, waardoor de bestuurder van die fiets en/of die [slachtoffer 1] ten val zijn/is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bespreking verweer omtrent verzuim van vormen

De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, aangezien sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dat een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde oplevert, waardoor het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Hiertoe heeft de raadsman, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
De opnamen van telefoongesprekken die de verdachte vanuit het huis van bewaring met aangeefster [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) heeft gevoerd zijn, ondanks een daartoe strekkend verzoek van de voormalige raadsman van de verdachte, niet bewaard gebleven. [slachtoffer 1] zou tijdens die telefoongesprekken mededelingen hebben gedaan die verdachtes onschuld zouden kunnen aantonen. Om die reden is een eerlijk proces in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet meer mogelijk.
De raadsman heeft subsidiair, voor het geval het hof aan bedoeld vormverzuim niet de consequentie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie verbindt, verzocht op gelijke gronden tot strafvermindering te komen.
Het hof overweegt en beslist het volgende.
Indien binnen de door artikel 359a Sv bepaalde grenzen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in deze bepaling en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Het ‘voorbereidend onderzoek’ art. 359aheeft uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake het aan hem tenlastegelegde feit. Artikel 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek.
Bij voornoemde beoordeling dient de rechter rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd.
De eerste factor is het belang dat het geschonden voorschrift dient. De tweede factor is de ernst van het verzuim. Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang, waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan..
Nu het verweer ziet op gesprekken die door de verdachte gevoerd zijn vanuit een huis van bewaring is het volgende eveneens van belang.
Op grond van artikel 39, tweede lid, van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw) kan de directeur van een penitentiaire instelling in zekere gevallen bepalen dat op de door of met de gedetineerde gevoerde telefoongesprekken toezicht wordt uitgeoefend, welk toezicht kan omvatten het beluisteren van een (opgenomen) telefoongesprek.
In het eerste lid van artikel 23a van de Penitentiaire Maatregel (PM) is bepaald dat telefoongesprekken die worden opgenomen in verband met het zojuist bedoelde toezicht worden bewaard voor een periode van ten hoogste acht maanden; in het tweede artikellid is (dwingend) bepaald dat na het verstrijken van die periode een opgenomen telefoongesprek wordt gewist. De directeur is verantwoordelijk voor de tijdige verwijdering van de gesprekken (Nota van Toelichting bij het Besluit toezicht telefoongesprekken justitiële inrichtingen, Stb. 2010/700, p. 5-6).
Het hof stelt met betrekking tot de onderhavige telefoongesprekken, de volgende feitelijke gang van zaken vast.
De vorige raadsman van de verdachte heeft op verschillende momenten verzocht de bewuste telefoongesprekken te mogen beluisteren, namelijk op de terechtzitting in eerste aanleg van 3 december 2013, alsmede in de appelschriftuur van 2 januari 2014. Voorts heeft die raadsman bij brief van 2 januari 2014 de officier van justitie verzocht de opnamen van die telefoongesprekken te doen veiligstellen. De officier van justitie heeft in reactie op dat verzoek twee brieven aan de raadsman verzonden. De brief van 20 januari 2014 houdt in dat de officier van justitie de recherche had verzocht na te gaan of in de P.I. Haarlem telefoongesprekken van de verdachte waren opgenomen, waren bewaard en nog beschikbaar waren. In de brief van 17 februari 2014 heeft de officier van justitie medegedeeld dat er nog telefoongesprekken beschikbaar waren en dat hij die had laten veiligstellen, ter overbrugging van de tijd die nodig was voor het aanvragen van een vordering op de voet van artikel 126nd Sv.
De advocaat-generaal heeft in haar schriftelijke reactie van 23 april 2014 op de in de appelschriftuur genoemde verzoeken bevestigd dat de gevoerde gesprekken door middel van een vordering op de voet van artikel 126nd Sv zouden worden opgevraagd en dat de raadsman vervolgens in de gelegenheid zou worden gesteld die gesprekken te beluisteren. Op de terechtzitting van 9 mei 2014 heeft het hof de advocaat-generaal bevolen de telefoongesprekken die de verdachte vanuit de P.I. Haarlem had gevoerd met [slachtoffer 1], telefoonnummer [telefoonnummer], te laten uitwerken in een proces-verbaal en dit proces-verbaal aan het dossier toe te voegen. Aan dit bevel is uiteindelijk geen gevolg gegeven. Nadat op de terechtzitting in hoger beroep van 25 februari 2015 onduidelijkheid was ontstaan over de vraag of de telefoongesprekken waren opgenomen en/of bewaard gebleven, heeft verbalisant [verbalisant 1] een tweetal aanvullende processen-verbaal van respectievelijk 21 en 22 juli 2015 opgemaakt, waarin hij heeft gerelateerd dat de officier van justitie op 1 mei 2014 een vordering ex artikel 126nd Sv had gedaan. Op 10 juli 2014 bleek echter dat bij [bedrijsnaam] Nederland, welk bedrijf de communicatiesystemen in penitentiaire inrichtingen beheert, geen telefoongesprekken van de verdachte naar het nummer [telefoonnummer] beschikbaar (meer) waren. Het hof leidt uit de aanvullende processen-verbaal af dat de telefoongesprekken die waren opgenomen en bewaard gebleven, na het verstrijken van de bewaartermijn van acht maanden door [bedrijsnaam] Nederland zijn gewist. Aldus is gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 23a, eerste en tweede lid, PM.
Het hof is van oordeel dat het openbaar ministerie geacht mag worden bekend te zijn met de in de PM opgenomen bewaartermijn en wisplicht. Uit de brief van de officier van justitie van 17 februari 2014 leidt het hof af dat het openbaar ministerie ook bekend was met het tijdelijke karakter van de bewaartermijn van opgenomen gesprekken in een, in dit geval, huis van bewaring. Gelet op het door de raadsman in zijn brief van 2 januari 2014 geschetste belang heeft het openbaar ministerie onvoldoende voortvarend gehandeld en onvoldoende de vinger aan de pols gehouden om te bewerkstelligen dat de verzochte gesprekken tijdig ter beschikking gesteld konden worden aan de verdediging.
Naar het oordeel van het hof is aldus sprake van een onherstelbaar vormverzuim waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken. Desalniettemin kan niet worden gezegd dat door de genoemde passiviteit van het openbaar ministerie
doelbewustof met
grove veronachtzamingvan de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, reden waarom het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie wordt verworpen.
Anders dan door de verdediging is gesteld, is er voorts geen reden aan te nemen dat de verdachte is beperkt in zijn uit artikel 6 EVRM voortvloeiende recht op een eerlijk proces. Uit de stellingen van de raadsman volgt dat ook de verdachte deelnemer is geweest aan de bewuste gesprekken. De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep echter weinig concreet verklaard welke voor hem ontlastende uitlatingen [slachtoffer 1] tijdens die gesprekken heeft gedaan en wanneer dit zou zijn gebeurd. Verder heeft de verdediging ervoor gekozen een eerder gedane aankondiging, min of meer daartoe uitgenodigd door de advocaat-generaal, te verzoeken [slachtoffer 1] (opnieuw) als getuige te doen horen teneinde haar omtrent die gesprekken te kunnen bevragen, om haar moverende redenen niet gestand gedaan. Nu voorts niet is aangevoerd welk ander nadeel de verdachte van het vormverzuim heeft ondervonden, zal het hof volstaan met de constatering daarvan. Ook het tot strafvermindering strekkende verweer wordt dus verworpen.

Bewijsverweren en nadere bewijsoverwegingen

Bestuurder?
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. De raadsman heeft daarbij gewezen op de verklaring van de verdachte dat hij op 16 augustus 2013 niet de bestuurder van de Alfa Romeo was en dat het niet anders kan zijn dan dat de twee aangevers, [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) en [slachtoffer 1], de verdachte er proberen ‘in te luizen’.
Dit verweer wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof tekent daarbij nog aan dat het door de verdachte voorgespiegelde scenario, dat erop neer komt dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zich zouden hebben laten aanrijden door een vriend of kennis van (een van) hen, buitengewoon ongeloofwaardig wordt geacht. Voorts kent het hof geen betekenis toe aan het door de verdachte opgeworpen alibi, mede in aanmerking genomen dat de verklaring van de in dit verband ter terechtzitting gehoorde getuige op essentiële punten haaks staat op de verklaring van de verdachte, terwijl de verdachte voor die discrepanties geen verklaring heeft kunnen geven.
Voorbedachte raad?
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad, zodat de verdachte van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde pogingen tot moord dient te worden vrijgesproken.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood?
Op de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde pogingen tot doodslag, nu bij de verdachte geen sprake is geweest van opzet – ook niet in de voorwaardelijke vorm – op de dood van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1].
Dit verweer slaagt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Uit de stukken van het dossier en hetgeen is verhandeld ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep leidt het hof het volgende af.
Het zogenoemde proces-verbaal van Verkeersongevallen Analyse (VOA) van [verbalisant 2], brigadier van de politie Noord-Holland, team Verkeer, houdt in dat de snelheid van de door de verdachte bestuurde auto op het moment van de botsing eerder 25 dan 40 kilometer per uur is geweest. In een ongedateerde brief heeft [verbalisant 2] opgemerkt dat hij, aan de hand van de sporen op het wegdek en berekeningen, uitkomt op een snelheid tussen de 24 à 28 kilometer per uur, hetgeen volgens hem past bij het schadebeeld van de auto en de fiets. Verder heeft [verbalisant 2] medegedeeld dat in het algemeen gesteld kan worden dat 30 kilometer per uur als een veilige snelheid kan worden gezien waarbij de kans op ernstig letsel niet groot is. In antwoord op de vraag of uit algemene ervaringsregels de kans kan worden afgeleid dat een fietser die wordt aangereden door een personenauto met een gewicht van 1.350 kilogram komt te overlijden, heeft [verbalisant 2] gesteld dat dit afhangt van veel variabelen, waaronder ook de snelheid.
Gelet hierop kan naar het oordeel van het hof niet vastgesteld worden dat de verdachte heeft gehandeld met het oogmerk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] van het leven te beroven noch dat sprake is geweest van zekerheidsbewustzijn of waarschijnlijkheidsbewustzijn, en evenmin dat de kans dat dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door de gedragingen van de verdachte zouden komen te overlijden aanmerkelijk is geweest. De verdachte dient derhalve eveneens van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel?
Met betrekking tot verdachtes opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel overweegt het hof het volgende.
De verdachte zag - kennelijk - [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op een fiets rijden en vroeg hen eerst te stoppen. Toen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hieraan geen gehoor gaven, reed de verdachte met zijn auto van ongeveer 1.350 kg achter [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan, reed hij het fietspad op, gaf op enig moment meer gas en reed vervolgens met een snelheid van 24 à 28 kilometer per uur tegen de achterkant van die fiets en de als passagier op die fiets zittende [slachtoffer 1] aan, waardoor die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ten val kwamen.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de handelwijze van de verdachte heeft hij naar het oordeel van het hof welbewust aangestuurd op de aanrijding van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en heeft hij ‘vol opzet’ gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan deze veel zwakkere verkeersdeelnemers.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 meer subsidiair:hij op 16 augustus 2013 in de gemeente Purmerend aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (hersenschudding en schedelbreuk en gebroken rechterenkel en scheur in rechter scheenbeen) heeft toegebracht, door opzettelijk met een door hem, verdachte, bestuurde auto, rijdende op de rijbaan van de Gangeslaan en naderende een op het fietspad van de Gangeslaan in dezelfde richting als verdachte rijdende fiets, op welke fiets genoemde [slachtoffer 1] als passagier op de bagagedrager zat, zijn snelheid heeft vermeerderd en vervolgens dat fietspad is opgereden en tegen de achterzijde van die fiets en die op de bagagadrager van die fiets zittende [slachtoffer 1] is aangereden, waardoor de bestuurder van die fiets en die [slachtoffer 1] ten val zijn gekomen;
2 meer subsidiair:hij op 16 augustus 2013 in de gemeente Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een door hem, verdachte, bestuurde auto rijdende op de rijbaan van de Gangeslaan en naderende een op het fietspad van de Gangeslaan in dezelfde richting als verdachte rijdende fiets, op welke fiets genoemde [slachtoffer 2] als bestuurder zat, zijn snelheid heeft vermeerderd en vervolgens dat fietspad is opgereden en tegen de achterzijde van die fiets en die op de bagagadrager van die fiets zittende [slachtoffer 1] is aangereden, waardoor de bestuurder van die fiets ten val is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 meer subsidiair en 2 meer subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.
het onder 2 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair en 2 meer subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf jaren
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde een contact- en een locatieverbod, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf jaren
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in het verkeer schuldig gemaakt aan zware mishandeling en een poging tot zware mishandeling, door met een auto bewust tegen een fiets aan te rijden, waardoor de man en de vrouw die op die fiets zaten ten val kwamen. Het vrouwelijke slachtoffer heeft daardoor ernstig letsel, waaronder een schedelbasisfractuur, bekomen, ten gevolge waarvan zij zonder twijfel veel pijn en ongemak heeft ervaren en een herstelproces heeft moeten doormaken. De verdachte heeft de slachtoffers door zijn handelen angst aangejaagd en hun lichamelijk integriteit ernstig aangetast. Het hof rekent het de verdachte bovendien zwaar aan dat hij destijds een relatie met het vrouwelijke slachtoffer had en samen met haar een kind had.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 juli 2015 is hij eerder veroordeeld, onder meer ter zake van een geweldsdelict en een bedreiging. Het hof weegt dit in het nadeel van de verdachte mee. Voorts heeft het hof in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat de verdachte door zijn houding ervan blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen niet in te zien. Hij heeft daarnaast getracht aan zijn (strafrechtelijke) verantwoordelijkheid te ontkomen door een getuige een voor hem ontlastende verklaring te doen afleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof acht, gelet op een brief van het vrouwelijke slachtoffer, [slachtoffer 1], van 25 juni 2014, termen aanwezig aan die voorwaardelijke gevangenisstraf een tweetal bijzondere voorwaarden te verbinden, te weten een contactverbod en een locatieverbod.
Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte, die op vooromschreven wijze zijn auto als wapen heeft gebruikt, de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor na te noemen duur.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 687,90. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 300,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 meer subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, mede gelet op de omstandigheid dat zijdens de verdediging de vordering, anders dan met de stelling dat bij vrijspraak niet-ontvankelijkheid dient te volgen, niet gemotiveerd is betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair en 2 meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel één of meer van de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde geen contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1], geboren 18 oktober 1992.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd niet bevindt op de na te noemen locaties:
  • [adres 2] zijnde de straat waar die [slachtoffer 1] woonachtig is;
  • [adres 3], zijnde de straat waar die [slachtoffer 1] haar opleiding volgt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 meer subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro)ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2 meer subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,00 (driehonderd euro)als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. G. Oldekamp en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. A. Binken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 augustus 2015.
De voorzitter en de oudste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
========================================================================
[....]