ECLI:NL:GHAMS:2015:3415

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2015
Publicatiedatum
24 augustus 2015
Zaaknummer
200.169.235/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsanering wegens onvoldoende goeder trouw en controle over schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [X] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het verzoek was eerder door de rechtbank Noord-Holland afgewezen op 28 april 2015. [X] heeft in haar verzoekschrift aangevoerd dat haar schulden niet zijn ontstaan onder invloed van een methadonverslaving en dat zij inmiddels onder behandeling is voor haar psychische klachten. Tijdens de zitting op 7 juli 2015 heeft [X] haar situatie toegelicht, bijgestaan door haar advocaat mr. E.J. Huizinga en haar beschermingsbewindvoerder J.N. Groot.

Het hof heeft de argumenten van [X] beoordeeld aan de hand van artikel 288 van de Faillissementswet, dat stelt dat een verzoek om schuldsanering alleen kan worden toegewezen als de schuldenaar kan aantonen dat hij te goeder trouw is geweest in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. Het hof concludeert dat [X] hierin niet is geslaagd, onder andere vanwege een CJIB-schuld van € 1.918,- die niet te goeder trouw is ontstaan. Ook heeft [X] geen redelijke verklaring gegeven voor andere schulden, waaronder aan telecombedrijven.

Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat [X] niet voldoende heeft aangetoond dat zij de omstandigheden die hebben geleid tot haar schulden onder controle heeft gekregen. Het hof oordeelt dat de positieve ontwikkelingen in haar situatie, zoals het niet meer gebruiken van methadon sinds augustus 2014, te recent zijn om te concluderen dat haar verslavingsprobleem onder controle is. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en wijst het verzoek tot schuldsanering af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.169.235/01
rekestnummer rechtbank : C/15/222021 / FT RK 15.404
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 juli 2015
in de zaak van
[X]
wonende te [----] ,
appellante,
advocaat: mr. E.J. Huizinga te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Appellante wordt hierna [X] genoemd.
[X] is bij op 6 mei 2015 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 april 2015, waarbij het verzoek van [X] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 7 juli 2015. Bij die behandeling is [X] verschenen, bijgestaan door mr. Huizinga voornoemd, die het verzoekschrift mondeling nader heeft toegelicht. Voorts is de beschermingsbewindvoerder van [X] verschenen, J.N. Groot.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg. [X] heeft aangegeven eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[X] heeft in het verzoekschrift verzocht om alsnog tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Daartoe heeft [X] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. De schulden zijn volgens [X] niet onder invloed van een methadonverslaving ontstaan. De laatste keer gebruikte [X] methadon tegen de hevige gebitspijn waar zij aan leed. In 2014 heeft [X] ingezien dat dit niet goed was en heeft zij zich gemeld voor een gebitsrenovatie en is zij in augustus 2014 na een opname in een kliniek afgekickt van de methadon. [X] stond in 2014 onder behandeling van de Brijder Stichting, maar nu zij geen afhankelijkheid van methadon meer heeft, is zij voor behandeling van haar psychische klachten verwezen naar de GGZ. De gebitsrenovatie is recent afgerond en [X] heeft geen gebitsklachten meer. [X] wordt begeleid door een woonbegeleider en krijgt hulp bij haar financiële administratie van de heer Groot, haar beschermingsbewindvoerder sinds november 2013.
2.2
Uit artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Faillissementswet (Fw) vloeit voort dat een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling alleen wordt toegewezen als de schuldenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
Het hof is van oordeel dat [X] daarin niet is geslaagd. [X] heeft onder meer een CJIB-schuld van € 1.918,-. Deze schuld betreft onder meer een boete in verband met onverzekerd rondrijden met een voertuig en is naar zijn aard niet te goeder trouw ontstaan, terwijl de totale schuld gezien de hoogte - mede gelet op bijlage IV van het procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken, houdende landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling onder 5.4.4 - substantieel is.
Daarnaast heeft [X] ook met betrekking tot de andere schulden op de schuldenlijst, waaronder vele schulden aan bedrijven werkzaam op het gebied van (mobiele) telefonie en andere vormen van elektronische communicatie (Vodafone, telfort, UPC, KPN), geen redelijke verklaring gegeven hoe deze zijn ontstaan en waarom deze onbetaald zijn gebleven. Daarom heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de schulden te goeder trouw zijn ontstaan en/of onbetaald gebleven.
2.3
Weliswaar heeft [X] aangevoerd dat zij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden, onder controle heeft gekregen, zoals bedoeld in artikel 288, derde lid, Fw, maar nu niet duidelijk is geworden onder welke omstandigheden de schulden zijn ontstaan, kan [X] ook niet aannemelijk maken dat zij thans de omstandigheden onder controle heeft. [X] heeft bovendien nagelaten - met stukken geadstrueerd - aannemelijk te maken dat zij de (methadon)verslaving daadwerkelijk te boven is gekomen. Van haar had mogen worden verwacht dat zij ten minste haar verblijf in een kliniek/ behandeling om van de gestelde verslaving af te komen met nadere stukken onderbouwt.
Ten slotte is het hof van oordeel dat de gestelde positieve ontwikkeling, te weten dat [X] sinds augustus 2014 niet meer verslaafd aan methadon is, nog van te recente datum is, zodat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [X] haar verslavingsprobleem thans reeds afdoende onder controle heeft gekregen. Zij stelt nog onder behandeling van de GGZ te staan maar ook hiervan ontbreken stukken, zodat ook die omstandigheid – indien juist – niet tot de conclusie kan leiden dat in voldoende mate is gebleken dat de situatie van [X] reeds zodanig gestabiliseerd is dat op grond daarvan nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen gewaarborgd is.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J.P.M. Haas, M.L.D. Akkaya en E.J.H. Schrage en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.