ECLI:NL:GHAMS:2015:3375

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
20 augustus 2015
Zaaknummer
200.157.925/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over verschuldigdheid van dwangsommen en uitleg van veroordeling in kort geding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een executiegeschil tussen [appellant] en de besloten vennootschappen Continental Horex B.V. en Exploitatiemaatschappij [X] B.V. [appellant] heeft een kort geding aangespannen tegen de geïntimeerden, waarin hij verzocht om betaling van verbeurde dwangsommen. De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam heeft in een eerder vonnis geoordeeld dat de geïntimeerden tijdig met de herstelwerkzaamheden zijn begonnen en dat er geen dwangsommen zijn verbeurd. [appellant] is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] huurt sinds 1 februari 2013 een bedrijfsruimte van Continental Horex en [X]. Na het uitvoeren van opknapwerkzaamheden zijn er gebreken aan de bedrijfsruimte geconstateerd. De kantonrechter heeft in een vonnis van 3 juli 2014 de geïntimeerden veroordeeld tot herstel van deze gebreken, met een dwangsom van € 5.000 per dag bij niet-naleving. [appellant] stelt dat de geïntimeerden niet tijdig zijn begonnen met de herstelwerkzaamheden, terwijl de geïntimeerden beweren dat zij wel degelijk tijdig zijn gestart.

Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en de beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de geïntimeerden voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij tijdig met de werkzaamheden zijn begonnen en dat er geen dwangsommen zijn verbeurd. De uitleg van de veroordeling door de voorzieningenrechter is door het hof bevestigd, waarbij het hof heeft geoordeeld dat het voldoende was dat de geïntimeerden binnen twee weken na betekening van het vonnis met enige van de werkzaamheden zijn begonnen. De kosten van het geding in hoger beroep zijn voor rekening van [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.157.925/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/571090/KG ZA 14-1070
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 augustus 2015
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. D.H.J. Hooreman te Amsterdam,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONTINENTAL HOREX B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ [X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] , Continental Horex en [X] genoemd.
Continental Horex en [X] worden gezamenlijk aangeduid als Continental Horex c.s.
[appellant] is bij dagvaarding van 19 september 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 11 september 2014, in kort geding gewezen tussen Continental Horex c.s. als eiseressen in conventie, tevens verweersters in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak op 18 juni 2015 doen bepleiten, [appellant] door mr. Hooreman voornoemd en Continental Horex c.s. door mr. F.F. Boers, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van Continental Horex c.s. zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
Continental Horex c.s. hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.11 de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Die feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als gesteld en niet (voldoende gemotiveerd weersproken) zijn komen vast te staan, komen die feiten neer op het volgende.
a. [appellant] huurt sinds 1 februari 2013 de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] van Continental Horex (nummer [nummer] ) respectievelijk [X] (nummer [nummer] ).
b. Van 1 februari 2013 tot 1 mei 2013 heeft [appellant] aldaar een restaurant uitgebaat. Bij opknapwerkzaamheden nadien in opdracht van [appellant] zijn bouwkundige gebreken aan de bedrijfsruimte aan het licht gekomen.
c. [appellant] heeft tegen Continental Horex c.s. een kort geding aangespannen bij de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De kantonrechter heeft bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard en inmiddels onherroepelijk geworden vonnis van 3 juli 2014 (hierna: het vonnis van de kantonrechter) onder meer het volgende beslist:
De kantonrechter:

1. veroordeelt gedaagden hoofdelijk om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan te vangen met het (doen) uitvoeren van de navolgende werkzaamheden en bepaalt dat deze werkzaamheden binnen 3 maanden na betekening van dit vonnis afgerond dienen te zijn en wel zodanig dat [appellant] vervolgens het gehuurde weer ongestoord in gebruik kan nemen en houden:

A. Ten aanzien van het metselwerk in het gehuurde:
het herstel van scheuren in het metselwerk in het gehuurde, zodanig dat wederom sprake zal zijn van een constructief hechte voorziening;
B. Ten aanzien van de achterbouw en de fundering van het gehuurde:
het losmaken van de oorspronkelijke uitkragende (staal)constructie van het hoofdgebouw van het gehuurde, het aanbrengen van een (nieuwe) deugdelijke fundering onder de achterbouw en vervolgens het realiseren van een geheel nieuwe (deugdelijke) begane grond vloer voor de gehele achterbouw;
C. Ten aanzien van de brandveiligheid:
het aanbrengen c.q. herstellen van de brandvertragende voorzieningen tussen het gehuurde en de bovenliggende woningen welke onder het Bouwbesluit 2003 zijn vereist alsmede het voorzien van de staalconstructies, die onderdeel vormen van de hoofddraagconstructie, van een brandvertragende omkleding;
alles op straffe van een aan [appellant] te verbeuren dwangsom van € 5.000.- per dag of gedeelte van een dag dat gedaagden nalatig blijven om geheel of gedeeltelijk aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 150.000,- aan te verbeuren dwangsommen;
Het vonnis van de kantonrechter is op 4 juli 2014 aan Continental Horex c.s. betekend.
d. Op verzoek van Continental Horex heeft toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder G.J. Kenter op 11 juli 2014 ter plaatse van de bedrijfsruimte een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, dat, voor zover van
belang, als volgt luidt:
dat ter voldoening aan het vonnis de door requirante ingeschakelde aannemer bezig was het verrichten van werkzaamheden met betrekking tot de brandveiligheid in het pand plaatselijk bekend als [adres] ;
dat in het pand (...) stalen balken en houten balken zijn afgeleverd welke nog niet
geplaatst;
e. Op verzoek van [appellant] hebben gerechtsdeurwaarders R.M.T. Toonen op 21 juli 2014 (a) en F.A. Rippen op 28 juli 2014 (b) en 14 augustus 2014 (c) telkens een proces-verbaal van constateringen opgemaakt, waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:
(a)
geconstateerd:
Dat ter plaatse geen werkzaamheden werden verricht.
Dat in het pand [adres] stalen balken, houten balken en gipsplaten op de grond liggen. Volgens requirant liggen de stalen en houten balken daar vanaf het moment dat de eigenaar/verhuurder door de gemeente verplicht werd noodvoorzieningen te treffen om (verdere) verzakking van de achteraanbouw en schade te voorkomen; .
(b)
geconstateerd:
  • dat ter plaatse thans geen werkzaamheden worden verricht;
  • dat er sprake is van een aantal forse scheuren in de muren en het metselwerk (…)
  • dat er een aantal stalen balken, houten balken en gipsplaten op de grond ligt (…)
  • dat in de achterbouw op een drietal plekken ronde gaten in de vloer zijn gezaagd
van ongeveer 35 centimeter breed en ongeveer 20 centimeter diep, als mogelijke eerste voorbereidingshandeling van funderingswerkzaamheden (…) waarvan mijn requirant mij verklaarde dat dit de enige activiteit zijdens de veroordeelde partijen is die hij sinds de betekening van het vonnis heeft waargenomen;
(c)
geconstateerd:
  • dat ter plaatse thans geen werkzaamheden worden verricht;
  • dat er sprake is van een aantal forse scheuren in de muren en het metselwerk (…)

dat ook voor het overige niets in het pand is veranderd in vergelijking met 28 juli 2014, behoudens het feit dat er een aantal bruine stalen balken op de grond liggen (…).

f. Bij deurwaardersexploot van 19 augustus2014 zijn Continental Horex c.s. gesommeerd een bedrag van € 135.000,= aan [appellant] te betalen als verbeurde dwangsommen op grond van het vonnis van de kantonrechter over de periode van 19 juli 2014 tot en met 14 augustus 2014.
g. [appellant] heeft tot zekerheid van zijn vordering(en) op Continental Horex c.s.
ten laste van hen (derden)beslagen laten leggen. waarvan slechts die ten laste van [X] doel hebben getroffen.
h. Continental Horex c.s. hebben bij dagvaarding van 22 augustus 2014 een
procedure bij de rechtbank Amsterdam geëntameerd (hierna: de bodemprocedure) waarin zij zich op het standpunt stellen geen dwangsommen te hebben verbeurd. Zij hebben onder meer gevorderd te verklaren voor recht dat zij op 11 juli 2014 zijn begonnen met de aan hen opgelegde herstelwerkzaamheden.
i. Een ondertekende schriftelijke verklaring van [A] (hierna: [A] ), die als timmerman is betrokken hij het herstel van de bedrijfsruimte, van 25 augustus 2014 luidt, voor zover van belang:

2. Van Continental Horex B.V. heb ik de opdracht gekregen om de brandwerende herstel en/of renovatie werkzaamheden uit te voeren.

3. 1n de ruimte moeten meerdere werkzaamheden worden uitgevoerd, welke alleen op elkaar volgend kunnen worden uitgevoerd.

(…)

5. Het uitgevoerde noodstempelplan en de benodigde werkzaamheden om de muur te ondersteunen maken het onmogelijk om alle werkzaamheden in een keer uit te voeren. Het penant moet eerst worden ondersteund voordat ik de werkzaamheden met betrekking tot de brandwerende voorzieningen kan afronden. (…)

6. Op 11 juli 2014 ben ik begonnen met het aanbrengen van de brandwerende voorzieningen welke wel konden worden aangebracht (…).

j. Bij brief van 26 augustus 2014 heeft [B] van Bouw- en Exploitatiemij [Y] B.V. (hierna: [B] ) onder meer het volgende geschreven aan [C] (verder: [C] ), die namens [X] hij het herstel was betrokken:
Rond 9 juli 2014 ben ik met u ter plaatse geweest en hebben we een inventarisatie gemaakt van het pand en doorgesproken wat de herstelwerkzaamheden zouden
inhouden.
Naar aanleiding van dit bezoek, waarbij u mij verzocht zo snel mogelijk te starten, heb ik mijn vaste onderaannemers geïnformeerd voor de uit te voeren sloopwerkzaamheden, heiwerk en betonijzervlechtwerk.
Wij zijn direct begonnen met de voorbereidende werkzaamheden, zoals het inventariseren en verzamelen van de benodigde materialen, het opstellen van het plan en het draaiboek, alsmede het aanleveren van voor de vergunning benodigde gegevens. Totdat wij op het punt kwamen waarbij voor de voortzetting van de werkzaamheden daadwerkelijk de vergunning nodig was.
Rond 19 juli is er door de gemeente een aanvullend bodemonderzoek verzocht. Om dit onderzoek te kunnen uitvoeren zijn er een 3 tal gaten geboord in de bestaande betonvloer op 24 juli 2014. (...)
Op 4 augustus 2014 heeft het sonderingsonderzoek plaats gehad.
Op 25 augustus 2014 heb ik de melding ontvangen, dat de gemeente goedkeuring heeft verstrekt en dat de werkzaamheden 2 dagen na de kennisgeving mogen aanvangen.
Inmiddels staan de diverse werkzaamheden dan ook ingepland en zal er op donderdag 28 augustus 2014 gestart worden met de sloopwerkzaamheden. Het aanvoeren van sanitaire voorzieningen en tijdelijke ondersteuning van de vloer zal een aanvang hebben op woensdag 27 augustus 2014.
Bij de brief was een planning meegestuurd met betrekking tot de uit te voeren herstelwerkzaamheden, die ziet op de periode van 4 juli 2014 tot en met 28 september 2014.
k. In een aan Continental Horex c.s. toegestuurd overzicht van 28 augustus
2014 van de hand van ir. [E] (hierna: [E] ) van [Z] Constructeurs Bouwkunde, valt onder meer te lezen dat [Z] :
- op 3 juli 2014 de omgevingsaanvraag heeft ingediend bij de gemeente voor het
nieuwe aangepaste plan (funderingsherstel achterbouw);
- op 15 juli 2014 contact heeft gehad met de behandelend ambtenaar in verband met
het bespoedigen van de omgevingsaanvraag;
- op 21 juli 2014 bericht van de gemeente heeft ontvangen in verband met een verzoek voor aanvullende gegevens: bodemonderzoek;
- op 22 juli 2014 een offerte heeft aangevraagd voor bodemonderzoek en voor grondonderzoek (sondering);
- op 11 augustus 2014 een rapportage bodemonderzoek heeft ingediend:
- op 12 augustus 2014 een rapportage grondonderzoek en herberekening paaldraagvermogen bij de gemeente heeft ingediend.
l. Op 15 oktober 2014 heeft de deskundige E.W. Lopes Cardozo op verzoek van [appellant] gerapporteerd over de in opdracht van Continental Horex c.s. aan het gehuurde verrichte herstelwerkzaamheden. In zijn rapport verklaart de deskundige – die blijkens dat rapport op 9 oktober 2014 ter plaatse is geweest - dat alle onder 1 A, 1B en 1C van het vonnis van de kantonrechter voorgeschreven werkzaamheden geheel en naar maatstaven van goed en deugdelijk werk zijn uitgevoerd. Tussen partijen is niet in geschil dat dat ook reeds op 4 oktober 2014 – toen de hiervoor genoemde termijn van drie maanden verstreek – het geval was.

3.Beoordeling

3.1
In dit kort geding vorderen Continental Horex c.s. – kort gezegd – dat het [appellant] wordt verboden dwangsommen te incasseren totdat door de rechtbank Amsterdam in de bodemprocedure zal zijn beslist en dat de gelegde beslagen worden opgeheven. Zij leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat zij tijdig met de door de kantonrechter bevolen werkzaamheden zijn aangevangen en dus geen dwangsommen hebben verbeurd. [appellant] heeft een en ander betwist en zich op het standpunt gesteld dat over de periode van 19 juli tot en met 14 augustus 2014 dwangsommen zijn verbeurd. Hij heeft een vordering in reconventie ingesteld, die thans niet meer ter zake doet. Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van Continental Horex c.s. toegewezen en die van [appellant] afgewezen. Het hof merkt op dat, hoewel het door de voorzieningenrechter uitgesproken verbod ruimer lijkt te zijn, partijen het erover eens zijn dat dat verbod slechts geldt totdat in de bodemzaak over de verschuldigdheid van dwangsommen zal zijn beslist, zoals was gevorderd.
3.2
Tegen de toewijzing van de vorderingen van Continental Horex c.s. komt [appellant] op met twee grieven.
3.3
De voorzieningenrechter heeft haar toewijzing van de vorderingen van Continental Horex c.s. doen steunen op de volgende, verkort weergegeven, overwegingen. Blijkens het op 11 juli 2014 op verzoek van Continental Horex c.s. opgemaakte proces-verbaal van bevindingen en de door [A] afgelegde verklaring van 25 augustus 2014 (hiervoor onder 2.d. en i.) is reeds op 11 juli 2014 en dus tijdig aangevangen met de herstelwerkzaamheden ter plaatse. [appellant] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat aan de juistheid van de verklaring van [A] moet worden getwijfeld en/of dat de deurwaarder door middel van een opzetje is misleid. Blijkens de brief van [B] van 26 augustus 2014 (hiervoor onder 2.j.) is ook tijdig begonnen met voorbereidingswerkzaamheden buiten de bedrijfsruimte. Uit de planning in de brief van [B] en uit het overzicht van [E] (hiervoor onder 2.k.) en de verklaring van [C] ter zitting blijkt dat er in de eerste weken na de betekening van het vonnis van de kantonrechter ook voldoende voortgang in het (herstel)werk is geweest. Hieraan kan niet afdoen dat de door [appellant] ingeschakelde deurwaarders op 21 en 28 juli 2014 en 14 augustus 2014 (hiervoor onder 2.e.) ter plaatse geen activiteiten hebben kunnen waarnemen. In het vonnis van de kantonrechter valt niet de verplichting te lezen om binnen de termijn van veertien dagen aan te vangen met alle werkzaamheden, nog daargelaten – zo overweegt de kantonrechter – dat gesteld noch gebleken is dat het aanvangen van alle werkzaamheden binnen het beperkte tijdsbestek van veertien dagen feitelijk mogelijk was.
3.4
Het hof ziet aanleiding eerst de tweede grief te behandelen, waarmee [appellant] de door de voorzieningenrechter aan de veroordeling gegeven uitleg van de bij het vonnis van de kantonrechter uitgesproken veroordeling bestrijdt. Volgens [appellant] blijkt uit de bewoordingen van de veroordeling duidelijk dat binnen veertien dagen na de betekening een aanvang had moeten worden gemaakt met alle bij dat vonnis opgelegde herstelwerkzaamheden, zeker wanneer die tekst in samenhang wordt beschouwd met de expliciete verwerping door de kantonrechter van het verweer van Continental Horex c.s. dat zij niet konden aanvangen met de herstelwerkzaamheden aan de achterbouw zolang zij daarvoor geen vergunning hadden. Volgens [appellant] lijkt het erop dat de voorzieningenrechter met haar overweging over de (on)mogelijkheid alle werkzaamheden tegelijk aan te vangen, de kantonrechter op dit punt heeft willen corrigeren, waartoe zij niet bevoegd is. Bij die herbeoordeling heeft de voorzieningenrechter bovendien ten onrechte genegeerd dat de kantonrechter dat verweer nu juist had verworpen omdat Continental Horex c.s. meer dan een jaar lang nauwelijks tot geen aanstalten hadden gemaakt om tot herstel te komen, aldus nog steeds [appellant] .
3.5
Deze grief van [appellant] berust op een onjuiste lezing van zowel het vonnis van de kantonrechter als dat van de voorzieningenrechter. In het vonnis van de kantonrechter onder 12 – op welke overweging [appellant] met zijn grief kennelijk doelt – heeft de kantonrechter (slechts) gerespondeerd op een door Continental Horex c.s. in die procedure gevoerd verweer, te weten dat zij de door hen aangevraagde vergunning voor werkzaamheden aan de achterbouw nog niet hadden verkregen en dat zij die werkzaamheden daarom nog niet hadden verricht. De kantonrechter heeft dat verweer verworpen en daartoe – kort gezegd – overwogen dat naar zijn voorlopig oordeel het ontbreken van een vergunning aan het treffen van een voorziening betreffende de door [appellant] gevorderde werkzaamheden niet in de weg stond, aangezien het in gevallen als deze mogelijk is de behandeltijd van de vergunning te bespoedigen dan wel bij de gemeente een voorziening te vragen die het mogelijk maakt dringende bouwwerkzaamheden zonder vergunning uit te voeren. Deze overweging biedt echter geen steun aan de opvatting van [appellant] dat de kantonrechter het aanvangen van de werkzaamheden zoals in het vonnis bevolen
alle(onderstreping hof) binnen veertien dagen na betekening van het vonnis mogelijk achtte, reeds daarom niet omdat in de overwegingen van de kantonrechter enige verwijzing naar de termijn die volgens de kantonrechter met het verkrijgen van gemeentelijke medewerking zou zijn gemoeid ontbreekt. Door in het vonnis waarvan beroep – onder 4.5 – in een overweging ten overvloede (“nog daargelaten dat”) te overwegen dat gesteld noch gebleken is dat het aanvangen van alle werkzaamheden binnen zo’n beperkt tijdsbestek (hof: het tijdsbestek van veertien dagen na betekening van het vonnis van de kantonrechter) feitelijk mogelijk was heeft de voorzieningenrechter dus niet – anders dan [appellant] suggereert – het vonnis van de kantonrechter gecorrigeerd.
3.6
Gelet op de ingrijpende gevolgen van (de uitleg van) het dictum voor de rechtspositie van Continental Horex c.s. – te weten het verbeuren van aanzienlijke dwangsommen indien aan dat dictum geen gevolg zou worden gegeven - moeten de aanwijzingen dat de door [appellant] bepleite, meest verstrekkende, uitleg van het dictum van het vonnis van de kantonrechter ook de juiste is, zo sterk zijn dat kan worden geoordeeld dat (ook) Continental Horex c.s. dat zo hebben moeten begrijpen. De formulering van het dictum is blijkens het vonnis van de kantonrechter letterlijk ontleend aan het petitum van [appellant] en niet kan worden aanvaard dat een door [appellant] opgeroepen onduidelijkheid op dit punt in het nadeel van Continental Horex c.s. uitwerkt.
3.7
Uit de bewoordingen van het dictum zelf, hiervoor weergegeven onder 2.c., blijkt niet, althans niet voldoende duidelijk, dat Continental Horex c.s. verplicht waren alle genoemde werkzaamheden binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan te vangen. Er staat immers niet: “aan te vangen met het (doen) uitvoeren van
elk vande navolgende werkzaamheden”. Ook zijn er weliswaar drie soorten werkzaamheden onderscheiden, maar de dwangsom is niet gesteld op de tijdige aanvang van elk van die soorten afzonderlijk, zoals ook had gekund, maar op die van alle werkzaamheden (gezamenlijk).
3.8
Bij de uitleg van het dictum is voorts nog van belang dat niet is gesteld of gebleken dat enig redelijk belang ermee was gediend om Continental Horex c.s. voor te schrijven in welke volgorde zij de herstelwerkzaamheden moesten verrichten, zolang maar was verzekerd dat uiteindelijk alle werkzaamheden tijdig zouden worden voltooid. De volgorde waarin werkzaamheden worden verricht wordt immers mede bepaald door overwegingen van bouwkundige aard, waarover de kantonrechter zich niet heeft uitgelaten. Het ligt daarom niet voor de hand dat de kantonrechter over die volgorde enige uitspraak heeft willen doen.
3.9
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het dictum redelijkerwijs aldus moet worden uitgelegd dat noodzakelijk, maar ook voldoende was dat Continental Horex c.s. binnen twee weken na de betekening zouden beginnen met een of meer van de door de kantonrechter voorgeschreven werkzaamheden en ervoor zouden zorgen dat binnen drie maanden na de betekening alle werkzaamheden waren voltooid. De tweede grief is derhalve tevergeefs voorgedragen.
3.1
Daarmee komt het hof toe aan de vraag of Continental Horex c.s. tijdig met een of meer van de door de kantonrechter voorgeschreven werkzaamheden zijn begonnen, waarop de eerste grief betrekking heeft. In de toelichting op die grief herhaalt [appellant] zijn twijfel aan de juistheid van de door deurwaarder Kenter op 11 juli 2014 gedane constatering (hiervoor onder 2.d.) en van de verklaring van [A] (hiervoor onder 2.i.). Hij acht het te toevallig dat de deurwaarder juist op 11 juli 2014 aanwezig was bij de werkzaamheden in het gehuurde, waarna er blijkens de processen-verbaal van de beide andere deurwaarders (hiervoor onder 2.e.) wekenlang geen activiteiten (meer) in het gehuurde hebben plaatsgevonden. Hij vermoedt een opzetje om deurwaarder Kenter te misleiden. Hij stelt dat deurwaarder Kenter achteraf op vragen van zijn advocaat te kennen heeft gegeven dat hij op 11 juli 2014 in het gehuurde [A] niet bezig heeft gezien met het aanbrengen van brandwerende platen en ook niet de deskundigheid heeft om dat te constateren, maar dat slechts van [A] te horen heeft gekregen. De formulering van de verklaring van [A] acht [appellant] onnatuurlijk formeel. Voorts is [appellant] van mening dat de activiteiten die zijn opgesomd in de brief van [B] van 26 augustus 2014 (hiervoor onder 2.j.) en het overzicht van [E] (hiervoor onder 2.k.) niet zijn te beschouwen als herstelwerkzaamheden.
3.11
Het hof ziet voorshands onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal van 11 juli 2014 en de verklaring van [A] . Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij niet lichtvaardig overgaat tot het opstellen van een (ambtsedig) proces-verbaal van constatering en zich bewust is van de mogelijkheid van een opzetje. Uit de nogal vage weergave van hetgeen volgens [appellant] door deurwaarder Kenter tegen zijn advocaat is gezegd blijkt niet dat Kenter [A] in het geheel geen werkzaamheden heeft zien verrichten. De omstandigheid dat de verklaring van [A] wellicht door een ander is opgesteld, rechtvaardigt niet de conclusie dat de inhoud van die verklaring in strijd met de waarheid is. In dit verband is mede van belang dat het hof onder “aan (…) vangen met het (doen) uitvoeren van de (…) werkzaamheden” ook verstaat het verrichten van de benodigde voorbereidende werkzaamheden. Een andere interpretatie zou immers meebrengen dat de veroordeling in feite de impliciete verplichting inhoudt de voorbereidingswerkzaamheden al eerder dan uiterlijk binnen veertien dagen na de betekening te verrichten, hetgeen niet de bedoeling kan zijn. Dit betekent dat het hof, evenals de voorzieningenrechter, ook de uit de brief van [B] en het overzicht van [E] blijkende voorbereidingswerkzaamheden relevant acht. Al met al komt het hof, met de voorzieningenrechter, voorshands tot de conclusie dat Continental Horex c.s. aan de veroordeling hebben voldaan en geen dwangsommen hebben verbeurd. Ook de eerste grief faalt derhalve.
3.12
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Continental Horex c.s. begroot op € 711,= aan verschotten en € 2.682,= voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, R.J.M. Smit en A. Bockwinkel en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2015.