ECLI:NL:GHAMS:2015:3498

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
200.163.493/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrecht en noodweg: Beperkingen aan het gebruik van een noodweg door de eigenaar van het aangrenzende perceel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een burenrechtelijke kwestie betreffende de aanwijzing van een noodweg. De appellant, eigenaar van een perceel, is in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin de geïntimeerde, ook eigenaar van een perceel, werd toegestaan om gebruik te maken van een noodweg die op het perceel van de appellant ligt. De voorzieningenrechter had de appellant verboden om de doorgang over deze noodweg te belemmeren, maar had wel toegestaan dat de appellant zijn auto maximaal twee keer per dag gedurende vijf minuten op de noodweg mocht parkeren voor laden en lossen.

De appellant heeft in hoger beroep zeven grieven ingediend, waarbij hij onder andere aanvoert dat de geïntimeerde geen belang heeft bij de vordering omdat hij de noodweg niet zelf gebruikt. Het hof oordeelt dat de geïntimeerde, als eigenaar van het perceel dat afhankelijk is van de noodweg, wel degelijk een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening. Het hof bevestigt dat de aanwijzing van de noodweg onherroepelijk is en dat de appellant niet het recht heeft om de doorgang te blokkeren door zijn auto te parkeren. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter voor zover het de veroordeling betreft om de doorgang te belemmeren, maar bevestigt dat de appellant niet mag parkeren op de noodweg, met uitzondering van kortstondig laden en lossen.

De beslissing van het hof houdt in dat de appellant een dwangsom van €500 kan krijgen voor iedere overtreding van het parkeerverbod op de noodweg. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het arrest is uitgesproken op 25 augustus 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.163.493/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/14/158246/KG ZA 14-365
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 augustus 2015
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. P.S. Kamminga te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.J. van Velzen te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 12 januari 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 december 2014, in kort geding gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van [geïntimeerde] zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met beslissing over de proceskosten.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 7 juli 2015 doen bepleiten door hun hiervoor genoemde advocaten, mr. Kamminga aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [geïntimeerde] heeft nog een productie in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 de feiten opgesomd die bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt zijn genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende ) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[geïntimeerde] is eigenaar van het pand aan de [adres 1] te [plaats] (voorheen [X] ), gemeente [gemeente] en [appellant] is eigenaar van het pand aan de [adres 2] . De woning van [geïntimeerde] is vanaf de openbare weg uitsluitend te bereiken via een pad dat gelegen is op het perceel van [appellant] (hierna: “het pad”).
2.2.
[geïntimeerde] verblijft in [land] . Zijn woning staat te koop en wordt bewoond door zijn broer [A] .
2.3.
In een bodemprocedure bij de rechtbank Noord-Holland is het pad bij (deel)vonnis van 12 december 2012 aangewezen als noodweg ten dienste van het perceel van [geïntimeerde] . Verder is de zaak in dat vonnis naar de rol verwezen in verband met het door de rechtbank aangekondigde deskundigenbericht voor het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding wegens de aanwijzing van de noodweg. Bij vonnis van 18 februari 2015 heeft de rechtbank een deskundige benoemd.
2.4.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het hiervoor genoemde (deel)vonnis. Bij arrest van 15 april 2014 heeft dit hof het (deel)vonnis bekrachtigd met dien verstande dat aan de aanwijzing van het pad tot noodweg is toegevoegd dat “behoudens noodgevallen, alleen bewoners van perceel 51 met motorvoertuigen gebruik mogen [maken] van het pad”.
2.5.
Op 4 oktober 2014 is tussen [appellant] en [A] ruzie ontstaan over de plaatsing van de auto van [appellant] op het pad, hetgeen heeft geleid tot een handgemeen. [appellant] heeft aangifte gedaan tegen [A] wegens eenvoudige mishandeling. Ook op 23 oktober 2014 heeft zich een incident voorgedaan met betrekking tot het gebruik van het pad.

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerde] heeft gevorderd – kort weergegeven – [appellant] te veroordelen hem, althans de bewoners van het perceel [adres 1] , de vrije en onbelemmerde doorgang tot de noodweg te verlenen en [appellant] en de zijnen te verbieden op welke wijze dan ook de vrije doorgang te belemmeren en te blokkeren, op verbeurte van een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft die vordering toegewezen, met dien verstande dat de voorzieningenrechter [appellant] wel heeft toegestaan om ten behoeve van in- en uitladen maximaal twee keer per dag gedurende maximaal 5 minuten zijn auto op de noodweg te plaatsen, op verbeurte van een dwangsom. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zeven grieven op.
3.2.
Grief 2betoogt dat [geïntimeerde] geen belang heeft bij het verkrijgen van een voorziening waarmee hij beoogt de vrije en onbelemmerde doorgang over de noodweg te verkrijgen, omdat hij de noodweg niet zelf gebruikt – [geïntimeerde] verblijft immers in [land] – en hij daarom zelf dus ook niet in het gebruik van de noodweg wordt gehinderd.
3.3.
De grief faalt. [geïntimeerde] is eigenaar van het perceel ten behoeve waarvan de noodweg is aangewezen. Tot de uitoefening van het eigendomsrecht behoort ook het recht van [geïntimeerde] om de woning aan anderen in gebruik te geven, waartoe echter noodzakelijk is dat die anderen de woning via de noodweg kunnen bereiken. In zoverre heeft [geïntimeerde] een eigen spoedeisend belang bij de door hem gevorderde voorziening.
3.4.
Grief 3houdt in dat van een aangewezen noodweg in de zin van artikel 5:57 lid 1 BW nog geen sprake is omdat daartoe op grond van die bepaling is vereist dat eerst (“vooraf”) een bedrag aan schadevergoeding wordt betaald of verzekerd. De schadevergoeding is echter nog niet door de rechtbank vastgesteld en daarom is de aanwijzing van de noodweg volgens [appellant] rechtens nog niet tot stand gekomen.
3.5.
De grief is tevergeefs voorgedragen. Het (deel)vonnis van de rechtbank Noord-Holland waarbij het pad op het perceel van [appellant] tot [-] is aangewezen is door het hof bij arrest van 15 april 2014 bekrachtigd met dien verstande dat behoudens noodgevallen, alleen bewoners van perceel [adres 1] met motorvoertuigen gebruik mogen maken van het pad. Niet gesteld of gebleken is dat tegen dat arrest beroep in cassatie is ingesteld. De aanwijzing van het pad tot noodweg is dan ook onherroepelijk. Dat in de thans nog aanhangige bodemprocedure bij de rechtbank Noord-Holland nog moet worden beslist over de aanspraak op schadevergoeding van [appellant] doet aan die aanwijzing van het pad tot noodweg niet af.
3.6.
De
grieven 4, 5 en 6stellen in de kern genomen alle aan de orde of [appellant] , nu het pad als noodweg is aangewezen, te allen tijde vrije en onbelemmerde doorgang over het pad aan [geïntimeerde] dient te verlenen. Daarmee wordt volgens [appellant] geheel voorbij gegaan aan zijn belang om bij de uitoefening van zijn eigendomsrechten zo weinig mogelijk hinder te ondervinden van de noodweg. Dat de voorzieningenrechter [appellant] heeft toegestaan om maximaal twee keer per dag gedurende maximaal vijf minuten per keer zelf van het pad gebruik te maken om te laden en lossen komt onvoldoende aan dat belang tegemoet, aldus [appellant] .
3.7.
Het hof overweegt als volgt. De aanwijzing van het pad tot noodweg strekt er toe te bewerkstelligen dat het perceel van [geïntimeerde] een uitweg heeft die noodzakelijk is voor een behoorlijk gebruik van dat perceel. Dat voor een dergelijk behoorlijk gebruik noodzakelijk is dat [geïntimeerde] over een noodweg beschikt waarover hij, zoals hij bij zijn vordering tot uitgangspunt neemt, te allen tijde de vrije en onbelemmerde doorgang heeft, is niet aannemelijk geworden. De beslissing van de voorzieningenrechter dat [appellant] aan [geïntimeerde] de vrije en onbelemmerde doorgang over het pad dient te verlenen, zij het dat het hem is toegestaan om zijn auto twee maal per dag gedurende maximaal vijf minuten op het pad te plaatsen om te laden en lossen, houdt enerzijds een aan [appellant] opgelegde beperking in die verder gaat dan noodzakelijk is voor het behoorlijk gebruik dat [geïntimeerde] van zijn perceel moet kunnen maken. In zoverre zijn de grieven 4, 5 en 6 dan ook gegrond.
3.8.
De aanwijzing van het pad tot noodweg en de aanvulling die daarop door het hof in het arrest van 15 april 2014 is gegeven impliceren anderzijds dat de bewoners van het perceel [adres 1] met motorvoertuigen gebruik mogen maken van het pad. Het standpunt van [appellant] dat hem desondanks op grond van zijn eigendomsrecht het onbelemmerd gebruik van het pad toekomt en dat het hem daarom dus ook is toegestaan om zijn auto op het pad te parkeren is daarmee niet te verenigen omdat het voor langere tijd versperren van de doorgang over het pad door het parkeren van een auto de bereikbaarheid en daarmee het behoorlijk gebruik van het perceel van [geïntimeerde] in de weg staat. Omdat het parkeren van een auto door [appellant] op het pad, waarvan een keer om de auto te wassen, de directe aanleiding is geweest voor de in r.o. 2.5 bedoelde incidenten tussen [appellant] en [A] acht het hof, gelet op het voorgaande, gerechtvaardigd [appellant] te verbieden de doorgang over het pad te versperren door het (doen) parkeren van een auto. Het is [appellant] vanzelfsprekend wel toegestaan om, indien hij dat in een voorkomend geval wenst, een auto op het pad te (doen) parkeren nadat hij daarvoor desgevraagd toestemming van (de bewoners van het perceel van) [geïntimeerde] heeft verkregen, welke toestemming (de bewoners van het perceel van) [geïntimeerde] niet zonder redelijke grond zal/zullen mogen weigeren.
3.9.
Ter voorkoming van executiegeschillen over de vraag of [appellant] het hierna te melden verbod heeft overtreden en de daaraan gekoppelde dwangsom heeft verbeurd, overweegt het hof dat onder “parkeren” wordt verstaan: het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen. Het laden en lossen is derhalve van parkeren te onderscheiden. Het (doen) plaatsen van een auto op het pad om te laden en lossen is [appellant] dus wel toegestaan. Niet valt in te zien dat de daarmee gepaard gaande kortstondige versperring van het pad er aan in de weg staat dat het perceel van [geïntimeerde] over een uitweg beschikt die noodzakelijk is voor een behoorlijk gebruik van dat perceel. Onder laden en lossen verstaat het hof: het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is.
3.10.
De
grieven 1 en 7houden in dat de voorzieningenrechter de vorderingen van [geïntimeerde] ten onrechte heeft toegewezen en hebben geen zelfstandige betekenis.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Omdat de vordering van [geïntimeerde] in beperkte zin toewijsbaar is gebleken en partijen dus over en weer deels in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter heeft bij deze stand van zaken terecht, zij het op een andere grond, de kosten van de eerste aanleg gecompenseerd.
3.12.
Er zijn geen stellingen uit de eerste aanleg onbesproken gebleven die tot een ander oordeel leiden.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover het de veroordeling onder 5.1 van het dictum betreft;
en opnieuw rechtdoende:
verbiedt [appellant] om onmiddellijk na betekening van dit arrest een auto te (doen) parkeren op het tot noodweg aangewezen pad, op straffe van een dwangsom van
€ 500,-- voor iedere overtreding van dat verbod;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten in hoger beroep draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H.C. van Harmelen, J.C.W. Rang en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2015.