ECLI:NL:GHAMS:2015:3294

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
200.125.089-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontslag en functieomschrijving bij Medewerker Guestrelations

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen [geïntimeerde] na een tussenarrest van 29 april 2014. Het hof heeft op 31 maart 2015 uitspraak gedaan in de meervoudige burgerlijke kamer. De zaak betreft de vervulling van vacatures voor de functie van Medewerker Guestrelations en de functieomschrijving van projectmanager. Tijdens de comparitie van partijen op 10 juli 2014 heeft [geïntimeerde] nadere producties overgelegd en is er informatie verstrekt over de gang van zaken bij de vervulling van de vacatures. Het hof heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de communicatie tussen partijen, met name over de brieven die zijn verzonden met betrekking tot de vacatures en de functieomschrijving. [appellante] heeft betwist dat zij dezelfde informatie heeft ontvangen als [V], wat leidt tot vragen over de juistheid van de aangeboden functies en de voorwaarden die daaraan zijn verbonden. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over deze kwesties, alvorens verder te beslissen. De zaak is verwezen naar de rol van 28 april 2015 voor verdere uitlating.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.125.089/01
rolnummer rechtbank Amsterdam: 1340225 CV EXPL 12-11843
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 31 maart 2015
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats ], gemeente [gemeente],
appellante,
advocaat: mr. M.A.B. Sassen te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats ],
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.P.J.M. van Woensel te Boxtel.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof heeft op 29 april 2014 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt naar dat arrest verwezen.
Naar aanleiding van het bepaalde in het tussenarrest heeft [geïntimeerde] bij akte een aantal nadere producties overgelegd. Voorst heeft ingevolge dat tussenarrest, op 10 juli 2014, een comparitie van partijen plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt, dat tot de stukken behoort. [appellante] heeft ter gelegenheid van die comparitie ook nog nadere stukken in het geding gebracht.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] een memorie na comparitie, met producties, genomen en [appellante] een antwoordmemorie na comparitie, eveneens met producties.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
Aan het slot van de comparitie is afgesproken dat [geïntimeerde] in haar memorie na comparitie in ieder geval nadere informatie zou verstrekken met betrekking tot de gang van zaken bij de vervulling van de vacatures Medewerker Guestrelations alsmede ter zake van de functieomschrijving projectmanager.
2.2
Met betrekking tot eerstgenoemde kwestie (vervulling vacatures Medewerker Guestrelations) heeft [geïntimeerde] bij haar memorie een brief van 15 september 2010 overgelegd, gericht aan [V] (hierna: [V]), in welke brief [V] wordt bericht dat er drie vacatures zijn voor de functie gastvrouw/gastheer - één in de regio Arnhem (inclusief de vestiging Gelredome), één in de regio Rotterdam (inclusief de vestiging Van Nelle Ontwerpfabriek) en één in de regio Utrecht/Hilversum (inclusief de vestiging Studio 21) - en dat [geïntimeerde] bereid is aan die functie een salaris te koppelen conform salarisschaal IV, hoewel de functie eigenlijk is ingeschaald in salarisschaal III. [geïntimeerde] stelt dat brieven met dezelfde inhoud destijds zijn verzonden aan alle partymanagers en zo ook aan [appellante]. [geïntimeerde] stelt niet meer over (kopieën van) die brieven te beschikken (de bewuste brief komt uit het digitale dossier van haar advocaat, aldus [geïntimeerde]), omdat binnen de organisatie van [geïntimeerde] standaard is dat dossiers met betrekking tot vacatures niet langer dan twaalf maanden worden bewaard. Voor zover [geïntimeerde] gelet op deze omstandigheid in bewijsnood mocht komen ter zake van de gang van zaken bij de vervulling van meerbedoelde vacatures, merkt het hof thans reeds op dat de gevolgen van voornoemde praktijk voor haar risico komen, zulks te meer waar zij ([geïntimeerde]) uit het verweer van [appellante] tegen de bij brief van 19 oktober 2010 voor haar (ten derde male) door [geïntimeerde] verzochte ontslagvergunning heeft kunnen opmaken dat [appellante] vraagtekens zette bij de passendheid van de bewuste functie (zie de brief van 23 november 2010, p. 4, derde alinea, welke onderdeel uitmaakt van productie 3 bij de inleidende dagvaarding).
2.3
[appellante] heeft in haar antwoord memorie betwist dat aan haar destijds een brief als aan [V] is verzonden, tevergeefs, nu die brief zich in het procesdossier bevindt: het hof verwijst naar de brief van 17 september 2010 aan de toenmalige raadsvrouw van [appellante] (met bijlagen), welk stuk bij inleidende dagvaarding is overgelegd, te weten eveneens als onderdeel van productie 3 (het stuk heeft een voorblad “Bijlage 9” en bevindt zich vlak vóór productie 4 bij inleidende dagvaarding). De bijlagen, waarnaar in de brief ook wordt verwezen, betreffen de bewuste drie vacatures. De reactie op voornoemde brief van de toenmalige raadsvrouw van [appellante] behoort ook tot de stukken: zie de brief van 30 september 2010, met voorblad “Bijlage 10” (het stuk bevindt zich vlak achter vorenbedoelde Bijlage 9). Uit die reactie valt op te maken dat [appellante] niet op het desbetreffende aanbod is ingegaan, omdat zij functie noch salaris passend achtte. Ook stelt zij in de brief als voorwaarde dat het moest gaan om een functie voor onbepaalde tijd. De brief eindigt als volgt:
“Ik verzoek u derhalve vriendelijk doch dringend om met een reëel voorstel te komen om uit deze impasse te geraken. Dit kan zowel door middel van het vervullen van een daadwerkelijk passende functie zijn, als wellicht een reëel beëindigingsvoorstel zijn (..)”.
2.4
Voorafgaand aan de aanvraag voor ontslagvergunningen van 8 juni 2010 waren [G] (hierna: [G]) en [B] (hierna: [B]) werkzaam als partymanagers op de vestiging VON/Gelredome en [T] (hierna: [T]) en [V] als partymanagers op de vestiging Studio 21. Voor hen is bij die aanvraag, evenals (weer) voor [appellante] (en anderen), een ontslagvergunning aangevraagd op de grond dat inmiddels niet alleen voor het hoofdkantoor maar ook voor de vestigingen de functie van partymanager was komen te vervallen. Het hof stelt vast dat [G], [B], [T] en [V] niettemin - anders dan [appellante] en haar collegae partymanagers op het hoofdkantoor - nimmer op non-actief zijn gesteld: het hof verwijst naar het proces-verbaal van comparitie, bij gelegenheid waarvan [S] dit namens [geïntimeerde] heeft bevestigd. Voorts maakt het hof uit door [geïntimeerde] in het kader van de comparitie in het geding gebrachte producties op dat [G], [B], [T] en [V] allen, bij hun benoeming als Medewerker Guestrelations per 1 januari 2011, hun oude salaris behouden hebben (hoewel dat voor [G] en [T] functiegroep 6 betrof en voor [B] functiegroep 5) en dat zij allen konden blijven werken op de vestiging waar zij al (en: nog steeds) werkten, dit terwijl in de aan [V] en [appellante] verzonden, gelijkluidende, brieven van 15 september 2010 respectievelijk 17 september 2010 wordt gesproken over functieschaal 4 en over drie vacatures, één voor Gelredome, één voor Van Nelle en één voor Studio 21 (het hof neemt aan dat [G], [T] en [B] brieven met een gelijke tekst hebben ontvangen). Dit laatste betekent dus dat het aantal vacatures is uitgebreid naar vier en ook de locaties deels zijn gewijzigd.
2.5
Een en ander lijkt erop te wijzen dat met [G], [T], [B] en [V] na (of mogelijk ook al vóór) de september-brief, waarin gewag werd gemaakt van de drie vacatures, nader overleg is gevoerd alvorens is gekomen tot de benoeming van hen, per 1 januari 2011, tot Medewerker Guestrelations. In dit verband merkt het hof voorts op dat gesteld noch (voorshands) gebleken is dat [geïntimeerde] op de hiervoor onder 2.3 genoemde brief van de zijde van [appellante] van 30 september 2010 heeft gereageerd met een nieuw/aangepast voorstel.
2.6
Bij de brief aan (de raadsvrouw van) [appellante] van 17 september 2010 waren de drie vacatures gevoegd. Daarin wordt gesproken over aanstellingen voor bepaalde tijd. Daaraan lijkt in de reactie van [appellante] op deze brief ook te worden gerefereerd (zie hiervoor onder 2.3). In de kort nadien geschreven reactie van [appellante] op de vergunningaanvraag van 19 oktober 2010 (zie hiervoor onder 2.2, slot) staat uitdrukkelijk dat [appellante] de inhoud van hetgeen haar bij brief van 17 september 2010 werd aangeboden aldus heeft verstaan. Dat [geïntimeerde] dat mogelijke misverstand uit de weg heeft geruimd is vooralsnog niet gebleken.
2.7
Alvorens verder over de zaak te beslissen stelt het hof partijen, eerst [geïntimeerde] en daarna [appellante], in de gelegenheid zich over het vorenstaande uit te laten. Zulks ook om een verrassingsbeslissing te voorkomen, nu beide partijen vorenbedoelde brief van [geïntimeerde] aan [appellante] van 17 september 2010 over het hoofd lijken te hebben gezien.
2.8
[geïntimeerde] heeft bij memorie na comparitie, op de voet van het tussenarrest onder 3.11, slot, een functieomschrijving van de functie van projectmanager overgelegd. Het betreft, zo is ter gelegenheid van de comparitie toegelicht, een functieomschrijving die ook geldt voor [geïntimeerde] (waar, aldus [geïntimeerde], nog partymanagers werken). Nu uit deze functieomschrijving valt op te maken dat een projectmanager de leidinggevende is van (onder meer) eventueel werkzame partymanagers, is het hof van oordeel dat de functie van projectmanager niet kan worden aangemerkt als een functie die “nagenoeg gelijk" is aan die van partymanager, zoals [appellante] heeft aangevoerd. Niet valt in te zien dat het [geïntimeerde] niet vrijstond voor die (zwaardere) functie de eis te stellen dat betrokkene over een HBO-diploma diende te beschikken. De in het tussenarrest onder 3.11 aangeduide grondslag van de vorderingen kan [appellante] dan ook niet baten. Resteert dus nog slechts de in het tussenarrest onder 3.12 aangeduide grondslag (waarop de overwegingen 2.2 tot en met 2.7 van dit arrest zien).
2.9
Het hof geeft partijen in overweging te bezien of een oplossing in der minne niet alsnog tot de mogelijkheden behoort. In dat verband zij vermeld dat de proceskosten aanzienlijk oplopen en zij [appellante] eraan herinnerd dat haar vordering (in hoger beroep) is gebaseerd op het gebruik door [geïntimeerde] voor het [appellante] gegeven ontslag van een “voorgewende of valse reden”, waarvan de bewijslast op haar ([appellante]) rust.

3.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 28 april 2015 voor uitlating aan de zijde van [geïntimeerde] als bedoeld in overweging 2.7, waarna [appellante] vervolgens een antwoordakte zal kunnen nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Goslings, S.F. Schütz en D.J. van der Kwaak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2015.