4.3.Eiser heeft gesteld dat hij vanwege de kwaal extra was- en droogkosten heeft die uitgaan boven het bedrag van € 600, zodat hij recht heeft op een aftrek van € 750. Eiser heeft ten aanzien van deze kosten een berekening overgelegd op grond waarvan hij komt tot een bedrag van € 624 aan bewassingskosten per jaar, zijnde de door het NIBUD gestelde normale was- en droogkosten van een eenpersoonshuishouden van € 249,60 vermenigvuldigd met een factor 2,5 in verband met de kwaal. Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat weliswaar sprake is van extra bewassingskosten, maar dat deze extra kosten - uitgaande van eisers berekening - niet meer bedragen dan € 374, zodat slechts rekening kan worden gehouden met een aftrek van € 300. Ook de rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van extra was- en droogkosten die het bedrag van € 600 te boven gaan. Nu (naar tussen partijen niet in geschil is) ingevolge de NIBUD-normen de normale was- en droogkosten van een eenpersoonshuishouden € 249,60 per jaar bedragen, zijn de door eiser gemaakte
extrakosten € 374 (€ 624 minus € 249,60) per jaar. Dat is minder dan € 600, zodat eiser niet in aanmerking komt voor de in artikel 38, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling genoemde aftrek van € 750. Daarbij gaat de rechtbank voorbij aan de door eiser in dit verband gestelde kosten van bad- en douchebeurten van eiser ten bedrage van € 306,60. Eiser heeft daarbij gesteld dat hij zijn stomamateriaal onder de douche schoon maakt tijdens het douchen. Deze kosten kunnen niet worden aangemerkt als uitgaven voor kleding en beddengoed of daarmee samenhangende uitgaven. Bovendien betreffen dit geen extra kosten, aangezien het bedrag van € 306,60 door eiser gebaseerd is op NIBUD-gegevens voor normale jaarlijkse kosten van douche- en badbeurten (met gebruikmaking van een gasboiler) voor een eenpersoonshuishouden. Dat eiser meer dan dit bedrag aan kosten heeft gemaakt is niet aannemelijk gemaakt.”
4.1.2.Het Hof acht dit oordeel evenals de gronden waarop het berust juist, zij het met dien verstande dat naar het oordeel van het Hof niet, zoals ingevolge artikel 38 van de Uitvoeringsregeling is vereist voor het verlenen van de hogere aftrek, is
geblekendat belanghebbende uitgaven voor extra kleding en beddengoed heeft gehad die het bedrag van € 600 te boven gaan. Voor het overige neemt het Hof het oordeel van de rechtbank en de daarvoor door haar gebezigde gronden over.
4.1.3.Belanghebbende heeft ook in hoger beroep geen bewijs geleverd in de vorm van (bijvoorbeeld) een nadere specificatie van de uitgaven, nota’s, betalingsbewijzen, e.d., waaruit blijkt dat de desbetreffende uitgaven zijn gedaan. Daar doet niet aan af dat de aard van de ziekte van belanghebbende gedurende een bepaalde periode noopte tot dagelijkse verzorging en verpleging aan huis, en mogelijk (naast extra wasbeurten) tot extra slijtage van kleding en beddengoed. Bij gebreke van concreet bewijsmateriaal betreffende de met dit een en ander gepaard gaande uitgaven acht het Hof niet gebleken dat belanghebbendes extra uitgaven terzake meer hebben bedragen dan € 600. In hoeverre belanghebbende zulks (wel)
aannemelijkheeft gemaakt, laat het Hof hier in het midden.
4.2.1.De rechtbank heeft omtrent het onder 3.b omschreven geschil als volgt overwogen:
“4.4. Eiser heeft gesteld dat verweerder extra vervoerkosten voor zijn auto (een Volkswagen Transporter) wegens ziekte of invaliditeit als buitengewone uitgaven in aanmerking had dienen te nemen. Verweerder heeft gesteld dat geen aftrek vanwege vervoerskosten kan worden gegeven, omdat deze kosten reeds in aftrek zijn genomen bij de BV en niet op eiser hebben gedrukt.
De rechtbank stelt vast dat de auto op naam staat van de BV en dat de BV in de aangifte vennootschapsbelasting 2010 de kosten van de auto in mindering heeft gebracht op de baten. Gelet hierop hebben de kosten van de auto niet op eiser gedrukt en komen zij niet voor aftrek in aanmerking. Het is de keuze van eiser geweest om de auto op naam van de BV aan te schaffen en de kosten van de auto bij de BV in aanmerking te nemen. Dat eiser, zoals hij heeft gesteld, stortingen heeft gedaan in de BV, omdat de BV door zijn ziekte niet van de grond is gekomen en alleen verliezen heeft geleden, maakt het vorenstaande niet anders. Dit reeds omdat eiser met deze blote stelling tegenover de weerspreking door verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met stortingen in de BV betalingen ter vergoeding van zijn privé-autokosten aan de BV zou hebben gedaan. De omstandigheid dat de BV niet belastingplichtig is voor de omzetbelasting en dat de ten aanzien van de auto afgetrokken voorbelasting naar aanleiding van het boekenonderzoek van 24 juli 2013 door de belastingdienst niet is geaccepteerd, doet evenmin af aan het voorgaande.”
4.2.2.Ook dit oordeel van de rechtbank en de daarvoor gebezigde gronden maakt het Hof tot de zijne. De in hoger beroep ingebrachte financiële gegevens van de BV, waaronder de in 2.2.2 gedeeltelijk weergegeven kolommenbalans, leiden het Hof niet tot een ander oordeel. Zoals de inspecteur in zijn verweerschrift in hoger beroep heeft gesteld, volgt uit die kolommenbalans en de overige gegevens immers dat de door belanghebbende namens de BV gedane betalingen, waaronder die ter zake van de auto, in rekening-courant met de BV zijn geboekt (belanghebbendes vordering op de BV is in het onderhavige jaar met bijna € 15.000 gestegen) en voorts, dat alle kosten van de auto ten laste van het resultaat van de BV zijn gebracht.
4.2.3.Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat de auto ten onrechte op naam van de BV staat en dat deze fout moet worden gecorrigeerd door de auto alsnog naar privé over te brengen, overweegt het Hof dat een dergelijke overheveling niet met voor de heffing van inkomstenbelasting terugwerkende kracht mogelijk is.
4.2.4.De inspecteur heeft er in dit verband bovendien (en, naar het het Hof voorkomt, terecht) op gewezen dat, nu alle kosten van de auto (geacht moeten worden) op de BV (te) hebben gedrukt en belanghebbende de auto in privé heeft gebruikt, een bijtelling wegens dat privégebruik - naar een grondslag van ongeveer € 40.000, zoals belanghebbende ter zitting heeft verklaard - ten onrechte achterwege is gebleven, zodat de aanslag in zoverre te laag is vastgesteld.