ECLI:NL:GHAMS:2015:3480

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
200.139.281/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onrechtmatige daad en vorderingen tegen onderwijsinstellingen

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 24 maart 2015, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M. Colgecen-Senol, heeft een vordering ingesteld tegen de Stichting Montessori Scholengemeenschap Amsterdam (MSA) en het Cosmicus Montessori Lyceum Amsterdam (CML), evenals tegen twee geïntimeerden in hun hoedanigheid als directeuren van het CML. De zaak betreft een geschil over de rechtsverhouding tussen de appellant en de onderwijsinstellingen, waarbij de appellant niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vorderingen tegen het CML. Het hof heeft in het tussenarrest geoordeeld dat de appellant niet meer als leerling van het CML kan worden beschouwd en dat hij geen belang heeft bij de toewijzing van zijn vorderingen. Tijdens een comparitie van partijen op 3 juni 2015 is de appellant niet verschenen, wat heeft geleid tot de conclusie dat zijn vorderingen niet toewijsbaar zijn. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, met uitzondering van de vordering tegen het CML, waarbij de appellant niet-ontvankelijk werd verklaard. De proceskosten zijn toegewezen aan de zijde van MSA c.s., met compensatie van de kosten in het incidenteel beroep. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.139.281/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/534136/HA ZA 13-76
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 augustus 2015
inzake
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal beroep,
geïntimeerde in incidenteel beroep,
advocaat: mr. M. Colgecen-Senol te Den Haag,
tegen:

1.STICHTING MONTESSORI SCHOLENGEMEENSCHAP

AMSTERDAM,

2.
COSMICUS MONTESSORI LYCEUM AMSTERDAM,
3.
[GEÏNTIMEERDE SUB 3],in zijn hoedanigheid van directeur onderwijs van het
Cosmicus Montessori Lyceum Amsterdam,
4.
[GEÏNTIMEERDE SUB 4],in zijn hoedanigheid van algemeen directeur van het Cosmicus
Montessori Lyceum Amsterdam,
alle gevestigd respectievelijk wonende te [plaats],
geïntimeerden in principaal beroep,
appellanten in incidenteel beroep,
advocaat: mr. B.P.L. Vorstermans te Den Haag.
Partijen worden hierna [appellant], MSA, het CML, [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] genoemd, geïntimeerden in principaal beroep, appellanten in incidenteel beroep tezamen ook MSA c.s.

1.Het verdere geding in hoger beroep

In deze zaak is op 24 maart 2015 een arrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot die datum verwijst het hof naar dat arrest.
Ingevolge voornoemd arrest (hierna: het tussenarrest) heeft op 3 juni 2015 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Om na te noemen reden is die comparitie na korte tijd beëindigd. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt. Dat verbaal behoort tot de stukken.
Nadien hebben MSA c.s., zoals ter comparitie afgesproken, alsnog de “notitie bij de comparitie” overgelegd, zoals destijds door hun advocaat gebruikt ter gelegenheid van de in eerste aanleg gehouden comparitie (ten onrechte wordt dit stuk in vorenbedoeld proces-verbaal aangeduid met “pleitaantekeningen”). Van de zijde van [appellant] is een faxbericht van zijn advocaat ontvangen.
Nadien is arrest bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het tussenarrest heeft het hof beslist dat [appellant] (ook) in zijn beroep tegen [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] kan worden ontvangen en dat hij bij eindarrest niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vorderingen jegens het CML (waarmee de incidentele grief van MSA c.s. werd gehonoreerd). Voorts heeft het hof in het tussenarrest aangekondigd de (gewijzigde) reconventionele vordering van MSA te zullen afwijzen, overwogen dat grief 7 in principaal beroep faalt en daaraan toegevoegd dat zulks evenzo geldt voor grief 5 in principaal beroep, voor zover die grief (mede) is aangevoerd in het kader van de in grief 7 behandelde materie. Vervolgens heeft het hof overwogen dat de niet behandelde grieven in principaal beroep alle strekken tot (alsnog) toewijzing van de (onder 1 in het tussenarrest genoemde) vorderingen I, II en IV en dat, nu [appellant] geen leerling van het CML meer is en zich niet (althans niet in deze procedure) op het standpunt stelt dat hij weer als leerling tot die school moet worden toegelaten, niet valt in te zien dat hij belang heeft bij toewijzing van vordering II. Ten slotte heeft het hof in het tussenarrest overwogen dat het met betrekking tot de nog resterende kwesties behoefte had aaneen nadere toelichting van partijen, waartoe een comparitie van partijen werd gelast. Bij die gelegenheid zouden partijen, aldus het hof, zich ook kunnen uitlaten over de overweging in het tussenarrest dat het het hof voorkomt dat de rechtsverhouding tussen partijen veeleer gezien moet worden als een overeenkomst sui generis dan als een rechtsverhouding van partijen bij een eventuele onrechtmatige daad.
2.2
Hoewel rechtsgeldig opgeroepen, is [appellant] niet ter comparitie verschenen. Omdat zijn advocaat meedeelde dat zij de komst van [appellant] verwachtte, is met de comparitie wel een aanvang gemaakt. Deze is echter door de raadsheer-commissaris beëindigd toen na enige tijd de conclusie moest worden getrokken dat [appellant] niet alsnog zou verschijnen. In het onder 1, slot, bedoelde faxbericht van de advocaat van [appellant] wordt (ook) geen reden genoemd voor het niet verschijnen van [appellant] ter comparitie. Van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 22 Rv is niet gebleken. Waar, zoals in het tussenarrest vermeld, het hof alvorens op de nog resterende kwesties te kunnen beslissen, nadere toelichting van partijen behoefde en het die toelichting als gevolg van voornoemde proceshouding van [appellant] niet heeft verkregen (en partijen zich evenmin hebben uitgelaten over de aan het slot van 2.1 aangeduide materie), concludeert het hof - gebruikmakend van zijn bevoegdheid uit voornoemde proceshouding van [appellant] de gevolgtrekking te maken die het geboden acht - dat ook de vorderingen I en IV van [appellant] niet toewijsbaar zijn en daarmee ook zijn overige grieven falen.
2.3
Dit alles leidt tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met dien verstande dat [appellant] alsnog niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vorderingen jegens het CML. [appellant] zal worden veroordeelt in de proceskosten van het principaal beroep, alsmede in de nakosten. Het hof ziet aanleiding de proceskosten van het incidenteel beroep te compenseren, nu partijen daarin ieder deels in het ongelijk en deels in het gelijk worden gesteld.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover gewezen tussen [appellant], enerzijds, en MSA, [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4], anderzijds;
vernietig dat vonnis voor zover gewezen tussen [appellant] en het CML en, in zoverre opnieuw rechtdoende, verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen jegens het CML;
wijst de gewijzigde vordering in reconventie van MSA c.s. af;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal beroep, aan de zijde van MSA c.s. begroot op € 683,- voor verschotten, € 1.788,- voor salaris en € 131,- voor nakosten, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling;
compenseert de kosten van het incidenteel appel aldus dat partijen ieder de eigen kosten daarvan dragen;
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, M.A. Goslings en D.J. van der Kwaak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2015.