In deze zaak gaat het om de onderhoudsverplichting van een stiefouder en de financiële situatie van de betrokken partijen. De man is in hoger beroep gekomen van twee beschikkingen van de rechtbank Amsterdam, waarin de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen is vastgesteld. De man heeft op 3 februari 2015 hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van 26 november en 22 december 2014, waarin zijn bijdrage is vastgesteld op € 208,50 per kind per maand. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt om een hogere bijdrage.
De man stelt dat hij geen draagkracht heeft om de alimentatie te betalen, omdat hij sinds zijn ontslag in 2012 geen inkomen heeft en zijn financiële situatie is verslechterd. Hij heeft wel een ontslagvergoeding ontvangen, maar deze is inmiddels op. De vrouw betwist de stellingen van de man en stelt dat hij zijn financiële situatie onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie, omdat hij geen beëdigde vertalingen van Duitse documenten heeft overgelegd. Hierdoor kan het hof niet op verantwoorde wijze de financiële situatie van de man beoordelen.
Het hof bevestigt de eerdere beslissingen van de rechtbank en stelt dat de man in staat is om een bijdrage van € 603,- per maand te leveren in de kosten van de kinderen. De vrouw heeft ook verzocht om de man te veroordelen tot het overleggen van bepaalde financiële stukken, maar dit verzoek wordt afgewezen omdat het niet relevant is voor de huidige procedure. De beslissing van het hof is dat de eerdere beschikkingen worden bekrachtigd en het meer of anders verzochte wordt afgewezen.