ECLI:NL:GHAMS:2015:3568

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
200.174.694/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van gehuurde woning na ernstige misdraging door huurder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding, waarbij de appellant, een huurder, in conflict is geraakt met zijn verhuurder, een besloten vennootschap en haar directeur/aandeelhouder. De verhuurder vorderde ontruiming van de gehuurde woning na een incident waarbij de huurder de verhuurder een vuistslag in het gezicht zou hebben gegeven. De kantonrechter had in eerste aanleg de ontruiming toegewezen, maar de huurder ging in hoger beroep. Het hof oordeelt dat de huurder zich mogelijk schuldig heeft gemaakt aan een ernstige misdraging, maar dat er onvoldoende bewijs is dat de vuistslag daadwerkelijk is gegeven. Het hof stelt vast dat zonder nader feitelijk onderzoek niet kan worden aangenomen dat de huurder de verhuurder daadwerkelijk heeft geslagen. De vordering tot ontruiming wordt afgewezen, maar de huurder wordt wel veroordeeld tot betaling van schadevergoeding voor de kapotte bril van de verhuurder. Het hof compenseert de proceskosten tussen partijen, omdat beiden deels in het ongelijk zijn gesteld. De uitspraak is gedaan op 25 augustus 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.174.694/01 SKG
kenmerk rechtbank Amsterdam : KK 15-750
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 augustus 2015
inzake
[appellant] ,
wonend te [z] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het voorwaardelijke incident,
advocaat: mr. K. Kroon te Amsterdam,
tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[geintimeerde 1] ,
gevestigd te [plaats] ,
2. [geintimeerde 2] ,
wonend te [z] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het voorwaardelijke incident,
advocaat: mr. H.M. Hielkema te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] , [geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] genoemd. [geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] worden gezamenlijk als [geïntimeerden] aangeduid.
[appellant] is bij dagvaarding van 12 augustus 2015, met producties, in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2015, onder bovenvermeld kenmerk in kort geding gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers en [appellant] als gedaagde. De dagvaarding bevat een verzoek tot behandeling als turbo spoedappel (dat is toegewezen), de grieven en een voorwaardelijk incidentele vordering.
Op de dienende dag heeft [appellant] geconcludeerd overeenkomstig de appeldagvaarding.
Ter terechtzitting van 20 augustus 2015 hebben partijen hun zaak aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities (die aan de zijde van [geïntimeerden] “memorie van antwoord in turbospoedappel” genaamd) door hun hiervoor genoemde advocaten doen bepleiten. Beide partijen hebben toen nog nadere stukken in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd. Ter zitting is afgesproken dat op de rol van heden slechts de beslissing zal worden uitgesproken en dat de motivering van die beslissing zo spoedig mogelijk daarna zal worden gegeven. Het onderstaande bevat die motivering.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in de overwegingen 1 tot en met 5 van het bestreden vonnis de feiten vermeld die hij bij zijn beslissing tot uitgangspunt heeft genomen. Met een onderdeel van
grief 1keert [appellant] zich tegen een gedeelte van overweging 2 en met
grief 2tegen overweging 4. Het hof zal met het door [appellant] gestelde bij de beoordeling rekening houden. Voor het overige bestaat tussen partijen geen geschil over voormelde feiten, zodat ook het hof die tot uitgangspunt zal nemen.

3.Beoordeling

3.1.
In dit kort geding gaat het om het volgende.
( a) [geintimeerde 2] is directeur/aandeelhouder van [geintimeerde 1] en tevens beheerder van het onroerend goed van die vennootschap.
( b) In 1997 heeft [geintimeerde 2] het pand [adres] te [z] (verder: het pand) gekocht van de ouders van [appellant] , die daar toen met [appellant] woonden. Nadat zijn ouders het pand hadden verlaten, is [appellant] de woning op één hoog van [geintimeerde 2] gaan huren. Partijen strijden erover of [geintimeerde 1] dan wel [geintimeerde 2] thans de verhuurder van [appellant] is. De huurprijs bedraagt momenteel € 190,58 per maand.
( c) Aanvankelijk was de persoonlijke verstandhouding tussen [geintimeerde 2] en [appellant] probleemloos. Later ontstond er herhaaldelijk onenigheid tussen hen in verband met de lage huurprijs en de door de verhuurder verlangde huurverhogingen. Daarover is in 2011 voor de huurcommissie en de kantonrechter geprocedeerd.
( d) In 2013 heeft zich een incident voorgedaan met betrekking tot een houten brievenbus achter de voordeur van het pand in verband met de door [appellant] beoogde transport van een wasmachine naar zijn woning. Volgens [geïntimeerden] heeft [appellant] schade toegebracht aan deze brievenbus door hem deels af zagen, volgens [appellant] heeft hij de brievenbus slechts tijdelijk verwijderd en nadien in de oorspronkelijke toestand laten herstellen.
( e) Op 7 april 2015 aan het eind van de middag zijn [geintimeerde 2] en [appellant] elkaar tegengekomen op het trottoir van de [straatnaam] te [z] . Daar zijn toen verwijten gemaakt en scheldwoorden gevallen, verband houdend met hun geschillen over de huurovereenkomst. Ook is er toen een fysieke handeling geweest van [appellant] als gevolg waarvan de (op het gelaat gedragen) bril van [geintimeerde 2] op straat is gevallen. Volgens [geïntimeerden] heeft [appellant] [geintimeerde 2] met de vuist in het gezicht geslagen en heeft [geintimeerde 2] als gevolg daarvan letsel opgelopen. Volgens [appellant] heeft hij slechts een afwerende/duwende beweging tegen [geintimeerde 2] gemaakt waarbij hij met zijn hand achter diens bril is blijven haken, als gevolg waarvan de bril op de grond is gevallen.
( f) Op 9 april 2015 heeft [geintimeerde 2] bij de politie te [z] aangifte gedaan van mishandeling. Het desbetreffende proces-verbaal (met nummer PL1300-2015080995-1), opgemaakt door de brigadier [naam brigadier] , luidt onder meer als volgt:
“Noot verbalisant:
Op het moment van de aangifte heeft de aangever geen zichtbaar letsel maar zegt wel hoofdpijn te hebben en het vermoeden dat zijn kronen in zijn mond mogelijk los zitten”.
( g) Eveneens op 9 april 2015, na voormelde aangifte, heeft [geintimeerde 2] de tandarts [naam tandarts] te [z] geconsulteerd. Een brief van [de tandarts] van die datum luidt, voor zover van belang:
“Naar aanleiding van uw bezoek aan onze praktijk vandaag en ons gesprek daarbij ontvangt u bij deze een korte samenvatting van de aangetroffen situatie ten behoeve van uw verzekering.
Voorgeschiedenis:
U vertelde dat u afgelopen dinsdag(7 april 2015; hof)
door uw huurder in het gezicht bent geslagen op de rechter jukboog (…)
Intra-oraal onderzoek:
• Duidelijk zichtbaar is een lichte zwelling en rode verkleuring van de rechter jukboog in vergelijking met de linker jukboog;
• De rechter jukboog is ook duidelijk gevoeliger bij palpatie dan de linker jukboog;
• (…)
• Intra oraal was geen dislocatie of onderbreking van de jukboog of de processus alveolaris palpeerbaar. Echter ook hier was palpatie rechts duidelijk gevoeliger dan links;
• (…)
• Voor alsnog lijkt het dat u een forse kneuzing van de rechter jukboog hebt opgelopen, met een lichte kneuzing van de processus alveolaris (het bot van de bovenkaak). (...)"
[de tandarts] heeft [geintimeerde 2] in verband met dit consult een bedrag van € 97,14 in rekening gebracht.
( h) Op 10 april 2015 heeft [geintimeerde 2] de huisarts [naam huisarts] te [z] geconsulteerd. Een verwijsbrief van [de huisarts] van die dag luidt, voor zover van belang:
“Heden zag ik bovengenoemde patiënt( [geintimeerde 2] ; hof)
nadat hij 3 dagen geleden een klap in het gezicht had gekregen. Er is een hersenschudding en een kneuzing van de rechter gelaatshelft (jukbeen). Tevens gaat een wondje door de kapotte bril rechts naast de neus ontsteken. Ik schreef rust en antibiotica voor.
Anamnese en onderzoek:
S(subjectief; hof)
Blauw oog door klap van een huurder 3 dagen geleden. Ook een pijnlijk wondje door de bril (…) aan de zijkant van de neus rechts.
O(objectief; hof)
O/zwelling lateraal re-neus.
E(evaluatie; hof)
Commotio(kennelijk: commotio cerebri, hersenschudding; hof)
P(plan; hof)
Th/floxapen, uitleg en gedoseerde rust.”
( i) In de eerste aanleg van dit kort geding vorderden [geïntimeerden] , kort gezegd, de ontruiming door [appellant] van de gehuurde woning, alsmede diens veroordeling tot betaling van bedragen – telkens ten titel van voorschot op schadevergoeding – van € 505,75 (in verband met voormelde brievenbus), € 1.105,14 (wegens respectievelijk de kosten van een nieuwe bril ad € 508,=, de declaratie van [de tandarts] ad € 97,14 en immateriële schadevergoeding ad € 500,=) en € 1.478,62 (wegens buitengerechtelijke incassokosten). Na verweer van [appellant] heeft de kantonrechter bij het bestreden vonnis de gevorderde ontruiming op straffe van de verbeurte van een dwangsom toegewezen, evenals een bedrag van € 855,14 (de gevorderde bedragen ter zake van de bril en de declaratie van [de tandarts] , alsmede een bedrag van € 250,= wegens immateriële schade), de vorderingen voor het overige afgewezen en [appellant] in de proceskosten verwezen. Tegen deze (toewijzende) beslissingen en de gronden waarop deze berusten, komt [appellant] in dit hoger beroep op.
3.2.
Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat voor hem als rechter in kort geding leidend is of te verwachten valt dat de rechter in een bodemgeschil vorderingen die met de thans gevraagde voorzieningen overeenkomen, zal toewijzen.
3.3.1.
Met
grief 4betoogt [appellant] dat de kantonrechter, ervan uitgaande dat [appellant] [geintimeerde 2] een harde vuistslag in het gezicht heeft gegeven, ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een dusdanige misdraging dat [appellant] zich als een slecht huurder heeft gedragen, waardoor voortzetting van de huurovereenkomst in redelijkheid niet kan worden verlangd.
3.3.2.
Het hof is echter - met de kantonrechter - van oordeel dat, indien ervan moet worden uitgegaan dat [appellant] [geintimeerde 2] een (harde) vuistslag in het gezicht heeft gegeven, deze gewelddadige actie een ernstige misdraging is die een vorm van slecht huurderschap oplevert die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Het hof neemt daarbij, evenals de kantonrechter, in aanmerking dat [appellant] niet heeft gesteld dat [geintimeerde 2] vóór de vuistslag tegenover [appellant] gewelddadig was of met geweld dreigde.
3.3.3.
De grief faalt dus.
3.3.4.
Anderzijds merkt het hof reeds hier op dat niet te verwachten valt dat de bodemrechter de huurovereenkomst zal ontbinden (en [appellant] tot ontruiming van de gehuurde woning zal veroordelen) op de (enkele) grond dat [appellant] tegen [geintimeerde 2] een afwerende beweging heeft gemaakt en/of hem heeft geduwd, ook niet als daarbij in ogenschouw wordt genomen dat de bril van [geintimeerde 2] als gevolg daarvan op de grond is gevallen (en vernield).
3.4.1.
Grief 3 houdt in dat de kantonrechter ten onrechte aannemelijk heeft geacht dat [appellant] [geintimeerde 2] een harde vuistslag in het gezicht heeft gegeven.
3.4.2.
Hoezeer de hiervoor geciteerde brieven van [de tandarts] en [de huisarts] daarvoor ook aanwijzingen bevatten, het hof wil - anders dan de kantonrechter - niet op grond daarvan aannemen dat [appellant] [geintimeerde 2] met een (harde) vuistslag in het gezicht heeft geslagen, ook niet als daarbij worden betrokken de voormelde aangifte van [geintimeerde 2] , de tegenover de politie afgelegde verklaringen van [a] en [b] en de schriftelijke verklaringen van [a] , [b] , [c] , [d] en [e] , welke alle de stellingen van [geïntimeerden] in meer of mindere mate ondersteunen. Het hof neemt daartoe met name in aanmerking dat, zoals [appellant] ook heeft aangevoerd, de politieambtenaar [de brigadier] , die het hiervoor geciteerde proces-verbaal heeft opgemaakt, geen letsel bij [geintimeerde 2] heeft geconstateerd en het kennelijk niet nodig heeft gevonden een foto (van het gezicht) van [geintimeerde 2] te maken, zulks terwijl zowel [de tandarts] als [de huisarts] [geintimeerde 2] later dan [de brigadier] hebben gezien ( [de tandarts] nog dezelfde dag als [de brigadier] ) en beiden verklaren (wel) lichamelijk letsel te hebben waargenomen. Bovendien heeft [appellant] een door hem tegenover de politie afgelegde verklaring alsmede schriftelijke verklaringen van [f] en [g] overgelegd die alle, kort gezegd, inhouden dat [appellant] [geintimeerde 2] niet een vuistslag in het gezicht heeft gegeven. Bij deze stand van zaken kan zonder nader feitelijk onderzoek niet met voldoende zekerheid worden aangenomen dat [appellant] [geintimeerde 2] een (harde) vuistslag in het gezicht heeft gegeven. In verband met het oordeel van het hof over grief 4, zal dat onderzoek in een eventuele bodemzaak moeten worden verricht.
3.4.3.
Uit het voorgaande volgt dat de grief gegrond is.
3.5.
Op grond van het slagen van grief 3 (en het onder 3.3.4 neergelegde oordeel van het hof) moet het bestreden vonnis worden vernietigd en de gevorderde ontruiming van de gehuurde woning alsnog worden afgewezen. De
grieven 1 en 2behoeven om die reden geen bespreking meer, evenmin als
grief 5, voor zover betrekking hebbend op de door de kantonrechter aan de ontruimingsveroordeling gekoppelde dwangsom.
3.6.
Grief 5, voor zover bezwaar makend tegen de toegewezen bedragen van € 97,14 (nota [de tandarts] ) en € 250,= (immateriële schadevergoeding), is eveneens gegrond, omdat van de daaraan ten grondslag gelegde vuistslag niet kan worden uitgegaan. Het bedrag € 508,= ter zake van de bril is echter terecht toegewezen, omdat voldoende aannemelijk is dat de bril van [geintimeerde 2] als gevolg van het optreden van [appellant] onherstelbaar is vernield en [geintimeerde 2] het door hem gevorderde bedrag heeft betaald om die bril te vervangen. In zoverre faalt de grief dus.
3.7.
Om praktische redenen - en vanwege het feit dat de kantonrechter ook de vorde-ring inzake de bril heeft toegewezen als letselschade - zal het hof het bestreden vonnis geheel vernietigen en laatstgenoemde vordering, met wettelijke rente, toewijzen.
3.8.
Nu het hof vóór 2 september 2015 uitspraak heeft gedaan, is de voorwaarde waaronder [appellant] een incidentele schorsingsvordering heeft ingesteld, niet vervuld zodat op die vordering niet behoeft te worden beslist.
3.9.
Omdat partijen over en weer ten dele in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de kosten van het geding in beide instanties tussen partijen geheel compenseren.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis en opnieuw recht doende:
veroordeelt [appellant] om aan [geintimeerde 2] ter zake van diens kapotte bril te betalen een bedrag van € 508,=, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 juli 2015 tot de dag der voldoening;
weigert de gevraagde voorzieningen voor al het overige;
verstaat dat de voorwaarde waaronder de voorwaardelijk incidentele vordering is ingesteld niet is vervuld;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties aldus dat partijen ieder de eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, R.J.M. Smit en J.C.W. Rang en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2015.