4.4.Het voorgaande brengt met zich mee dat de inspecteur, gelijk de rechtbank heeft geoordeeld, aan de hand van de normale bewijslastverdeling aannemelijk dient te maken dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur aannemelijk gemaakt heeft dat de vereiste aangifte niet is gedaan. De rechtbank heeft daarbij als volgt overwogen:
“4. (…) Uit het in het controlerapport opgenomen overzicht van de brutowinstpercentages voor de
jaren 2005 tot en met 2009 (respectievelijk 1337%, 101,9%, 121,8%, 115,1% en 85,5%)
blijkt dat het brutowinstpercentage voor het jaar 2009 aanzienlijk afwijkt. Eiseres heeft deze
percentages niet weersproken, zodat de rechtbank aanneemt dat deze juist zijn. Zonder
aannemelijke verklaring is het brutowinstpercentage voor 2009 niet aanvaardbaar. De
verklaring die eiseres heeft gegeven, namelijk het uitbreken van de crisis, is niet
bevredigend. Eiseres heeft aangevoerd dat zij geheel afhankelijk is van de
marktontwikkelingen zonder hierop enige invloed uit te kunnen oefenen. Zo heeft zij
betoogd dat het brutowinstpercentage meebeweegt met de markt, dat de concurrentie hierop
grote invloed heeft en dat de productmix van invloed is (eiseres koopt ‘op gevoel’ in). De
rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig voor een onderneming die, zo blijkt uit de
overige overzichtscijfers, in de jaren 2005 tot en met 2008 ieder jaar op alle punten (omzet,
inkoop en brutowinst) groeit en volgens haar eigen verklaring naar nieuwe afzetpunten
zoekt.
5. Hoewel de rechtbank met eiseres van oordeel is dat verweerder de bewijslast niet
kan omkeren en verzwaren op basis van eventuele gebreken in de administratie aangezien
hij geen informatiebeschikking heeft genomen, kan de stand van de administratie wel een
rol spelen binnen de gewone bewijslastverdeling. Verweerder heeft met de inhoud van het
controlerapport aannemelijk gemaakt dat de administratie niet als een betrouwbare basis
voor de berekening van de omzet kan worden beschouwd. De rechtbank acht met name de
volgende gebreken in dit verband van belang:
- Z-afslagen zijn niet uitgedraaid en niet bewaard.
- Detailgegevens van de verkopen / audittrail van de kassa zijn / is niet bewaard gebleven.
- Administratieve vastleggingen van het dagelijks tellen van de kas zijn niet bewaard
gebleven.
- Duplicaatbonnen zijn niet bewaard gebleven.
- De kasadministratie en de financiële administratie met betrekking tot de [A]
zijn verdicht.
- Bij waarnemingen ter plaatse is personeel aangetroffen dat niet in de boeken staat.
- De uitgereikte facturen voldoen niet aan de eisen (zo ontbreekt een factuurnummer).
6. Als gevolg van deze gebreken is met name niet te controleren of de op de
[A] behaalde omzet, die per kas wordt ontvangen, volledig is verantwoord.
De rechtbank wijst in dit verband op de aanzienlijk gedaalde gemiddelde omzet per uur op
de [A] in 2009 ten opzichte van 2008 (€ 138,67 voor 2008 en € 91,22 voor
2009) en op de onverklaarbare omzetmutatie tussen 2008 en 2009 van € 195.000.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat het in 2009
gerealiseerde brutowinstpercentage veel te laag is. Indien de omzet voor 2009 wordt
gecorrigeerd naar het gemiddelde brutowinstpercentage van de overige gecontroleerde jaren,
leidt dit tot een correctie van € 54.300. Deze correctie is relatief en absoluut aanzienlijk, wat
betekent dat eiseres in 2009 niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Het standpunt van
verweerder dat de bewijslast voor het jaar 2009 moet worden omgekeerd en verzwaard, is
juist.”
4.5.1.Belanghebbende heeft in hoger beroep - samengevat - gesteld dat de rechtbank in de beoordeling van de op de inspecteur rustende bewijslast ten onrechte waarde heeft toegekend aan de wijze waarop de administratie was ingericht en dat de inspecteur, met de enkele stelling dat de brutowinstpercentages bij belanghebbende te laag zijn, daarmee niet naar de normale regels inzake stellen en bewijzen aannemelijk heeft gemaakt dat in 2009 de vereiste aangiften omzetbelasting niet zijn gedaan als bedoeld in artikel 27e AWR.
4.5.2.De inspecteur heeft dit betwist en gesteld dat naast de lage bruto winstpercentages, de aard en de omvang van de gestelde gebreken in de administratie van belanghebbende in combinatie met de uitkomst van de chikwadraattoets dusdanig is dat belanghebbende extra omzet moet hebben gegenereerd en de daarover verschuldigde omzetbelasting niet in haar aangiften in het jaar 2009 heeft verantwoord, zodat zij om die reden niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
4.6.1.Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur met hetgeen hij in de stukken en ter zitting heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende een aanzienlijk bedrag niet heeft aangegeven. Onvoldoende is dat het brutowinstpercentage in 2009 lager is dan in de voorgaande jaren. Een brutowinstpercentage van 85,5%, is ten opzichte van het gemiddelde percentage van de overige jaren (uitgaande van de in rechtsoverweging 4 van de rechtbankuitspraak genoemde percentages: circa 118 - derhalve 30%-punten minder dan het gemiddelde - en gelet op de schommeling van de brutowinstpercentages in de jaren 2005 tot en met 2008 met ruim 30%-punten) niet dermate laag dat uit het brutowinstpercentage van 2009 volgt dat sprake is van omzetverzwijging in dat jaar.
Dit geldt eens te meer als gelet wordt op belanghebbendes verklaring voor het ten opzichte van eerdere jaren lagere brutowinstpercentage. Belanghebbende heeft ter verklaring van de verlaging van het brutowinstpercentage in 2009 gewezen op de start van de crisis op de woningmarkt - en daarmee van de woninginrichting branche - met ingang van 2009, op de verhuizing van hal 28 op belanghebbendes bedrijfslocatie en de daarbij behorende uitverkoop in 2009 die de brutowinst heeft gedrukt.
4.6.2.Ten aanzien van hetgeen overigens door de inspecteur is aangedragen wijst het Hof er op dat de gestelde gebreken in de administratie in combinatie met de uitkomst van de chikwadraattoets en de waarnemingen ter plaatse - ook in onderlinge samenhang - evenmin tot het oordeel kunnen leiden dat belanghebbende onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan in 2009. Voor wat betreft de gebreken in de administratie - zoals door de rechtbank verwoord in rechtsoverweging 5 (welke met name zien op de schending van de bewaarplicht) - overweegt het Hof dat mede gelet op hetgeen belanghebbende daarover in de gedingstukken heeft opgemerkt dat daaruit op zichzelf niet volgt dat belanghebbende meer omzet heeft gegenereerd dan zij in haar administratie heeft verantwoord; laat staan dat op basis daarvan aangenomen kan worden dat belanghebbende een
aanzienlijkbedrag heeft verzwegen. Daaraan doet niet af dat de gestelde gebreken (mogelijk) een schending van de administratieplicht inhouden. Het Hof acht in dit kader mede relevant dat de inspecteur - anders dan in de casus in de uitspraak van het Hof van 10 juli 2014 (GHAMS:2014:4380) - geen negatief privé heeft geconstateerd. Tevens wijst het Hof er op dat de verslagen van de ‘waarnemingen ter plaatse’ mogelijk inhouden dat er zich onregelmatigheden in de loonadministratie hebben voorgedaan, maar dat betekent nog niet dat de arbeid van die personen heeft geleid tot de extra (aanzienlijke) omzet in 2009 waarop de naheffingsaanslag is gebaseerd. Voorts wijst het Hof op het feit dat de pin/cashtransactie verhouding in 2009 met een percentage van 50/50 - onbetwist - normaal kan worden geacht, waarmee een structurele omzetverzwijging in 2009 minder voor de hand ligt. Tot slot heeft belanghebbende een verklaring gegeven voor de onjuist geboekte journaalpost van € 195.000. Het voorgaande leidt tot ’s Hofs oordeel dat ook al het overige door de inspecteur gestelde in aanmerking genomen niet de conclusie noch het vermoeden wettigt dat belanghebbende in 2009 aanzienlijke bedragen niet heeft aangegeven.
4.6.3.Dit alles tezamen en in onderling verband bezien leidt tot het oordeel van het Hof dat de inspecteur zijn stelling dat belanghebbende in 2009 onjuiste aangiften heeft gedaan, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Gezien dit oordeel kan een beoordeling van belanghebbendes grief dat met betrekking tot de waarneming ter plaatse op 20 september 2008 de inspecteur heeft nagelaten alle op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen, wat daar overigens ook van zij, achterwege blijven.