ECLI:NL:GHAMS:2015:3387

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2015
Publicatiedatum
20 augustus 2015
Zaaknummer
200.166.286/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een appellant met een depressieve stoornis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellant [X]. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2015 bekrachtigd, waarin de rechtbank had besloten de schuldsaneringsregeling van [X] te beëindigen. Appellant, die lijdt aan een depressieve stoornis, had in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij niet toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsanering. Hij stelde dat zijn nieuwe schulden aan Werkplein Gooi Zuid en Univé niet aan hem te verwijten waren, en dat hij niet in staat was om zijn situatie goed te overzien door zijn psychische toestand. Hij had hulp gezocht bij een psycholoog en sociaal raadslieden, en meende dat hij met de opgebouwde boedelvoorstand in staat zou zijn om zijn schulden af te lossen.

De bewindvoerder daarentegen stelde dat [X] niet voldoende had meegewerkt aan de informatieverplichting en dat hij zonder toestemming een nieuwe huurovereenkomst had getekend. De bewindvoerder adviseerde het hof om het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen, omdat [X] niet tijdig en volledig de benodigde informatie had verstrekt. Het hof oordeelde dat [X] tekortgeschoten was in zijn medewerking aan de schuldsaneringsregeling. Ondanks zijn psychische problemen had hij niet de nodige stappen ondernomen om hulp in te schakelen, wat leidde tot nieuwe schulden. Het hof concludeerde dat de tekortkomingen van [X] ernstig en verwijtbaar waren, en dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd was. Het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.166.286/01
insolventienummer rechtbank : C/13/12/905 -R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 mei 2015
in de zaak van
[X] ,
wonende te Hilversum,
appellant,
advocaat: mr. G.M. Goes te Amersfoort.

1.Het geding in hoger beroep

Appellant wordt hierna [X] genoemd.
[X] is bij op 12 maart 2015 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2015, waarbij de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [X] tussentijds heeft beëindigd.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 28 april 2015. Bij die behandeling is [X] verschenen, bijgestaan door mr. Goes voornoemd, die het beroepschrift mondeling nader heeft toegelicht. Voorts is de bewindvoerder, J. Wijker, verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het beroepschrift met producties, van het verslag van de bewindvoerder van 17 april 2015, met bijlagen, en van de namens [X] op 24 april 2015 nader overgelegde producties 5 en 6. [X] heeft desgevraagd te kennen gegeven eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[X] heeft in het beroepschrift verzocht om het vonnis waarvan beroep te vernietigen en hem alsnog in staat te stellen de wettelijke schuldsaneringsregeling te voltooien. Hij betwist toerekenbaar tekortgeschoten te zijn in de nakoming van de uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen. Daartoe heeft [X] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. De nieuw ontstane schulden aan Werkplein Gooi Zuid (hierna: Werkplein) en Univé zijn hem niet te verwijten. [X] lijdt aan een depressieve stoornis waardoor hij zijn situatie niet goed kon overzien. De schuld aan Werkplein is ontstaan omdat hij regelmatig zijn eigen woning ontvluchtte en bij vrienden verbleef. Uiteindelijk heeft hij de huur van zijn woning opgezegd, omdat hij ongelukkig werd van de plek waar hij woonde. Hij heeft zich daarbij niet gerealiseerd dat dit consequenties zou hebben voor zijn uitkering. Voorts heeft [X] , omdat hij zijn (financiële) situatie niet overzag, maandelijks te veel geld overgemaakt aan de boedel en te weinig aan Univé betaald waardoor de schuld aan Univé is ontstaan. [X] heeft aangevoerd dat hij sinds begin dit jaar onder behandeling staat van een psycholoog en hulp bij zijn financiële administratie heeft gezocht bij de sociaal raadslieden. Voorts heeft hij een betalingsregeling getroffen met Werkplein en lost hij op deze schuld af. [X] is van mening dat hij met de opgebouwde boedelvoorstand van ruim € 1.500,- in staat zal zijn de nieuw ontstane schulden voor het einde van de looptijd van de schuldsanering te voldoen, dan wel gedurende een eventuele verlenging daarvan. [X] acht de tussentijdse beëindiging disproportioneel en verzoekt het vonnis van de rechtbank te vernietigen.
2.2
De bewindvoerder heeft in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. [X] heeft slechts zeer matig aan de informatieverplichting voldaan. Hij legt informatie pas na (herhaald) verzoek over en niet uit zichzelf. Daardoor ontbreken nog steeds de meest recente (financiële) gegevens van [X] en tevens informatie over de ontvangen verhuiskostenvergoeding. Voorts heeft [X] zonder toestemming een nieuwe huurovereenkomst getekend. Daarnaast heeft de bewindvoerder verklaard dat de nieuwe schuld aan Werkplein € 2.094,14 bedraagt en aan Univé € 1.410,43. Rekening houdend met de invordering op de uitkering van [X] van € 81,56 per maand, is niet aannemelijk dat [X] voor het einde van de looptijd zijn schulden zal hebben afgelost. De bewindvoerder deelt mede dat de aan [X] geboden hulp tekortschiet en meent dat [X] beschermingsbewind of budgetbeheer had moeten aanvragen. Ondanks diverse adviezen daartoe heeft hij deze hulp niet ingeschakeld. De bewindvoerder adviseert het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen.
2.3
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat – zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350, derde lid, Faillissementswet (Fw) – uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voor de schuldenaar verplichtingen voortvloeien, die hun grond vinden in de doelstelling van die wet. Deze doelstelling komt erop neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling wordt gevergd. Van het ontbreken van de vereiste medewerking kan, onder meer, sprake zijn indien de schuldenaar zijn informatie- en/of sollicitatieplicht niet nakomt dan wel een boedelachterstand en/of bovenmatige nieuwe schulden heeft laten ontstaan.
2.4
Het hof is van oordeel dat [X] is tekortgeschoten in de van hem te verwachten medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Voldoende is komen vast te staan dat hij niet naar behoren aan de informatieverplichting heeft voldaan. Zo heeft hij gedurende langere tijd en ondanks daartoe strekkende verzoeken de bewindvoerder niet tijdig van toereikende informatie voorzien omtrent zijn (financiële) situatie, waaronder zijn inkomen en verdere van belang zijnde omstandigheden, zoals het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst. Hoewel het hof begrip heeft voor de situatie waarin [X] verkeert en alle daaruit voortvloeiende problemen, ontslaat die situatie hem niet van de verplichting de bewindvoerder tijdig en volledig van deugdelijke informatie te voorzien. Van hem mocht in het kader van de schuldsaneringsregeling immers worden gevergd dat hij eigener beweging alle relevante informatie omtrent zijn situatie aan de bewindvoerder zou opgeven teneinde een effectieve uitvoering van deze regeling te bewerkstelligen. Niet is aannemelijk geworden, ook niet uit de brieven van [Y] GZ-psycholoog bij Indigo, van 23 februari 2015 en 23 april 2015 dat [X] door zijn depressieve stoornis langdurig niet meer heeft kunnen voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, in het bijzonder de informatieverplichting. Daarbij is van belang dat, anders dan [X] heeft gesteld, de bewindvoerder voldoende rekening heeft gehouden met de gestelde beperkingen van [X] en dat van [X] redelijkerwijs mocht worden verwacht dat hij tijdig hulp van derden zou inschakelen om hem bij te staan bij het nakomen van de verplichtingen, nu de hulp die hij tot nu toe ontving, niet afdoende is gebleken. Daarbij valt te denken aan budgetbeheer of beschermingsbewind teneinde nieuwe schulden te voorkomen en hulp bij het verstrekken van informatie aan de bewindvoerder. Niet is gebleken dat [X] dit (in afdoende mate) heeft gedaan. Gebleken is immers dat naast de gebrekkige informatievoorziening, nieuwe schulden aan Werkplein en Univé zijn ontstaan. Het hof acht deze schulden toerekenbaar nu de bewindvoerder bij [X] , mede vanwege diens depressieve stoornis, meerdere keren erop heeft gewezen vorenbedoelde professionele hulp in te schakelen. [X] heeft desondanks er niet voor gekozen de bij herhaling geadviseerde hulp te zoeken waardoor de genoemde schulden hebben kunnen ontstaan. Weliswaar is een boedelvoorstand opgebouwd, maar van een plan van aanpak om de schulden in te lopen en het alsnog zoeken van professionele hulp bij het op orde brengen van de financiën is - hoewel [X] op de noodzaak daarvan meermalen is gewezen en daartoe gelegenheid is geboden - tot op heden niet gebleken.
2.5
Bovenomschreven tekortkomingen vormen voldoende aanwijzing dat bij [X] de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt. Van deze tekortkomingen valt [X] een verwijt te maken, zodat deze aan hem kunnen worden toegerekend. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De genoemde tekortkomingen, die niet als geringe tekortkoming buiten beschouwing kunnen blijven, zijn naar het oordeel van het hof zodanig ernstig en verwijtbaar, dat slechts de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is. Het vonnis van de rechtbank zal dan ook worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J.M. Boukema, F.J.P.M. Haas en M.L.D. Akkaya en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.