ECLI:NL:GHAMS:2015:3499

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
200.163.292/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod tot bedreigen en beledigen van gemeentebestuur en ambtenaren; onrechtmatig handelen jegens gemeente

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een appellant en de Gemeente Opmeer. De appellant had eerder in een kort geding te maken met een verbod dat hem was opgelegd door de voorzieningenrechter, waarin hem werd verboden om onrechtmatig te handelen jegens de Gemeente, haar bestuurders, raadsleden en ambtenaren. Dit verbod omvatte onder andere het verspreiden van beledigende geschriften, het bedreigen van deze personen, en het betreden van het gemeentehuis zonder voorafgaande schriftelijke toestemming.

De appellant had in het verleden een geschil met de Gemeente over een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand, wat leidde tot een terugvordering van de uitkering en strafrechtelijke vervolging. Vanaf 2010 begon de appellant bestuurders en ambtenaren van de Gemeente te benaderen met lange geschriften en e-mails, zowel op hun werkplek als in hun privé-omgeving. Ondanks eerdere sommatiebrieven van de Gemeente om deze gedragingen te staken, ging de appellant door met zijn acties, wat leidde tot de rechtszaak.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitingen van de appellant grievend waren en dat de eer en goede naam van de Gemeente en haar medewerkers daardoor werden geschaad. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat het recht van de Gemeente op bescherming van haar eer en goede naam zwaarder woog dan het recht van de appellant op vrijheid van meningsuiting. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter, met uitzondering van het verbod op het verzenden van e-mails naar de werk-e-mailadressen van de Gemeente, dat werd afgewezen. De kosten van het hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 augustus 2015
zaaknummer : 200.163.292/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland: C/14/158172 / KG ZA 14-362
inzake:
[appellant] ,wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. B.J. den Hartog te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE OPMEER,
zetelend te Opmeer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.P. Groen te Hoorn.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en de Gemeente genoemd.
[appellant] heeft bij brief van 29 december 2014, door het hof ontvangen op 30 december 2014, meegedeeld hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 9 december 2014 onder bovenvermeld zaak-/rolnummer in kort geding gewezen tussen [appellant] als gedaagde en de Gemeente als eiseres. Aangezien [appellant] hiermee niet had voldaan aan de formaliteiten waaraan een rechtgeldig ingesteld hoger beroep moet voldoen, heeft het hof bij rolbeslissing van 5 januari 2015 de brief aangemerkt als verzoekschrift en [appellant] op grond van artikel 69 Rv de mogelijkheid geboden procedure als dagvaardingsprocedure voort te zetten op 27 januari 2015.
Vervolgens heeft [appellant] de brief van 29 december 2014 hersteld en aangevuld en de Gemeente bij dagvaarding van 19 januari 2015 opgeroepen te verschijnen tegen de zitting van 27 januari 2015.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord, met een productie;
- akte aan de zijde van [appellant] ;
- akte aan de zijde van de Gemeente.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vordering van de Gemeente alsnog zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten opgesomd die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1
[appellant] heeft in 2009/2010 een geschil met de Gemeente gehad over een door [appellant] ontvangen uitkering op grond van de Wet werk en bijstand. Wegens een vermoeden van fraude is de afdeling Sociale Dienst een onderzoek naar [appellant] gestart. Uiteindelijk is de bijstandsuitkering teruggevorderd en [appellant] is strafrechtelijk vervolgd.
3.1.2
Vanaf het voorjaar van 2010 worden bestuurders, raadsleden en ambtenaren van de Gemeente door [appellant] benaderd met allerlei (lange) geschriften en e-mails, zowel op hun werkplek als in hun woonomgeving. [appellant] heeft een aantal van deze personen gemaild op hun privé-e-mailadres, voorts heeft hij stukken in de brievenbus bij hun woning gedaan, persoonlijk stukken bij hun woning overhandigd, alsmede stukken verspreid in de straat waar zij wonen.
3.1.3
De Gemeente heeft [appellant] bij brief van 27 april 2010 gesommeerd om zijn
onrechtmatige gedragingen te staken. In de periode na april 2010 tot februari 2013 heeft [appellant] (vrijwel) geen berichten meer naar de Gemeente gestuurd. Bij brief van 12 juni 2013 heeft de Gemeente [appellant] nogmaals gesommeerd om zijn onrechtmatige gedragingen te staken.
3.1.4
[appellant] huurt een woning van de Gemeente. Er is een achterstand in de
huurbetalingen ontstaan. Medio 2014 heeft de Gemeente een procedure tegen [appellant]
aanhangig gemaakt waarin zij ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vordert.
3.1.5
In augustus 2014 en oktober 2014 hebben burgemeester Nijpels, wethouder
Muntjewerff en M. Wijnker, als ambtenaar werkzaam bij de afdeling Sociale Voorzieningen van de Gemeente, bij de politie aangifte tegen [appellant] gedaan van bedreiging c.q. smaad/laster.
3.1.6
Bij brief van 30 oktober 2014 heeft (de raadsman van) de Gemeente [appellant] onder meer gesommeerd om zijn gedragingen te staken en niet langer het bestuur, raadsleden en ambtenaren van de Gemeente te bedreigen en de naam en goede eer van de Gemeente aan te tasten door lasterlijke stukken te verspreiden en bedreigende e-mails te sturen.
3.1.7
[appellant] heeft voormelde brief geretourneerd, voorzien van handgeschreven
aantekeningen.
3.2
De Gemeente heeft [appellant] op 17 november 2014 in kort geding gedagvaard. Daarin heeft zij gevorderd - samengevat en voor zover in hoger beroep van belang - dat [appellant] zal worden verboden om nog langer of nogmaals onrechtmatig jegens de Gemeente te handelen, meer in het bijzonder dat [appellant] zal worden verboden:
(i) nog langer of nogmaals geschriften te verspreiden waarin [appellant] het bestuur van de Gemeente, haar raadsleden en haar ambtenaren beledigt;
(ii) nog langer of nogmaals het bestuur van de Gemeente, haar raadsleden en haar
ambtenaren te bedreigen;
(iii) het gemeentehuis te betreden, behalve voor zover de Gemeente daar
voorafgaande schriftelijke toestemming voor heeft gegeven;
(iv) nog langer of nogmaals aan het bestuur van de Gemeente, haar raadsleden en
haar ambtenaren e-mails te verzenden, zowel op de werk-e-mailadressen van
deze personen, als op de privé-e-mailadressen van deze personen;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.3
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de Gemeente toegewezen en daartoe, samengevat, als volgt overwogen.
3.3.1
De rechtmatigheid van de gewraakte uitingen van [appellant] moet worden beoordeeld in het licht van artikel 7 van de Grondwet en de artikelen 8 en 10 EVRM, waarbij het gaat om een botsing van twee fundamentele rechten, namelijk aan de zijde van [appellant] het recht op vrijheid van meningsuiting en aan de zijde van de Gemeente het recht op bescherming van de eer en goede naam en op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het onderhavige geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval (rov 4.1).
3.3.2
De voorzieningenrechter komt vervolgens tot het voorlopig oordeel dat de aard van de gewraakte en in het vonnis (onder rov 4.4) geciteerde uitlatingen grievend is, dat de eer en goede naam van de Gemeente en haar bestuurders en medewerkers daardoor wordt geschaad en dat de aard van de uitlatingen zodanig ernstig is - in combinatie met het feit dat [appellant] voor de verspreiding daarvan mede gebruik maakt van privé- e-mailadressen van de bestuurders en medewerkers en zich bij de woningen van enkele van hen heeft opgehouden - dat goed voorstelbaar is dat deze bij de bestuurders en medewerkers van de Gemeente gevoelens van angst voor hun veiligheid veroorzaken. [appellant] heeft hierdoor een inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer gemaakt die als onrechtmatig is te bestempelen. Het recht van de Gemeente en haar medewerkers op bescherming van hun eer en goede naam en eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer dient te prevaleren boven het recht van [appellant] op vrijheid van meningsuiting.
3.3.3
Hoewel de Gemeente als publiekrechtelijk orgaan met een maatschappelijke taak tegen kritiek moet kunnen en aantijgingen als in het vonnis vermeld moet dulden, geldt dat niet voor individuele bestuurders en medewerkers van de Gemeente die door [appellant] in een grote hoeveelheid uitvoerige stukken op de korrel worden genomen (rov 4.3), aldus de voorzieningenrechter.
3.3.4
Tevens acht de voorzieningenrechter van belang de aangifte van wethouder Muntjewerff van bedreiging en smaad, waarin staat dat [appellant] tegen haar heeft gezegd dat het hem zou bevredigen haar dood te knijpen of woorden van gelijke strekking, en waarvan [appellant] ter zitting niet heeft betwist deze opmerking tegen haar te hebben gemaakt (rov 4.5).
3.3.5
De Gemeente heeft, aldus de voorzieningenrechter, een groot (spoedeisend) belang dat een einde wordt gemaakt aan de onrechtmatige situatie die haar bestuurders en medewerkers in een kwaad daglicht stelt, ook omdat zij als werkgever dient te zorgen voor een veilige werkomgeving waarin haar medewerkers ongestoord hun werk kunnen doen (rov 4.6).
3.4
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering komt [appellant] op met acht grieven.
3.5
Met zijn
eerste griefbetoogt [appellant] dat het vereiste spoedeisend belang ontbreekt. Daartoe voert hij aan dat de Gemeente vanaf het voorjaar 2010 (waarin de zaak is gaan spelen) tot aan de datum van dagvaarding op 17 november 2014 de situatie kennelijk niet spoedeisend heeft gevonden. De Gemeente stelt zelf immers dat zij [appellant] reeds op 27 april 2010 een brief heeft gestuurd, waarna het wat ‘rustiger’ werd, en dat [appellant] in februari 2013, dus bijna drie jaar later, weer e-mails aan de Gemeente en haar ambtenaren is gaan sturen.
3.5.1
Uit de door de Gemeente overgelegde stukken blijkt dat [appellant] vanaf april 2010 tot aan de datum van dagvaarding in kort geding op 17 november 2014 een groot aantal e-mails naar de Gemeente heeft verstuurd. Tevens is niet in geschil dat de Gemeente in die periode heeft volstaan met het sturen van een sommatie aan [appellant] op het moment dat diens uitingen in hoeveelheid, frequentie en ernst begonnen toe te nemen. Dat er tussen april 2010 en februari 2013 door [appellant] geen berichten naar de Gemeente zijn verstuurd, ontneemt aan de zaak niet het spoedeisend karakter. Uit deze gang van zaken kan worden opgemaakt dat de sommatie van de Gemeente van 27 april 2010 kennelijk slechts tijdelijk effect heeft gesorteerd, wat eveneens geldt voor de sommatie van 12 juni 2013. Derhalve had de Gemeente in november 2014 (nog steeds) een spoedeisend belang om aan de uitingen van [appellant] definitief een halt toe te roepen door een kort geding aan te spannen. De grief faalt.
3.6
De
derde griefziet op de door de Gemeente gestelde bedreiging van wethouder Muntjewerff. Weliswaar staat deze bedreiging vermeld in de aangifte van Muntjewerff maar volgens [appellant] zijn haar mededelingen hierover onjuist. [appellant] is ook niet voor bedreiging vervolgd of veroordeeld. [appellant] wil niet ontkennen dat hij aan Muntjewerff persoonlijk zijn epistels heeft overhandigd, maar dat vormt geen bedreiging. Van bedreiging van andere bij de Gemeente werkzame personen is niet gebleken, aldus [appellant] .
3.6.1
Deze grief heeft geen succes. Waar [appellant] niet ontkent dat hij “
aan Muntjewerff persoonlijk zijn epistels heeft overhandigd” en in beroep wederom naar voren brengt dat hij door frustratie en gebrek aan zelfinzicht “over the hill” heeft gereageerd, acht het hof voldoende aannemelijk dat [appellant] de wethouder heeft bedreigd, op een wijze als vermeld in de aangifte van Muntjewerff (zie 3.3.4). Tevens acht het hof aannemelijk dat Wijnker zich door [appellant] bedreigd heeft gevoeld, nu [appellant] - onbetwist - ook aan haar deze stukken heeft uitgereikt en zijn auto een dag lang op de stoep voor haar woning heeft geparkeerd, zonder dat voor dat (langdurige) parkeren een goede grond bestond. Daaraan doet niet af dat [appellant] niet is vervolgd of veroordeeld voor bedreiging. De voorzieningenrechter heeft [appellant] terecht een verbod zake van bedreiging opgelegd.
3.7
De grieven
4 tot en met 8hebben betrekking op de overige door de voorzieningenrechter toegewezen voorzieningen en de overwegingen die daartoe hebben geleid. Deze lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Hierbij zal het hof ook
grief 2betrekken die, evenals grief 8, betoogt dat de opgelegde maatregelen de proportionaliteitstoets niet kunnen doorstaan.
Hoewel [appellant] erkent dat hij met zijn uitlatingen deels te ver is gegaan, zijn deze volgens hem niet zodanig ernstig of grievend dat zij de door de voorzieningenrechter opgelegde maatregelen rechtvaardigen. Zijn doel is niet geweest medewerkers van de Gemeente te beledigen maar hij heeft hun vermeend onjuist handelen ter discussie willen stellen. Bestuurders maar ook (in mindere mate) ambtenaren dienen meer te dulden dan anderen. [appellant] heeft niet voldoende aanleiding gegeven om van gerechtvaardigde angst voor veiligheid van de medewerkers van de Gemeente te kunnen spreken. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte het belang van de Gemeente laten prevaleren boven dat van [appellant] , nu deze met zijn kritiek op de Gemeente en haar bestuursapparaat het algemeen belang heeft gediend, wat ook blijkt uit het feit dat hij bij de politie aangifte heeft gedaan wegens valsheid in geschrifte. Gronden voor beperking van het recht van vrijheid van meningsuiting doen zich hier niet voor, aldus [appellant] , nu hij met zijn geschriften geen inbreuk maakt op de eer en goede naam of andere rechten van de Gemeente en/of haar medewerkers. De voorzieningenrechter heeft bij het opleggen van de bestreden maatregelen de proportionaliteit uit het oog verloren. Volstaan had kunnen worden met een blokkade van het e-mailadres van [appellant] . Het [appellant] de toegang tot het gemeentehuis ontzeggen, tenzij met uitdrukkelijke schriftelijke toestemming, en een ongeclausuleerd verbod opleggen om de Gemeente en haar ambtenaren via e-mail te benaderen, is eveneens buitenproportioneel. Ook de toewijzing van de gevorderde dwangsom dient te worden vernietigd, aldus nog steeds [appellant] .
3.7.1
Het hof stelt voorop dat de voorzieningenrechter voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de gewraakte uitingen van [appellant] de juiste maatstaf heeft gehanteerd (zie 3.3.1). Evenals de voorzieningenrechter komt ook het hof tot het voorlopig oordeel dat de aard van deze in het vonnis geciteerde uitingen grievend is en de eer en goede naam van de Gemeente en haar bestuurders en medewerkers daardoor wordt geschaad. In dat verband acht het hof van belang dat [appellant] zelf ook onderkent dat hij met zijn uitlatingen deels te ver is gegaan en, zoals hiervoor reeds vermeld, “over the hill” heeft gereageerd en evenmin betwist dat hij geschriften met voormelde uitingen onder een twintigtal bewoners van de Gemeente heeft verspreid.
Het verweer van [appellant] dat hij met zijn kritiek op de Gemeente en haar bestuursapparaat het algemeen belang heeft gediend, hetgeen ook blijkt uit het feit dat hij bij de politie aangifte heeft gedaan wegens valsheid in geschrifte, kan niet slagen. Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen (zie 3.3.2), moet de Gemeente tegen kritiek kunnen en aantijgingen als in het vonnis vermeld dulden, maar geldt dat niet voor haar individuele bestuurders en medewerkers. Jegens hen heeft [appellant] de in acht te nemen grenzen van aanvaardbare kritiek overschreden. Indien zij bovendien de als grievend geoordeelde stukken persoonlijk bij hun woning door [appellant] overhandigd krijgen en aldus ongevraagd in hun persoonlijke levenssfeer met [appellant] worden geconfronteerd, terwijl [appellant] voor de verspreiding tevens gebruik maakt van hun privé-e-mailadressen, acht ook het hof goed voorstelbaar dat dit bij deze bestuurders en medewerkers van de Gemeente gevoelens van angst voor hun veiligheid veroorzaakt. Waarin het door hem ingeroepen algemeen belang bestaat en op welke wijze zijn aangifte van valsheid in geschrifte daarin een rol speelt, heeft [appellant] niet toegelicht, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Aldus heeft de voorzieningenrechter bij zijn belangenafweging terecht de balans ten gunste van de Gemeente doen uitslaan.
3.7.2
In het licht van het vorenstaande acht het hof de door de voorzieningenrechter opgelegde verboden betreffende het verspreiden van beledigende geschriften en het verzenden van e-mails naar privé-e-mailadressen van het bestuur van de Gemeente, haar raadsleden en ambtenaren niet disproportioneel, evenmin als de daaraan verbonden dwangsom als prikkel tot nakoming. De maatregel waarbij [appellant] de toegang tot het gemeentehuis is ontzegd, tenzij met voorafgaande schriftelijke toestemming
in combinatie methet hem opgelegde verbod om het bestuur van de Gemeente, haar raadsleden en ambtenaren via de werk-e-mail te benaderen is evenwel te verstrekkend. Dit betekent immers dat [appellant] verplicht is de Gemeente telefonisch of per (gewone) post te benaderen om toegang tot het gemeentehuis te krijgen of anderszins informatie bij de Gemeente in te winnen. Het hof zal derhalve het aan [appellant] opgelegde verbod tot verzending van e-mails naar de
werk-e-mailadressen van het bestuur van de Gemeente, haar raadsleden en medewerkers alsnog afwijzen. In zoverre hebben de grieven succes.
3.8
De conclusie is dat de grieven falen en het vonnis zal worden bekrachtigd, met uitzondering van het door de voorzieningenrechter toegewezen verbod tot het verzenden van e-mails naar de
werk-e-mailadressen van de personen, genoemd onder 5.4 van het dictum. Dit verbod zal alsnog worden afgewezen. Het hof ziet hierin aanleiding de kosten van het hoger beroep te compenseren.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, behalve voor zover [appellant] onder 5.4 is verboden aan het bestuur van de Gemeente, haar raadsleden en haar ambtenaren e-mails te verzenden op de werk-e-mailadressen van deze personen, vernietigt het vonnis in zoverre en wijst dit verbod alsnog af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, C. Uriot en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2015.