Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
[het bedrijf],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [X], een eigenaar van een autoschadeherstelbedrijf, tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De kantonrechter had op 22 augustus 2014 geoordeeld dat [X] niet had bewezen dat hij een overeenkomst van opdracht had met [Y], de eigenaar van een schadeauto, voor het uitvoeren van herstelwerkzaamheden aan haar voertuig. De auto, een Hyundai i30, was door [Y] gekocht van een derde en was met instemming van [X] op zijn terrein gestald. [Y] had onderdelen voor de herstelwerkzaamheden aangeschaft en betaald, maar de factuur van [X] voor de verrichte werkzaamheden van € 2.999,59 was door [Y] niet voldaan. In hoger beroep heeft [X] betoogd dat hij wel degelijk de werkzaamheden heeft uitgevoerd en dat [Y] hem opdracht had gegeven, maar het hof oordeelde dat hij niet in het bewijs van deze stelling was geslaagd. Het hof bevestigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij de vordering van [X] werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken, vooral bij het stellen van een betalingsverplichting zonder een duidelijke overeenkomst van opdracht.