ECLI:NL:GHAMS:2015:3263

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
200.159.470/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betalingsverplichting voor herstelwerkzaamheden aan schadeauto zonder bewijs van overeenkomst van opdracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [X], een eigenaar van een autoschadeherstelbedrijf, tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De kantonrechter had op 22 augustus 2014 geoordeeld dat [X] niet had bewezen dat hij een overeenkomst van opdracht had met [Y], de eigenaar van een schadeauto, voor het uitvoeren van herstelwerkzaamheden aan haar voertuig. De auto, een Hyundai i30, was door [Y] gekocht van een derde en was met instemming van [X] op zijn terrein gestald. [Y] had onderdelen voor de herstelwerkzaamheden aangeschaft en betaald, maar de factuur van [X] voor de verrichte werkzaamheden van € 2.999,59 was door [Y] niet voldaan. In hoger beroep heeft [X] betoogd dat hij wel degelijk de werkzaamheden heeft uitgevoerd en dat [Y] hem opdracht had gegeven, maar het hof oordeelde dat hij niet in het bewijs van deze stelling was geslaagd. Het hof bevestigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij de vordering van [X] werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken, vooral bij het stellen van een betalingsverplichting zonder een duidelijke overeenkomst van opdracht.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.159.470/01
zaaknummer rechtbank (Amsterdam) : 2454430 \ CV EXPL 13-26629
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 augustus 2015
inzake
[naam X] (mede) handelend onder de naam
[het bedrijf],
wonend te [woonplaats a] ,
appellant,
advocaat: mr. L.M. Dragtenstein te Utrecht,
tegen
[naam Y],
wonend te [woonplaats b] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.G.S. de Heiden te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en [Y] genoemd.
[X] is bij dagvaarding van 3 november 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, hierna ‘de kantonrechter’, van 22 augustus 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen hem als gedaagde in oppositie en [Y] als eiseres in oppositie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
[X] heeft geconcludeerd, kort gezegd en naar het hof begrijpt, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van [Y] om te worden ontheven van het hierna onder 3.1 te noemen verstekvonnis zal afwijzen en dat vonnis zal bevestigen, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
[Y] heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
Partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

Tussen partijen staat, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende betwist, het volgende vast.
a. [X] heeft een autoschadeherstelbedrijf in [woonplaats a] . [naam Z] , hierna ‘ [Z] ’, is gedurende enige jaren in loondienst van [X] geweest en heeft als zodanig werkzaamheden in diens bedrijf verricht. [Z] had destijds een affectieve relatie met [Y] . Deze relatie is in 2012 geëindigd.
b. [Y] heeft in maart 2011 een schadeauto van het merk Hyundai, model i30, hierna ‘de auto’, gekocht van een derde. Zij heeft de auto met instemming van [X] in, althans op het terrein van, diens bedrijf gestald. Daar zijn vervolgens herstelwerkzaamheden aan de auto uitgevoerd.
c. Ten behoeve van bovenbedoelde werkzaamheden heeft [Y] , in overleg met [Z] , onderdelen gekocht van derden. Zij heeft de gekochte onderdelen aan de verkopers ervan betaald. De aankopen hebben plaatsgevonden en de werkzaamheden zijn verricht tijdens het dienstverband van [Z] bij [X] .
d. [Z] heeft de auto in december 2012 naar [Y] gebracht en aan haar afgegeven. De auto was toen goedgekeurd voor gebruik op de openbare weg en door de Rijksdienst voor het Wegverkeer op naam van [Y] gesteld.
e. Op 17 januari 2013 heeft [X] een bedrag van € 2.999,59 inclusief btw aan [Y] in rekening gebracht wegens aan de auto verrichte werkzaamheden en bijgeleverde materialen. Laatstgenoemde heeft de desbetreffende factuur, ook na aanmaning, niet betaald.

3.Beoordeling

3.1.
[X] heeft [Y] bij dagvaarding van 16 augustus 2013 in rechte betrokken en haar veroordeling gevorderd tot betaling van het bedrag van de onder 2.e bedoelde factuur, te weten € 2.999,59, te vermeerderen met € 46,10 wegens wettelijke rente en € 514,20 wegens buitengerechtelijke kosten. Bij verstekvonnis van 11 september 2013 is de vordering toegewezen. [Y] heeft tijdig verzet gedaan tegen dat vonnis en gevorderd, samengevat, dat zij wordt ontheven van de daarbij tegen haar uitgesproken veroordeling en dat de vordering van [X] wordt afgewezen.
3.2.
In de verzetprocedure is op 24 januari 2014 een tussenvonnis uitgesproken. Bij dat vonnis heeft de kantonrechter [X] toegelaten te bewijzen, samengevat, dat [Y] hem opdracht heeft gegeven tot het verrichten van de onder 2.b bedoelde herstelwerkzaamheden en dat hij de door hem in rekening gebrachte werkzaamheden heeft uitgevoerd. Teneinde het bewijs te leveren heeft [X] nadere producties in het geding gebracht en [Z] als getuige doen horen. [Y] heeft vervolgens zichzelf in tegenverhoor als getuige doen horen.
3.3.
Bij het bestreden vonnis van 22 augustus 2014, hierna ‘het eindvonnis’, heeft de kantonrechter geoordeeld dat [X] niet in het van hem verlangde bewijs is geslaagd, niet op het punt van de opdrachtverlening aan hem en evenmin op het punt van zijn uitvoering van de aan [Y] in rekening gebrachte werkzaamheden. De kantonrechter heeft het gedane verzet daarop gegrond verklaard, het onder 3.1 genoemde verstekvonnis vernietigd en de vordering van [X] afgewezen, met diens veroordeling in de kosten van het geding in eerste aanleg.
3.4.
Tegen bovengenoemde beslissingen en de overwegingen waarop zij berusten, richt zich het hoger beroep. [X] bestrijdt in hoger beroep terecht niet dat, tegenover de betwisting van zijn desbetreffende stellingen door [Y] , op hem de last rust te bewijzen dat laatstgenoemde hem opdracht heeft gegeven tot het verrichten van de onder 2.b bedoelde werkzaamheden en dat hij de gefactureerde werkzaamheden heeft verricht. Wel bestrijdt hij dat hij niet in het bewijs van een en ander is geslaagd. Ter ondersteuning van zijn betoog heeft hij vier schriftelijke verklaringen van derden overgelegd. Hij biedt voorts aanvullend bewijs door getuigen aan. Naar aanleiding van het voorgaande overweegt het hof als volgt.
3.5.
[Y] heeft in eerste aanleg tot verweer aangevoerd, onder andere, dat zij nooit aan [X] opdracht heeft gegeven tot het verrichten van werkzaamheden zoals door hem aan haar in rekening zijn gebracht. Zij heeft aangevoerd dat [Z] de auto zou herstellen, in zijn vrije tijd en zonder enige tegenprestatie, volgens een hiertoe tussen haar en [Z] gemaakte afspraak. Tijdens haar getuigenverhoor heeft zij in overeenkomstige zin verklaard en hierbij gewezen op de onder 2.c bedoelde aankoop en betaling van onderdelen door haarzelf, na overleg met [Z] . Onder verwijzing naar deze verklaring heeft de kantonrechter geoordeeld dat de gestelde opdracht aan [X] niet bewezen is.
3.6.
In hoger beroep heeft [X] geen feiten gesteld en te bewijzen aangeboden waaruit, bij bewezenverklaring, volgt dat [Y] hem wel opdracht heeft gegeven tot het verrichten van de onder 2.b bedoelde werkzaamheden. Evenmin heeft hij afdoende toegelicht dat en waarom over het bewijs van die opdrachtverlening anders zou moeten worden geoordeeld dan de kantonrechter heeft gedaan. Weliswaar stelt [X] dat hijzelf herstelwerkzaamheden aan de auto heeft uitgevoerd en heeft hij verklaringen van derden overgelegd die dit bevestigen, maar hieruit volgt niet dat [Y] hem opdracht tot de desbetreffende werkzaamheden heeft verleend. Gelet op de betwisting door [Y] en haar hierboven genoemde getuigenverklaring, is daarom ook in hoger beroep niet bewezen dat laatstgenoemde hem daartoe opdracht heeft gegeven.
3.7.
De onder 3.1 weergegeven vordering van [X] is geheel gegrond op de aanwezigheid van de door hem gestelde opdracht en de uitvoering daarvan. Nu het bewijs van die opdracht ontbreekt, is de vordering niet toewijsbaar, wat er ook zij van de stelling van [X] dat hij werkzaamheden aan de auto heeft verricht. Ook als juist is dat hij dit heeft gedaan, volgt daaruit niet dat [Y] op grond van een door haar verleende opdracht verplicht is hem daarvoor te betalen. [X] heeft geen nadere feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot andere oordelen kunnen leiden. Zijn aanvullende bewijsaanbod in de memorie van grieven wordt daarom, als niet ter zake dienend, gepasseerd.
3.8.
De slotsom uit het bovenstaande is dat het hoger beroep tevergeefs is ingesteld en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [X] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [Y] begroot op € 308,- aan verschotten en € 632,- voor salaris advocaat en op € 131,- voor nasalaris van de advocaat, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de zojuist genoemde kostenveroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden alsmede, als betaling binnen veertien dagen uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het verstrijken van de genoemde termijn tot aan de dag van voldoening;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, W.H.F.M. Cortenraad en G.C. Boot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2015.