Ten aanzien van het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot verhuizing naar Argentinië overweegt het hof als volgt.
Vaststaat dat [de minderjarige] het grootste deel van zijn leven en vrijwel zijn gehele schooltijd in Argentinië heeft gewoond, dat zijn moedertaal Spaans is, dat hij in Argentinië een hecht en omvangrijk netwerk heeft (gehad) van familie en vrienden en dat hij het daar destijds naar zijn zin had. Op grond hiervan is komen vast te staan dat [de minderjarige] is geworteld in Argentinië, hetgeen ook de man heeft erkend. Het hof onderkent dat die worteling door toedoen van de vrouw is ontstaan, die immers [de minderjarige] ongeoorloofd ruim vijf jaar lang in Argentinië heeft doen verblijven. Het hof heeft echter bij zijn beslissing toch rekening te houden met die worteling, omdat die betekenis heeft bij de weging van het belang van [de minderjarige] , hoe pijnlijk dat wellicht is voor de man. Het hof zal dan ook die worteling bij de beoordeling van het thans voorliggende geschil in aanmerking nemen. De onderhavige procedure verschilt daarmee in belangrijke mate van de procedure die partijen in Argentinië hebben gevoerd, waarbij als uitgangspunt geldt dat de rechter van de tot teruggeleiding van het kind aangezochte verdragsluitende staat zich juist dient te onthouden van een oordeel omtrent (de uitoefening van) het gezagsrecht en omgangsrecht; daartoe is slechts de rechter van de verdragsluitende staat waarin het kind onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging zijn gewone verblijfplaats had, bevoegd.
De worteling van [de minderjarige] in Argentinië brengt mee dat [de minderjarige] een zwaarwegend eigen belang heeft bij een verder verblijf in Argentinië. In die zin verschilt het onderhavige geval wezenlijk van de door de man genoemde gevallen uit eerdere jurisprudentie omtrent internationale verhuizingen. In die zaken hadden de kinderen niet een duidelijk eigen belang bij verhuizing, maar betrof het in Nederland gewortelde kinderen. In die gevallen moest dan ook telkens het belang van de verhuizende ouder worden afgewogen tegen de zwaarwegende belangen van zowel de kinderen als de achterblijvende ouder bij continuering van het verblijf van de kinderen in Nederland.
Met de man is het hof van oordeel dat de vrouw de noodzaak voor haar tot verhuizing niet, althans onvoldoende, aannemelijk heeft gemaakt. Gebleken is dat de vrouw in Argentinië over een woning beschikt en een dienstverband heeft, doch daaraan kan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat zij noodzakelijkerwijs naar Argentinië moest verhuizen met het oog op werk en huisvesting. De vrouw heeft niet, althans onvoldoende aangetoond dat zij zich na haar terugkeer in Nederland voldoende heeft ingespannen om ook in Nederland een bestaan op te bouwen. Dat geldt te meer nu de vrouw al vóór haar relatie met de man vele jaren in Nederland heeft gewoond en mede de Nederlandse nationaliteit heeft, en dus geacht moet worden haar weg in Nederland te kunnen vinden. Gelet op het eigen belang van [de minderjarige] bij verblijf in Argentinië kent het hof hieraan in het onderhavige geval evenwel minder gewicht toe.
Niet in geschil is dat [de minderjarige] , door een verhuizing naar Argentinië aanzienlijk minder contact zal hebben met de man, zijn grootmoeder in Nederland en zijn halfzus. Tijdens het verblijf van [de minderjarige] in Nederland in 2014 heeft, overeenkomstig het vonnis in kort geding van 31 maart 2014, omgang tussen hem de man plaatsgevonden en heeft [de minderjarige] zijn grootmoeder en halfzus eveneens regelmatig gezien. Als verhuizing naar Argentinië zal worden toegestaan, zal de zorgregeling moeten worden teruggebracht naar een bij de grote geografische afstand passend contact. Daar staat tegenover dat bij een verblijf van [de minderjarige] in Nederland, het contact tussen [de minderjarige] en zijn familie en vrienden in Argentinië, met wie hij evenals met de man - een zeer hechte band heeft, evenzeer aanzienlijk zal verminderen.
De man heeft twijfels geuit over de medewerking van de vrouw aan een internationale zorgregeling, hetgeen het hof gezien de houding van de vrouw in het verleden begrijpelijk acht. Niettemin is de huidige situatie wezenlijk anders dan die in de periode vóór de teruggeleiding van [de minderjarige] naar Nederland. Na de teruggeleiding van [de minderjarige] in 2014 heeft uiteindelijk immers veelvuldig contact tussen de man en [de minderjarige] plaatsgevonden en voorts is gebleken dat [de minderjarige] het contact met de man zeer belangrijk vindt alsmede dat de vrouw haar gedrag daarop inmiddels heeft afgestemd.
Het betoog van de man dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling praktisch onuitvoerbaar is vanwege zijn vliegangst, de met de zorgregeling gepaard gaande kosten en zijn werkzaamheden in zijn restaurant overtuigt het hof niet. De man is tijdens de procedures in Argentinië in staat gebleken naar Argentinië te vliegen en in het licht daarvan heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat zijn vliegangst in de weg staat aan een (jaarlijks) bezoek aan Argentinië. Verder gaat het hof ervan uit dat de man als eigenaar zijn werkzaamheden in het restaurant kan aanpassen aan de geldende zorgregeling. Ten slotte kan van de man worden gevergd dat hij de kosten voor de reis van [de minderjarige] naar Nederland (en terug) bij helfte draagt, naast de kosten die verband houden met de reis van hem naar Argentinië.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat, ondanks de problematische voorgeschiedenis van de verhuizing van de vrouw naar Argentinië, een verblijf in Argentinië het meest tegemoet komt aan de belangen van [de minderjarige] . Alles afwegend acht het hof die belangen doorslaggevend. Aan de vrouw is dus terecht vervangende toestemming tot verhuizing met [de minderjarige] naar Argentinië verleend. Voor zover de man heeft betoogd dat de vervangende toestemming tot verhuizing in strijd is met de artikelen 3 en 9 IVRK, dan wel artikel 8 EVRM volgt het hof hem daarin niet, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking in zoverre zal worden bekrachtigd.
Uitgaande van de situatie dat aan de vrouw vervangende toestemming tot verhuizing wordt verleend, hebben partijen de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling niet ter discussie gesteld. De daarop betrekking hebbende verzoeken van de man in hoger beroep zien immers slechts op de situatie dat vervangende toestemming zou worden geweigerd en [de minderjarige] zou terugkeren naar Nederland. Die verzoeken zullen worden afgewezen.