ECLI:NL:GHAMS:2015:3279

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
200.154.769/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en draagkracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie tussen een man en een vrouw, die in 1987 zijn gehuwd en in 2012 zijn gescheiden. De man heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2014 aangevochten, waarin werd bepaald dat hij aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud van € 1.940,- per maand moest betalen. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld, waarbij zij verzoekt om een verhoging van de alimentatie naar € 3.455,- per maand. De man heeft zijn verzoek om wijziging van de alimentatie ingediend, met als argument dat zijn financiële situatie is veranderd en dat hij niet in staat is om de eerder vastgestelde alimentatie te betalen. De rechtbank heeft de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om herroeping van de eerdere alimentatiebeschikking en heeft de alimentatie voor de man vastgesteld op verschillende bedragen afhankelijk van de periode. Het hof heeft de grieven van beide partijen beoordeeld, waarbij de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man centraal stonden. Het hof heeft uiteindelijk de alimentatiebedragen herzien en vastgesteld dat de man per maand een lagere bijdrage moet betalen dan eerder was bepaald. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam op 11 augustus 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 11 augustus 2015
Zaaknummer: 200.154.769/ 01
Zaaknummers eerste aanleg: C/13/548412 / FA RK 13-6311 (MN LB) en C/13/554811 / FA RK 13-9018 (MN LB)
Beschikking van de meervoudige familiekamer
in de zaak in hoger beroep van:
[…] ,
wonende te […] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: voorheen mr. J.J. van Dort te Naarden, thans mr. H.D.W. Hoekstra-Krosenbrink te Zeist,
tegen
[…] ,
wonende te […] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.M.A. Smits te Huizen.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 27 augustus 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 28 mei 2014 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerken C/13/548412 / FA RK 13-6311 (MN LB) en C/13/554811 / FA RK 13-9018 (MN LB).
1.3.
De vrouw heeft op 13 oktober 2014 een verweerschrift en nadere stukken ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
Bij V2 formulier van 11 november 2014 heeft mr. J.J. van Dort zich als advocaat van de man onttrokken. Bij V2 formulier van 18 november 2014 heeft mr. H.D.W. Hoekstra-Krosenbrink zich als advocaat van de man gesteld.
1.5.
De man heeft op 18 december 2014 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de vrouw en nadere stukken ingediend. Daarbij heeft de man zijn verzoek gewijzigd en vermeerderd.
1.6.
De man heeft op 31 december 2014 nadere stukken ingediend.
1.7.
De zaak is op 15 januari 2015 ter terechtzitting behandeld.
1.8.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1987 gehuwd. Hun huwelijk is op 2 maart 2012 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2011 in de registers van de burgerlijke stand. Uit het huwelijk van partijen zijn twee thans meerderjarige kinderen geboren, [kind a] [in] 1988 en [kind b] [in] 1991.
2.2.
Bij beschikking van 19 september 2012 van de rechtbank Amsterdam is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud € 1.940,- per maand zal betalen, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
2.3.
De man heeft bij de rechtbank Midden-Nederland op 8 april 2013 verzocht om wijziging van de beschikking van 19 september 2012 in die zin dat met ingang van 1 april 2013, althans de dag van indiening van het verzoekschrift, de door de man te betalen onderhoudsbijdrage op nihil wordt gesteld. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en tevens zelfstandig verzocht om de alimentatie te verhogen met de in het verweerschrift genoemde bedragen dan wel tot haar behoefte volgens de behoefte vaststelling van de rechtbank te Amsterdam bij beschikking van 19 september 2012, dan wel tot een ander hoger bedrag. Bij vermeerdering van haar verzoek heeft zij de rechtbank, voor zover hier relevant, verzocht:
  • de man een informatieplicht op te leggen omtrent zijn inkomsten en belastingaangiftes en aanslagen, jaarlijks gedurende de duur van de alimentatie, onder oplegging van een dwangsom van € 15.000,- voor elke overtreding of jaar dat de aanslagen niet worden overgelegd, te beginnen met de aangifte en aanslag inkomstenbelasting 2012;
  • de man te veroordelen om een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw van
€ 3.455,- bruto per maand te voldoen;
- de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.4.
De vrouw heeft bij de rechtbank Amsterdam, voor zover hier relevant, verzocht om herroeping van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 september 2012 en, naar het hof begrijpt, de door de man te betalen onderhoudsbijdrage vast te stellen op € 3.455,- .
2.5.
Bij beschikking van 13 november 2013 van de rechtbank Midden-Nederland is het verzoek van de man om wijziging van de beschikking van 19 september 2012 van de rechtbank Amsterdam, afgewezen en is de zaak voor zover deze ziet op de zelfstandige verzoeken van de vrouw en in de stand waarin deze zich bevindt ter verdere behandeling verwezen naar de rechtbank Amsterdam.
2.6
Bij akte vermeerdering tegenverzoek heeft de vrouw de rechtbank Amsterdam verzocht de man te veroordelen tot:
  • het betalen aan de vrouw van de totale advocaatkosten van de vrouw van € 11.651,31;
  • de kosten van beslaglegging ad € 294,91;
  • de proceskosten van het verzoekschrift tot beslaglegging.
2.7.
Bij beschikking van 23 oktober 2014 van het hof Arnhem-Leeuwarden is het door de man ingestelde hoger beroep tegen de bij 2.5. genoemde beschikking van de rechtbank Midden-Nederland afgewezen.
2.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat uitgegaan dient te worden van een wisselkoers van HK$ 10 / € 1. Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.9.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
De man is geboren [in] 1958. De man is alleenstaand. Hij was van 1 december 2011 tot en met 31 december 2012 in Hong Kong werkzaam in loondienst bij [naam bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ). Vanaf 17 juni 2013 was hij werkzaam in loondienst bij [naam bedrijf 2] te Hong Kong (hierna: [bedrijf 2] ).
2.10.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
De vrouw is geboren [in] 1954. De vrouw is alleenstaand. Zij heeft met de inmiddels meerderjarige kinderen van partijen een eenoudergezin gevormd.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van het verzoek om herroeping van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 september 2012. Tevens is bij de bestreden beslissing op de (zelfstandige) verzoeken van de vrouw (zoals hiervoor weergegeven onder 2.3, 2.4. en 2.6), voor zover hier relevant, het volgende bepaald:
- wijzigt de beschikking van 19 september 2012 in zoverre dat de man aan de vrouw als bijdrage in haar kosten van levensonderhoud zal betalen:
  • met ingang van 2 maart 2012 tot 1 januari 2013 € 2.801,- per maand;
  • met ingang van 1 januari 2013 tot 17 juni 2013 € 3.041,- per maand;
  • met ingang van 17 juni 2013 tot 16 december 2013 € 2.550,- per maand, en
  • met ingang van 16 december 2013 € 2.737,- per maand;
  • alle bedragen bij vooruitbetaling te voldoen;
  • veroordeelt de man in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 826,91;
  • veroordeelt de man in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de vrouw begroot op € 2.090,-;
  • verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot oplegging van een informatieverplichting;
  • wijst het meer of anders verzochte af.
3.2.
Naar het hof begrijpt verzoekt de man in principaal appel, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, uitvoerbaar bij voorraad en zo nodig met verbetering of aanvulling van gronden, de beschikkingen van de rechtbank Amsterdam van 19 september 2012 en 28 mei 2014 in dier voege te wijzigen dat de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidings-beschikking, althans vanaf 1 januari 2013, althans vanaf de dag van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg op nihil gesteld wordt dan wel op een door het hof in redelijkheid te bepalen bedrag. De man verzoekt in principaal appel voorts, naar het hof begrijpt, het verzoek van de vrouw tot veroordeling van de man in de beslagkosten alsnog af te wijzen, de vrouw te verplichten haar belastingaanslagen over de jaren 2011, 2012 en 2013 over te leggen en te bepalen dat ten aanzien van de proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep iedere partij de eigen kosten draagt.
3.3.
De vrouw verzoekt in principaal appel de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoek af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt zij:
  • de bestreden beschikking, ten aanzien van de vaststelling van de door de man te betalen uitkering in haar levensonderhoud, te wijzigen met in achtneming van de door de vrouw aangevoerde grieven;
  • te bepalen dat de man wordt verplicht jaarlijks zijn aanslag inkomstenbelasting over te leggen gedurende de duur van de betaling van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw, te beginnen met de aangifte en aanslag inkomstenbelasting 2014/2015, onder oplegging van een dwangsom van € 15.000,- voor elke overtreding of jaar dat de aanslagen niet worden overgelegd;
  • de man te veroordelen in de werkelijke proceskosten, naar het hof begrijpt, in eerste aanleg.
In principaal en incidenteel appel verzoekt zij de man te veroordelen in de werkelijke kosten van deze procedures dan wel in de geliquideerde kosten van deze procedures, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in incidenteel appel dan wel haar verzoek af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

In principaal en incidenteel hoger beroep
Verzoek om herroeping
4.1.
De man richt zich met zijn derde grief tegen de beslissing van de rechtbank om het verzoek van de vrouw om herroeping van de alimentatiebeslissing opgenomen in de beschikking van de rechtbank van 19 september 2012 te interpreteren als een verzoek om wijziging van voormelde beschikking. De rechtbank is hiermee in de visie van de man buiten de voorliggende rechtsvraag getreden. Het hof overweegt dat de man geen belang heeft bij een beoordeling van deze grief nu partijen beiden verzoeken de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud opnieuw vast te stellen en beide partijen betogen, zo begrijpt het hof, dat de beschikking van de rechtbank van 19 september 2012 van aanvang aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan.
4.2.
In geschil zijn de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man. Het hof zal de hierop gerichte grieven van de man in principaal appel en van de vrouw in incidenteel appel, gelet op hun onderlinge samenhang, gezamenlijk behandelen.
Behoefte van de vrouw
4.3.
De man betoogt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft geaccepteerd dat de vrouw ten laste van de man dubbele woonlasten opvoert nu zij een woning onder de kostprijs verhuurt en zelf een woning boven de kostprijs huurt. Het hof is van oordeel dat deze grief een verkeerde lezing van de beschikking van de rechtbank geeft en daarom niet tot het door de man gewenste doel kan leiden. De vrouw heeft, met stukken onderbouwd, aangevoerd dat zij samen met haar zus een bejaardenflat van haar vader heeft geërfd en dat de verhuuropbrengsten van deze flat nagenoeg gelijk zijn aan de kosten. Voor zover de man heeft bedoeld te stellen dat de vrouw met haar huurinkomsten gedeeltelijk in haar eigen behoefte kan voorzien heeft de man zijn stelling in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vrouw derhalve onvoldoende onderbouwd. De man stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte van dezelfde woonlasten van de vrouw is uitgegaan als toen zij nog in de voormalige koopwoning van partijen woonde. Het hof is van oordeel dat zonder nadere toelichting en onderbouwing, die ontbreken, niet valt te begrijpen wat de man met deze stelling beoogt. De eerste grief slaagt niet.
4.4.
In zijn tweede en dertiende grief richt de man zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de vrouw geen verdiencapaciteit heeft. De man heeft daartoe gesteld dat de vrouw gelet op haar werkervaring en opleidingsniveau -de vrouw is een academisch geschoold docente met als specialisatie Remedial Teaching- in staat is voor een deel of geheel voor haar eigen inkomen te zorgen. De vrouw heeft wel degelijk in de loop der jaren nog regelmatig gewerkt zoals blijkt uit de door hem overgelegde bewijzen van salarisstortingen. De vrouw overlegt geen sollicitatiebewijzen, dan wel afwijzingen. Ook vanuit medisch oogpunt is er geen enkel beletsel voor de vrouw om zich inkomen te verwerven, aldus de man.
De vrouw heeft de stellingen van de man betwist. Zij verwijst naar een verklaring van haar huisarts van 16 juli 2013 waaruit blijkt dat zij in december 2008 een myocardinfarct heeft doorgemaakt waarvoor zij in januari 2009 is geopereerd en waarbij zes bypasses zijn gemaakt. Bovendien heeft zij geen werkervaring omdat partijen mede vanwege de chronisch zieke kinderen van partijen voor een traditionele rolverdeling hebben gekozen. Haar gezondheidssituatie, in combinatie met haar gebrek aan werkervaring en haar leeftijd maken dat het voor de vrouw zeer moeilijk tot onmogelijk is om werk te vinden met voldoende inkomsten. Zij heeft het afgelopen jaar twee ochtenden gewerkt maar is niet in staat gebleken duurzaam arbeid te verwerven.
Het hof is van oordeel dat de man zijn stellingen in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd. Dit betekent dat de grieven twee en dertien van de man niet kunnen slagen. Daarmee staat de (bruto) behoefte van de vrouw vast, zoals deze eerder in de beschikking van de rechtbank van 19 september 2012 is bepaald, te weten op € 3.458,- per maand
.
Draagkracht van de man
4.5.
De grieven vier tot en met negen en twaalf van de man in principaal appel en de grieven een tot en met zes van de vrouw in incidenteel appel betreffen de draagkracht van de man en zullen in onderlinge samenhang worden besproken.
De man heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij voldoende draagkracht heeft om een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te voldoen. De man voert daartoe aan dat de rechtbank is uitgegaan van onjuiste inkomensgegevens en voorts onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn huurlasten, ziektekosten, betaling AOW premie en de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen. De man verzoekt het hof bij het bepalen van de alimentatiebedragen uit te gaan van de inkomensgegevens zoals deze door de belastingdienst te Hong Kong zijn vastgesteld en daarbij aan te sluiten bij de periodes zoals de belastingdienst in Hong Kong deze hanteert, lopende van april tot en met maart in het daaropvolgende jaar. De vrouw heeft gesteld dat de rechtbank het netto inkomen van de man over de diverse jaren verkeerd heeft vastgesteld en bovendien ten onrechte een bedrag van € 400,- als last in verband met zijn onderhoudsplicht voor de kinderen heeft meegenomen.
4.6.
Het hof zal het voorstel van de man, om voor het bepalen van de onderhoudsbijdragen aan te sluiten bij de periodes zoals de belastingdienst Hong Kong die hanteert, te weten van 1 april tot en met 31 maart van het jaar daaropvolgend, volgen nu de vrouw hier ter zitting mee akkoord is gegaan mits alle inkomsten meegenomen worden. Het hof zal het netto inkomen van de man over de diverse periodes vaststellen en daarbij uitgaan van het volgens de overgelegde Tax Rate Table van het Inland Revenu Department van Hong Kong in de jaren 2012 en volgende geldende standaard belastingtarief van 15 %.
4.7.
Inkomen man
Periode 2 maart 2012 tot 1 april 2012
Uit de door hem overgelegde arbeidsovereenkomst met [bedrijf 1] volgt dat zijn salaris
€ 72.000,- bruto per jaar bedroeg, omgerekend € 6.000,- per maand. Uit de salarisstroken december 2011 en januari 2012 volgt dat hij € 480,- bruto per maand vakantiegeld ontving. Hij ontving verder een woonkostenvergoeding van € 1.500,- bruto per maand. Zijn inkomen bedroeg derhalve € 7.980,- bruto per maand. Het netto inkomen van de man was € 6.783,- per maand.
Periode 1 april 2012 tot en met 31 maart 2013
Het hof ziet in hetgeen de vrouw heeft aangevoerd onvoldoende om aan de echtheid of juistheid van de door de man overgelegde definitieve belastingaanslag over 2012/2013 van het Inland Revenue Department van Hong Kong te twijfelen. Uit deze aanslag volgt dat zijn bruto inkomen HK$ 758.784,- was. Tevens heeft hij aan bonussen HK$ 374.744,- ontvangen. Totaal bedroeg zijn inkomen HK$ 1.133.528,-. Dit bedrag wordt vermeerderd met een bedrag aan kantoorhuisvestingskostenvergoeding van HK$ 67.248,-. Na vermindering met de belastingvrije voet van HK$ 120.000,-, bedroeg het belastbaar inkomen HK$ 1.080.776,-. Hierover moest de man HK$ 161.731,- belasting betalen. Het netto inkomen van de man was (HK$ 1.133.528,- minus HK$ 161.731,-) HK 971.797,- per jaar en HK$ 80.983,- per maand. Het netto inkomen van de man bedroeg hiermee € 8.098,- per maand.
Periode 1 april 2013 tot en met 31 maart 2014
Ook ten aanzien van de door de man overgelegde definitieve belastingaanslag over 2013/2014 van het Inland Revenue Department van Hong Kong ziet het hof onvoldoende grond om te twijfelen aan de echtheid en juistheid. Uit deze aanslag volgt dat zijn bruto salaris HK$ 590.417,- was. Tevens heeft hij aan bonussen HK$ 31.000,- ontvangen. Totaal bedroeg zijn inkomen HK$ 621.417,-. Daarop zijn in mindering gebracht pensioenpremies van HK$ 15.000,- en een belastingvrije voet van HK$ 120.000,-. Totaal bedroeg het belastbaar inkomen HK$ 486.417,-. Hierover moest de man HK$ 60.690,- belasting betalen. Het netto inkomen van de man was (HK$ 621.417,- minus HK$ 60.690,-) HK$ 560.727,- per jaar en HK$ 46.727,- per maand. Het netto inkomen van de man bedroeg hiermee € 4.673,- per maand.
Periode vanaf 1 april 2014
Uit de overgelegde arbeidsovereenkomst met [bedrijf 2] voor de periode 17 decem-ber 2013 tot 16 december 2014 en uit de salarisstroken september, oktober en november 2014 volgt dat zijn salaris HK$ 63.000,- bruto per maand bedroeg, omgerekend HK$ 535.500,- bruto per 8,5 maanden. Tevens heeft de man een bonus van HK$ 63.000,- ontvangen. Totaal had de man HK$ 598.000,- aan inkomen.
De vrouw heeft gesteld dat de man zijn pensioenlasten over dit jaar sterk heeft verhoogd en dat dit niet ten laste van zijn onderhoudsplicht mag komen. De vrouw heeft geen bezwaar tegen een aftrekpost van € 146,- per maand. Blijkens de door de man overgelegde arbeidsovereenkomst met [bedrijf 2] van 17 juni 2013 tot 16 december 2014 moet de man een verplichte bijdrage ("mandatory contributions") aan het "Mandatory Provident Fund" (hierna: MPF) voldoen. Op de door de man overgelegde salarisstroken over de maanden september, oktober en november 2014 wordt op zijn loon naast een verplichte ("mandatory") bijdrage ook een vrijwillige ("voluntary") bijdrage aan het MPF ingehouden. Met laatstgenoemde, vrijwillige, bijdrage houdt het hof, in het licht van de onderhouds-verplichting van de man jegens de vrouw, geen rekening. Deze niet verplichte bijdrage dient de man uit zijn draagkrachtvrije ruimte te betalen. Het hof zal wel rekening houden met de verplichte bijdrage per maand van HK$ 1.500,-, zijnde € 150,-. Dit betekent dat het netto inkomen van de man als volgt wordt berekend.
Op zijn inkomen van HK$ 598.000,- worden in mindering gebracht de pensioenpremies van HK$ 1.500,- per maand, omgerekend HK$ 12.750,- per 8,5 maanden. Totaal bedroeg zijn inkomen HK$ 585.250,- bruto per 8,5 maanden. Daarop is in mindering gebracht een belastingvrije voet van omgerekend HK$ 85.000,- per 8,5 maanden. Totaal bedroeg het belastbaar inkomen HK$ 500.250,-. Hierover moest hij HK$ 75.038,- belasting betalen. Het netto inkomen van de man was HK$ 510.212,- per 8,5 maanden (HK$ 585.250,- minus
HK$ 75.038,-) en HK$ 60.025,- per maand. Het netto inkomen van de man bedroeg hiermee € 6.003,- per maand.
Partijen verschillen voorts van mening of de hierna genoemde posten als lasten bij de draagkrachtbepaling moeten worden meegenomen.
Ziektekosten- en AOW-verzekering
4.8.
De man stelt dat de rechtbank er ten onrechte van uitgaat dat hij een tegemoetkoming in de ziektekosten ontvangen heeft. Dit was volgens de man echter alleen bepaald in het contract met [bedrijf 1] , maar in het tijdelijk contact met [bedrijf 2] ontbreekt een bepaling van deze strekking. Er moet dan ook rekening worden gehouden met een door hem betaalde premie voor een ziektekostenverzekering van HK$ 5.983,-, zijnde € 598,- per jaar. Daarnaast stelt de man dat hij voor de premie voor een vrijwillige AOW-verzekering een bedrag heeft gereserveerd van circa € 5.000,- .
Het hof stelt vast dat de vrouw de door de man gestelde ziektekosten niet heeft betwist en dat het opgevoerde bedrag niet onredelijk is, zodat het hof vanaf 1 januari 2013 rekening zal houden met een ziektekostenpremie van € 50,- per maand. Daarnaast overweegt het hof dat de man ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij de vrijwillige premie voor zijn AOW-verzekering niet heeft betaald. Het hof zal dan ook geen rekening houden met deze door de man gestelde last.
Woonlasten
4.9.
De man stelt dat de rechtbank ter zake de woonlasten ten onrechte is uitgegaan van
HK$ 19.650,-, terwijl de man daarnaast HK$ 1.350,- aan servicekosten betaalt. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte de door hem van [bedrijf 1] ontvangen huurvergoeding van
€ 1.500,- als netto vergoeding aangemerkt en daarbij geen rekening gehouden met de door hem over dit bedrag te betalen belasting. De man stelt voorts dat de rechtbank dubbel rekent want in de belastingaangifte wordt de vergoeding al verrekend en vervolgens wordt aan de lastenkant de huur ook nog eens met dit bedrag gereduceerd. Voorts is de rechtbank er ten onrechte van uitgegaan dat hij ook tijdens het dienstverband met [bedrijf 2] een huurvergoeding zou hebben ontvangen, aldus de man. De vrouw heeft zich hiertegen verweerd en betwist de door de man gestelde huurkosten (inclusief servicekosten). De vrouw heeft gesteld dat nu de man geen grief heeft gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde netto huurlast van
€ 514,- per maand, deze vaststelling onaantastbaar is. De vrouw heeft voorts er op gewezen dat in de door de man overgelegde belastingaanslag 2012/2013 een belaste woonvergoeding is opgenomen van HK$ 67.248,-, maar daarin de volgens de man van [bedrijf 1] ontvangen huurvergoeding van bruto € 1.500,- niet voorkomt. Zij vindt de door de man opgevoerde woonlasten onredelijk hoog en is van mening dat van een huur van € 1.000,- moet worden uitgegaan.
Het hof overweegt dat de stelling van de vrouw, dat de netto huurlast van € 514,- een gegeven is, niet opgaat nu het hof, zoals bij 4.2. is overwogen, de door de man ingaande 2 maart 2012 te betalen onderhoudsbijdrage opnieuw gaat vaststellen en daarbij ook de huurlast van de man opnieuw vastgesteld dient te worden. Blijkens de door de man overgelegde huurovereenkomst wordt het huurbedrag gesplitst in een deel huurkosten van HK$ 19.650,- en een deel servicekosten van HK$ 1.350,- per maand. Bij de bepaling van de woonlast zal het hof geen rekening houden met de door de man opgevoerde servicekosten, nu uit de door de man overgelegde kwitanties niet blijkt op welk pand deze betrekking hebben. Dat de man zijn adresgegevens heeft weggelakt vanwege slechte ervaringen met de vrouw, doet hieraan, gelet op de gemotiveerde ontkenning van de vrouw, niet af.
De man heeft van [bedrijf 1] een woonkostenvergoeding van € 1.500, - bruto per maand ontvangen. Met de man is het hof van oordeel dat, waar de woonkostenvergoeding reeds begrepen is in zijn inkomen en op die wijze de draagkrachtruimte vergroot, de vergoeding niet ook aan de lastenkant op de bruto woonkosten in mindering gebracht kan worden, omdat de woonkostenvergoeding dan dubbel geteld zou worden. Het hof zal daarom rekening houden met een woonlast van € 1.965,-. Gelet op het door de man overgelegde “reimbursements and benefits schedule”, waarnaar wordt verwezen in artikel 8 van zijn arbeidsovereenkomst met [bedrijf 2] en dat ziet op tegemoetkomingen voor medische kosten, terwijl enige verwijzing naar vergoedingen voor woonkosten hierin en in de arbeidsovereenkomst ontbreekt, heeft de man zijn stelling dat hij van deze werkgever geen huurvergoeding heeft ontvangen voldoende onderbouwd. Vorenstaande brengt met zich dat het hof uitgaat van een huurlast (exclusief servicekosten) in de periode vanaf 1 januari 2013 van € 1.965,- per maand. Het hof acht daarbij door de man voldoende onderbouwd dát hij deze last heeft (gehad) en het hof volgt de vrouw niet waar zij stelt dat deze onredelijk hoog is, aangezien deze meestentijds niet meer bedraagt dan een derde van zijn netto inkomen, zoals hier boven vermeld bij 4.7. Daarbij acht het hof voldoende aannemelijk dat het huurprijsniveau in Hong Kong hoog is.
Kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen
4.10.
De vrouw richt zich in haar zesde grief in incidenteel appel tegen het oordeel van de rechtbank om tot 1 januari 2013 rekening te houden met de door de man betaalde kosten voor de kinderen van € 400,- per maand. Zij voert daartoe aan dat de wettelijke onderhoudsplicht is geëindigd toen de jongste zoon van partijen op 7 augustus 2012 meerderjarig werd en dat een gift aan de kinderen vanaf die datum uit het vrij te besteden inkomen van de man moet worden voldaan. Het hof overweegt dat ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de kinderen recht op studiefinanciering hadden, dan wel een uitkering en/of inkomen uit werk ontvingen en dat partijen beiden een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen hebben geleverd. Gelet op vorenstaande zal het hof ingaande 7 augustus 2012 geen rekening houden met deze last.
Periode vanaf december 2014
4.11.
De man heeft gesteld dat het contract met [bedrijf 2] op 13 december 2014 is geëindigd en hij thans is teruggekeerd naar Nederland, werkloos is en zonder enige vorm van inkomen is. Hij heeft zich ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en probeert om inkomen uit een eigen onderneming te verwerven. Het hof is, nog daargelaten de vraag of de man in dit stadium van de procedure op deze grond vanaf laatstgenoemde datum om nihilstelling van de onderhoudsbijdrage kan verzoeken, met de vrouw van oordeel dat de man volstrekt onvoldoende stukken heeft overgelegd om te kunnen beoordelen of er na 13 december 2014 een relevante wijziging in zijn inkomen en lasten is opgetreden. De enkele stelling van de man dat hij thans geen inkomen heeft is daartoe onvoldoende. Daarbij betrekt het hof dat de man geen eindafrekening van zijn laatste werkgever heeft overgelegd en geen inzage heeft gegeven in aard en omvang van en de opbrengsten uit de eigen onderneming. De man heeft voorts geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat en wanneer hij zich weer in Nederland heeft gevestigd, zoals bijvoorbeeld een huurovereenkomst en/of bewijzen van huurbetaling en inschrijving in de daartoe bestemde registers. Het hof merkt in dit verband nog op dat de man in het verleden eerdere periodes van werkloosheid heeft meegemaakt en in staat is geweest om weer inkomen te verwerven. Gelet op vorenstaande zal het hof dan ook niet beoordelen of de door de man te betalen onderhoudsbijdrage per 13 december 2014 wijziging behoeft.
4.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de man beschikt over de hierna genoemde draagkracht tot het voldoen van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw. Het hof gaat daarbij aan de zijde van de man uit van de draagkrachtnorm voor een alleenstaande en van een draagkrachtpercentage van 60%:
  • € 2.058,- per maand in de periode 2 maart 2012 tot 1 april 2012;
  • € 2.847,- per maand in de periode 1 april 2012 tot 7 augustus 2012;
  • € 3.247,- per maand in de periode van 7 augustus 2012 tot 1 april 2013;
  • € 1.192,- per maand in de periode 1 april 2013 tot 1 april 2014;
  • € 1.982,- per maand in de periode vanaf 1 april 2014.
Zoals hiervoor overwogen, zal deze uitkering niet worden gebruteerd nu de vrouw niet heeft betwist dat deze uitkering voor de man niet aftrekbaar is. Het hof zal de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw hierop bepalen.
Overleggen belastingaanslagen
4.13.
Partijen zijn verder in geschil over de vraag of zij aan elkaar belastingaanslagen over diverse jaren dienen over te leggen. Het hof zal grief zeven van de vrouw in incidenteel appel en grief dertien van de man in principaal appel, die hier beide op zien, gezamenlijk behandelen. Aangezien vaststelling van de onderhoudsbijdrage met ingang van 2 maart 2012 is verzocht en partijen in 2011 nog waren gehuwd, zal het hof het verzoek van de man om overlegging van de belastingaangifte van de vrouw over het jaar 2011 wegens gebrek aan belang afwijzen. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw aangegeven niet te beschikken over een aanslag 2012, omdat zij over dat jaar geen aangifte heeft gedaan en evenmin over een aanslag 2013, omdat zij in verband met de lopende alimentatieprocedure verzocht heeft om uitstel voor het doen van aangifte. Een en ander is door de man niet betwist, zodat het hof zijn verzoeken om de vrouw te gelasten de belastingaanslagen over 2012 en 2013 te overleggen eveneens zal afwijzen. Het verzoek van de vrouw om de man te verplichten om jaarlijks zijn aanslagen inkomstenbelasting over te leggen gedurende de duur van de alimentatie op straffe van een dwangsom bij niet nakoming van deze verplichting, wijst het hof af, bij gebreke van een wettelijke grondslag die hiertoe zou kunnen verplichten.
Ten slotte zijn in geschil de proceskosten en de kosten van de beslaglegging.
Proceskosten in eerste aanleg en in principaal appel en incidenteel appel
4.14.
De man richt zich in zijn elfde grief in principaal appel tegen de beslissing van de rechtbank om de man te veroordelen in de geliquideerde proceskosten. De man stelt dat een proceskostenveroordeling ten laste van de man feitelijk neerkomt op een ontzegging van zijn recht op een eerlijke, gelijke behandeling, hetgeen in strijd is met de Grondwet, het EVRM maar ook met de internationale aanvaarde rechtsbeginselen. Niet de man heeft valse en onjuiste informatie gegeven op grond waarvan alle lopende procedures zijn ingesteld, maar het is de vrouw die bedrog heeft gepleegd door een onder valse voorwendselen verkregen verklaring van een werknemer van [bedrijf 2] in te brengen, aldus de man. De vrouw richt zich in haar achtste grief in incidenteel appel tegen de beslissing van de rechtbank om de man te veroordelen in de geliquideerde kosten. Zij betoogt dat de man in de werkelijke kosten van de procedure in eerste aanleg en hoger beroep moet worden veroordeeld. Zij stelt daartoe dat de procedure in eerste aanleg en de onderhavige appelprocedure hadden kunnen worden voorkomen indien de man enerzijds eerlijk zijn inkomsten had opgegeven en anderzijds geen inkomsten had verzwegen noch een valse arbeidsovereenkomst had overgelegd.
De man heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij in eerste aanleg heeft nagelaten om tijdig voldoende inzicht in zijn financiële situatie te geven. Ook zijn aantijgingen jegens de vrouw heeft hij, gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, niet onderbouwd. Het hof is dan ook met de rechtbank en onder verwijzing naar de door de rechtbank hieraan gewijde overweging van oordeel dat de proceshouding van de man in eerste aanleg een proceskostenveroordeling tegen het liquidatietarief rechtvaardigt. Het hof volgt de rechtbank dan ook in haar berekening van de proceskosten. Voor een veroordeling van de man in de werkelijke proceskosten ziet het hof, evenals de rechtbank, geen aanleiding. De stelling van de man dat veroordeling in de proceskosten feitelijk zijn recht op een eerlijke, gelijke behandeling wordt ontzegd en in strijd komt met grondwettelijke en internationaalrechtelijke rechtsbeginselen kan zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet worden gevolgd. De vordering van de vrouw om de man in de proceskosten in appel te veroordelen, wijst het hof af. Gelet op de uitkomst van de procedure in hoger beroep en omdat partijen gewezen echtelieden zijn zullen de kosten tussen hen worden gecompenseerd.
Beslagkosten
4.15.
De man richt zich in zijn tiende grief in principaal appel tegen de beslissing van de rechtbank om hem te veroordelen in de kosten van beslaglegging. Ingevolge artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering kunnen de kosten van het beslag van de beslagene worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. De man stelt dat hij op grond van de beschikking van de rechtbank weliswaar verplicht was om de opgelegde alimentatie te betalen maar dat de berekening van de hoogte van de opgelegde bedragen gebaseerd was op kennelijke misrekeningen, waarbij geen rekening is gehouden met zijn werkloosheid en het ontbreken van inkomen. Het beslag was voorts overbodig en de grond voor de veroordeling is door het hoger beroep van de man komen te ontvallen, aldus de man. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist. Vaststaat dat de man een grote achterstand had in de betaling van de alimentatietermijnen, tot betaling waarvan hij uit hoofde van de beschikking van 19 september 2012 gehouden was, zodat de stelling van de man dat het beslag onnodig was, verworpen wordt. De achterstand in betaling maakte dat de vrouw op die grond gerechtigd was beslag te leggen. Mitsdien wordt de grief van de man verworpen.
Bewijsaanbod
Het hof acht het bewijsaanbod van de vrouw onvoldoende concreet nu het niet aangeeft op welke van haar stellingen het betrekking heeft, noch wie over deze stellingen een verklaring zou kunnen afleggen. Het bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.

5.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin is bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in haar kosten van levensonderhoud met ingang van 2 maart 2012 tot
1 januari 2013 € 2.801,- per maand, met ingang van 1 januari 2013 tot 17 juni 2013 € 3.041,- per maand, met ingang van 17 juni 2013 tot 16 december 2013 € 2.550,- per maand, en met ingang van 16 december 2013 € 2.737,- per maand zal betalen, bij vooruitbetaling te voldoen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 19 september 2012 van de rechtbank Amsterdam, de door de man te betalen bijdrage in het onderhoudsbijdrage van de vrouw per maand:
van 2 maart 2012 tot 1 april 2012 op € 2.058,-
van 1 april 2012 tot 7 augustus 2012 op € € 2.847,-
van 7 augustus 2012 tot 1 april 2013 op € 3.247,-
van 1 april 2013 tot 1 april 2014 op € 1.192,-
vanaf 1 april 2014 op € 1.982,-;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
compenseert de proceskosten van het geding in hoger beroep aldus dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en mr. J.A. van Keulen in tegenwoordigheid van mr. F.K. Williams als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2015.