ECLI:NL:GHAMS:2015:3293

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
200.139.281/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering van leerling van lyceum en de rechtmatigheid daarvan

In deze zaak gaat het om de verwijdering van een leerling van het Cosmicus Montessori Lyceum Amsterdam (CML). De appellant, die eerder onderwijs volgde aan andere scholen, werd geconfronteerd met problemen met de schoolleiding, met name over het gebruik van de moedertaal. Na een schorsing van vijf dagen en een voornemen tot verwijdering, heeft de appellant een rechtszaak aangespannen. In hoger beroep vordert hij onder andere schadevergoeding en rectificatie van uitlatingen over hem. Het Gerechtshof Amsterdam heeft de ontvankelijkheid van de appellant in zijn beroep tegen de directeuren van het CML bevestigd, maar heeft geoordeeld dat het CML geen rechtspersoon is, waardoor de appellant niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vorderingen tegen het CML. Het hof heeft behoefte aan nadere toelichting van partijen en heeft een comparitie gelast om te bezien of een minnelijke oplossing mogelijk is. De verdere behandeling van de grieven is aangehouden tot na deze comparitie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.139.281/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/534136/HA ZA 13-76
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 maart 2015
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal beroep,
geïntimeerde in incidenteel beroep,
advocaat: mr. M. Colgecen-Senol te Den Haag,
tegen:

1.STICHTING MONTESSORI SCHOLENGEMEENSCHAP

AMSTERDAM,

2.
COSMICUS MONTESSORI LYCEUM AMSTERDAM,
3.
[geïntimeerde sub 3],in zijn hoedanigheid van directeur onderwijs van het
Cosmicus Montessori Lyceum Amsterdam,
4.
[geïntimeerde sub 4],in zijn hoedanigheid van algemeen directeur van het Cosmicus
Montessori Lyceum Amsterdam,
alle gevestigd respectievelijk wonende te Amsterdam,
geïntimeerden in principaal beroep,
appellanten in incidenteel beroep,
advocaat: mr. B.P.L. Vorstermans te Den Haag.
Partijen worden hierna [appellant], MSA, het CML, [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] genoemd, geïntimeerden in principaal beroep, appellanten in incidenteel beroep tezamen ook MSA c.s.

1.Het geding in hoger beroep

In deze zaak is op 15 april 2014 een rolbeschikking gegeven. Voor de gang van zaken tot die datum wordt naar die beschikking verwezen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken gewisseld:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord in principaal appel, tevens houdende exceptie van niet-ontvankelijkheid, tevens memorie van eis in incidenteel appel, met een productie;
- akte overlegging producties aan de zijde van [appellant];
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties;
- akte uitlating aan de zijde van MSA c.s.;
- akte uitlating aan de zijde van [appellant], met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft in principaal beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis (hierna: het vonnis) zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
I voor recht zal verklaren dat MSA c.s. jegens [appellant] een onrechtmatige daad hebben gepleegd door hem van school te verwijderen;
II voor recht zal verklaren dat het verbod van het spreken van de moedertaal buiten de lesuren ongerechtvaardigd en ongeoorloofd is;
III MSA en het CML zal veroordelen binnen twee dagen na betekening van het te wijzen arrest de gedane uitlatingen over [appellant] in een persbericht te rectificeren op een nader aan te geven wijze (met dwangsom);
IV aan [appellant] een in goede justitie te bepalen schadevergoeding zal toekennen;
V MSA c.s. zal veroordelen in “de proceskosten en de buitengerechtelijke kosten”’ van beide instanties.
MSA c.s. hebben in principaal en incidenteel beroep geconcludeerd - zakelijk weergegeven - dat het hof [appellant] niet ontvankelijk zal verklaren in zijn beroep tegen [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] en voorts het vonnis zal bekrachtigen, behoudens voor zover dat gewezen is tegen het CML en, in zoverre opnieuw rechtdoende, [appellant] alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen jegens het CML. Bij gewijzigde eis in hoger beroep vordert - naar het hof begrijpt - MSA dat het hof [appellant] zal verbieden - samengevat weergegeven - zich negatief uit te laten over MSA, het CML of een van de andere deelscholen van MSA en/of aan MSA verbonden personen (met dwangsom). Ten slotte vorderen MSA c.s. dat [appellant] zal worden veroordeeld in de proceskosten en de nakosten.
[appellant] heeft in incidenteel beroep geconcludeerd dat het hof dat beroep zal afwijzen, met veroordeling van MSA c.s. in de kosten ervan.
MSA c.s. hebben het hof gevraagd geen acht te slaan op de memorie van antwoord in incidenteel appel, voor zover daarin - vrij weergegeven - tevens nader wordt gedebatteerd over hetgeen in principaal appel aan de orde is. Het hof honoreert dat verzoek, nu in een memorie als genoemd slechts kan worden gereageerd op hetgeen in incidenteel beroep is aangevoerd (inclusief de in dat verband eventueel overgelegde producties).

2.Ontvankelijkheid

2.1
MSA c.s. hebben aangevoerd dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn beroep, voor zover dat [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] betreft. Het hof volgt MSA c.s. niet in dat betoog. Kennelijk heeft de rechtbank de akte van [appellant] van 7 augustus 2013 zo begrepen dat [appellant] daarmee mede beoogde zijn vorderingen niet langer ook tegen [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] te richten. Dit maakt het hof althans op het feit dat in het vonnis [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] niet langer als gedaagden worden genoemd (in het proces-verbaal van de op 9 juli 2013 gehouden comparitie zijn zij wel als zodanig aangemerkt). Dat [appellant] het met deze beslissing van de rechtbank niet eens is blijkt genoegzaam uit zowel de appeldagvaarding als de memorie van grieven: de appeldagvaarding is ook aan [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] uitgebracht en in de petita van beide processtukken worden (nog steeds) ook [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] genoemd. Het feit dat [appellant] deze materie niet onder de benaming “grief” aan de orde heeft gesteld maakt niet dat MSA c.s. niet heeft kunnen begrijpen dat [appellant] met zijn beroep wel degelijk ook bedoelde beslissing van de rechtbank wenst aan te vallen. En zulks met vrucht: waar in het petitum van de akte van 7 augustus 2013 [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] nog immer worden genoemd en in die akte ook nergens met zo veel woorden kenbaar wordt gemaakt dat de vorderingen jegens hen als ingetrokken hebben te gelden, had het vonnis ook jegens [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] als gedaagden gewezen moeten worden. De desbetreffende grief van [appellant] slaagt dan ook, hetgeen met zich brengt dat hij (ook) in zijn beroep tegen [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] kan worden ontvangen.
2.2
MSA c.s. hebben voorts bij incidentele grief geklaagd over het feit dat de rechtbank [appellant] in zijn vordering jegens het CML ontvankelijk heeft geacht. Het CML is, aldus MSA c.s., geen rechtspersoon en [appellant] had daarom in zijn vorderingen jegens het CML niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden. De grief slaagt, nu [appellant] niet heeft bestreden dat het CML geen rechtspersoon is. [appellant] zal mitsdien - bij eindarrest - niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vorderingen jegens het CML.
2.3
In het navolgende zullen MSA, [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] tezamen worden aangeduid met MSA c.s.

3.De feiten

3.1
De rechtbank heeft in het vonnis in overweging 2, onder 2.1 tot en met 2.26, een aantal feiten als vaststaand aangemerkt. Tegen het overwogene onder 2.12 richt zich grief 6 in principaal beroep: volgens [appellant] heeft hij in het gesprek op 29 oktober 2012 niet, zoals onder 2.12 staat, een waarschuwing gekregen; in het bewuste gesprek is hij - zo stelt [appellant] - van school verwijderd, met dien verstande dat hij nog wel tentamens mocht maken in de toetsweek van 29 oktober tot en met 3 november 2012.
Het hof zal, gelet op genoemde grief, voorshands in het midden laten wat zich precies heeft voorgedaan tijdens genoemd gesprek en hetgeen in de toelichting op deze grief is aangevoerd betrekken bij de beoordeling van de overige grieven.
3.2
Voor het overige zijn de in genoemde overweging opgenomen feiten niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.

4.Beoordeling

4.1
Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende.
(i) [appellant] (geboren [geboortedatum]) is in het begin van het schooljaar 2012 leerling van het CML geworden. Voordien had hij onderwijs gevolgd aan het Berlage Lyceum en het Amstellyceum, beide te Amsterdam. Medio september 2012 is [appellant] aangesproken op herhaaldelijk te laat komen of geheel afwezig zijn. [appellant] heeft in de maanden daarop problemen met de schoolleiding van het CML gekregen, met name - maar niet alleen- over het al dan niet Turks mogen praten in het CML-gebouw. Na diverse gesprekken naar aanleiding van de gerezen problemen, is [appellant] op 14 november 2012 geschorst voor een periode van vijf (school)dagen. Dat is hem bij brief van die dag bevestigd. Tegen genoemde beslissing heeft [appellant] een klacht ingediend bij de klachtencommissie MSA. Naar aanleiding van een gesprek met [appellant] op 19 november 2012 heeft het CML [appellant] op 20 november 2012 meegedeeld het voornemen te hebben hem van school te verwijderen. Dit is [appellant] bij brief van 21 november 2012 bevestigd. Ook tegen dat voornemen heeft [appellant] een klacht bij voornoemde commissie ingediend. De klachtencommissie heeft op 14 december 2012 geoordeeld dat het CML voldoende redenen had gehad om [appellant] te schorsen. Het bezwaar tegen het voornemen tot verwijdering is door de klachtencommissie op 21 december 2012 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de commissie had vernomen dat [appellant] een onderwijsplek bij een andere school van MSA had aanvaard. Bij brief van 14 januari 2013 heeft de bestuurder van MSA [appellant] bericht dat hij per 1 januari 2013 wordt uitgeschreven als leerling van het CML.
Beide partijen hebben de pers te woord gestaan.
(ii) Op 4 januari 2013 heeft [appellant] de inleidende dagvaarding uitgebracht. Daarin stelde hij nagenoeg dezelfde vorderingen in als hij thans in hoger beroep doet (nagenoeg: in eerste aanleg vroeg [appellant] - na wijziging van eis - een immateriële schadevergoeding van € 150.000,-, een materiële schadevergoeding van € 28.600,- en vergoeding van advocatenkosten van € 30.000,- ex BTW en subsidiair wat hij thans ter zake in hoger beroep vraagt; zie hiervoor onder 1, de vordering sub IV).
(iii) De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten ad € 7.978,- verwezen. Aan de in eerste aanleg voorwaardelijk in reconventie ingestelde vordering kwam de rechtbank daarom niet toe.
(iv) De grieven van [appellant] strekken ten betoge dat diens vorderingen ten onrechte zijn afgewezen en alsnog, zoals in hoger beroep geformuleerd (zie hiervoor onder 1), dienen te worden toegewezen. MSA heeft in hoger beroep haar reconventionele eis gewijzigd en onvoorwaardelijk gemaakt (zie eveneens hiervoor onder 1).
4.2
Het hof ziet aanleiding eerst de (gewijzigde) reconventionele vordering van MSA te behandelen. De vordering betreft een aan [appellant] op te leggen verbod “
zich negatief, in de ruimste zin en in welke context dan ook, uit te laten over MSA, het Cosmicus Montessori Lyceum of een van de andere deelscholen van MSA en/of aan MSA verbonden personen, zulks mondeling, schriftelijk of via welke wijze van communicatie dan ook, waaronder begrepen e-mail en internetverkeer”, zulks op straffe van een dwangsom. De vordering zal worden afgewezen, reeds op de grond dat een dergelijk hoegenaamd onbeperkt verbod zich negatief uit te laten jegens genoemde instanties en personen zich niet verdraagt met de vrijheid van meningsuiting.
4.3
Grief 7 in principaal beroep ziet op de afwijzing door de rechtbank van de vordering van [appellant] tot rectificatie. In hoger beroep komt die vordering er (gelet op het overwogene onder 2.2) op neer dat MSA wordt veroordeeld “
de gedane uitlatingen”over [appellant] in een persbericht “
op nader aan te geven wijze” te rectificeren (met dwangsom). Deze vordering komt niet voor toewijzing in aanmerking, omdat zij (veel) te onbepaald is. Overigens acht het hof een rectificatie, gelet ook op de aard van de uitingen waarop de rectificatie (voor zover dat al door [appellant] is aangegeven) dan mogelijk zou moeten zien, thans ook niet meer opportuun. Voor zover [appellant] meer in het bijzonder heeft gewezen op de uiting van [geïntimeerde sub 3] dat [appellant] “
van zijn eerste school is (..) verwijderd omdat hij zich had ingelaten met criminele feiten”merkt het hof nog op dat MSA c.s. hebben betwist dat [geïntimeerde sub 3] dit zo heeft gezegd en [appellant] geen bewijsaanbod op dit punt heeft gedaan. De grief leidt dus niet tot het door [appellant] gewenste resultaat. Voor zover ook grief 5 in principaal beroep is aangevoerd (mede) in voornoemd kader geldt in zoverre voor deze grief hetzelfde.
4.4
De nog niet behandelde grieven in principaal beroep strekken alle tot (alsnog) toewijzing van de hiervoor onder 1 genoemde vorderingen I, II en IV. Zij zullen gezamenlijk worden behandeld.
4.5
Nu [appellant] geen leerling meer is van het CML en zich ook niet (althans niet in deze procedure) op het standpunt stelt dat hij weer als leerling van die school moet worden toegelaten, valt niet in te zien dat hij belang heeft bij toewijzing van vordering II. Iets anders is dat hetgeen is aangevoerd in het kader van die vordering van belang kan zijn bij de beoordeling van de grieven die klagen over de afwijzing van vordering I en IV. Met de bewuste stellingen zal het hof bij die beoordeling dan ook rekening houden.
4.6
Met betrekking tot de thans nog resterende kwesties heeft het hof behoefte aan een nadere toelichting van partijen, waartoe een comparitie zal worden gelast. Ter toelichting dient het volgende.
4.7
In de conclusie van antwoord (sub 21 en 22) leest het hof onder meer het navolgende:
“Respectvol omgaan met elkaar binnen de scholengemeenschap betekent immers (..) dat men zoveel als mogelijk communiceert in de taal die iedereen beheerst (…). Alleen zo kunnen tegenstellingen worden overbrugd, alleen zo kunnen verschillen worden gegrepen, alleen zo komen verschillende culturen daadwerkelijk met elkaar in aanraking (..).
Een en ander betekent niet dat het CML leerlingen onder alle omstandigheden verbiedt hun moedertaal buiten de lessen om te spreken.
Het hof begrijpt de bewuste stellingname van MSA c.s. aldus dat, zolang de kernwaarden door de leerlingen in acht worden genomen, er ruimte is tot het spreken van de moedertaal.
In de conclusie van antwoord leest het hof (onder 69) voorts dat en waarom het CML zich jegens [appellant] gaandeweg meer op het standpunt is gaan stellen dat hij binnen de school slechts Nederlands mag spreken.
MSA c.s. zal, aan de hand van hetgeen zich vanaf medio september 2012 tussen partijen heeft voorgedaan, nader dienen toe te lichten hoe dit “gaandeweg” precies moet worden begrepen, nu een en ander relevant is voor het antwoord op de vraag of de (vergaande) maatregel van verwijdering onder de omstandigheden van dit geval al dan niet als voldoende passend kan worden gezien. In dit verband merkt het hof op dat het hem voorkomt dat de rechtsverhouding tussen partijen veeleer als een overeenkomst sui generis moet worden gezien dan als een rechtsverhouding van partijen bij een eventuele onrechtmatige daad. Partijen kunnen op deze zienswijze bij gelegenheid van de comparitie hun visie geven.
4.8
De comparitie kan tevens worden benut om te bezien of een minnelijke oplossing van de nog resterende geschilpunten tot de mogelijkheden behoort.
4.9
De verdere behandeling van de onder 4.4 bedoelde grieven wordt tot na de comparitie aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
bepaalt dat partijen Üserin, MSA, [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] - MSA rechtgeldig vertegenwoordigd - tezamen met hun raadslieden zullen verschijnen voor mr. M.A. Goslings, die daartoe hierbij tot raadsheer-commissaris wordt benoemd, in het Paleis van Justitie aan het IJdok 20 te Amsterdam op een nader te bepalen tijdstip en tot het hiervoor onder 4.7 en 4.8 aangeduide doel;
bepaalt dat genoemde partijen op de rol van het hof van 21 april 2015 hun verhinderdagen (of dagdelen) in de maanden mei tot en met juli 2015 opgeven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, M.A. Goslings en D.J. van der Kwaak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2015.