4.16.Beide partijen gaan ervan uit dat de hierboven onder 1.11 genoemde notariële akte daadwerkelijk is opgemaakt, zodat het hof het ervoor houdt dat de daarin opgenomen overeenkomst tussen hen geldt. Partijen hebben daarbij afgesproken dat de voormalig echtelijke woning tegen een waarde van € 216.000,- en de daarop gevestigde hypothecaire lening van € 283.500,- aan de man zullen worden toebedeeld, zonder onderbedelingsvergoeding ten bate van hem en ten laste van de vrouw. Daarnaast is afgesproken dat het saldo van de Delta Lloyd-beleggingsrekening, dat is / wordt opgebouwd om de hypothecaire lening af te lossen, eveneens geheel aan de man wordt toebedeeld, zonder overbedelingsvergoeding ten bate van de vrouw en ten laste van de man. Nu de verdeling van deze vermogensbestanddelen reeds aldus bij de notariële akte heeft plaatsgevonden, dient het hof daarvan uit te gaan.
Niet gebleken is dat de waarde van de inboedel, die door de rechtbank aan de man was toebedeeld, een hogere waarde heeft dan de aan de vrouw toebedeelde Ford Focus. Het hof acht het derhalve redelijk de inboedel bij de man te laten, nu hij weer in de voormalig echtelijke woning woont, en de waarde daarvan weg te strepen tegen de waarde van de Ford Focus, zodat partijen elkaar te dier zake over en weer niets verschuldigd zijn.
De vrouw stelt dat het spaargeld van de kinderen buiten de vermogensrechtelijke afhandeling van het huwelijk van partijen moet blijven. Hierom moeten volgens haar de saldi op de spaarrekeningen van de kinderen buiten de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap worden gehouden. De man heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij ermee kan instemmen de bankrekeningen buiten de verdeling te houden, mits hij het beheer over de bankrekeningen zal krijgen. Het hof houdt het er dan ook voor dat het spaargeld tot het vermogen van de kinderen behoort en derhalve buiten de verdeling valt. Verder ziet het hof onvoldoende aanleiding het beheer van de spaarrekeningen van de kinderen, waarover partijen gezamenlijk het bewind voeren, bij een van hen neer te leggen. Dat de vrouw de spaarrekeningen heeft leeggehaald teneinde – zoals zij heeft betoogd – na het uiteengaan van partijen in haar noodzakelijke kosten en die van de kinderen te kunnen voorzien, acht het hof als grond daartoe niet toereikend. Het hof verstaat dat partijen het erover eens zijn dat de spaarrekeningen weer dienen te worden aangevuld door de vrouw tot de saldi die daarop aanwezig waren op de peildatum van 27 september 2013. Niet in geschil is dat het saldo op de spaarrekening van [kind 2] toen het in de bestreden beschikking genoemde bedrag van € 1.384,68 beliep. Niet is gebleken welk saldo toen op de spaarrekening van [kind 1] aanwezig was; de vrouw heeft niet voldaan aan de opdracht van de rechtbank een bankafschrift over te leggen waaruit dit saldo blijkt. De man heeft ter zitting verklaard dat zijn ouders € 1.800,- hebben gestort op [kind 1] ’s rekening, waarop in de loop der tijd rente zal zijn bijgeschreven. Nu dit door de vrouw onvoldoende is bestreden, dient het ervoor te worden gehouden dat zij de spaarrekening tot dit niveau dient aan te vullen.
Partijen zijn het er kennelijk over eens dat het opsplitsen tussen hen van de vordering van € 700,- die de huwelijksgoederengemeenschap heeft op [x] , een optie is. Het hof acht dit in lijn met het uitgangspunt dat de echtgenoten een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap hebben, zodat de vordering bij helfte zal worden verdeeld. Na de mededeling door ieder van partijen aan [x] dat hij/zij de vordering op haar voor de helft heeft overgenomen, zal zij voor dat deel schuldenaar ten opzichte van ieder der partijen zijn.
De grief van de vrouw dat de Rabobank-rekening met nummer [1] , anders dan bij de bestreden beschikking is beslist, buiten de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap had moeten worden gehouden, faalt. Vaststaat dat deze rekening bestond op de peildatum van 27 september 2013, zodat het saldo dat toen daarop aanwezig was, in beginsel in de huwelijksgoederengemeenschap valt. De vrouw heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het saldo werd gevormd door privévermogen van haar dat niet in de verdeling kan worden betrokken. De rechtbank heeft dan ook met juistheid de bankrekening aan de vrouw toebedeeld, onder gehoudenheid van haar de helft van het saldo op de peildatum – dat door de vrouw inzichtelijk moet worden gemaakt – met de man te delen.
De rechtbank heeft overwogen dat partijen beiden draagplichtig zijn voor de helft van een schuld aan de ouders van de man, die op de peildatum € 6.500,- bedroeg. Volgens de man hebben partijen deze schuld niet aan zijn ouders, maar aan zijn grootouders; hij heeft verzocht dit verbeterd in de beschikking op te nemen. Nu dit door de vrouw niet is betwist, doch veeleer wordt bevestigd door middel van de hierboven onder 1.7 genoemde, door haar ingediende stukken, zal het hof het verzoek van de man honoreren.
Partijen zijn het erover eens dat op de peildatum een achterstand in het betalen van de op de voormalig echtelijke woning gevestigde hypotheek bestond, waardoor de vrouw aan de man € 4.976,- verschuldigd is. De man heeft nog opgevoerd dat er na het geven van de bestreden beschikking een extra achterstand is ontstaan in verband met de over de maanden november en december 2014 te betalen hypotheek. Ter zake van deze extra achterstand is de vrouw volgens hem € 1.169,- aan hem verschuldigd, hetgeen door de vrouw gemotiveerd is betwist. Deze extra achterstand valt, zo overweegt het hof, niet in de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap van partijen, nu deze na de peildatum is ontstaan. Partijen waren tot aan de levering van de voormalig echtelijke woning aan de man, gezamenlijk eigenaar daarvan. Gesteld noch gebleken is wanneer de levering bij de hierboven onder 1.11 genoemde notariële akte, die in niet-opgemaakte vorm is overgelegd, heeft plaatsgevonden. Nu gebleken is dat de man per 1 januari 2015 weer in de voormalig echtelijke woning woont, zal het hof het ervoor houden dat partijen totdien mede-eigenaren van de woning waren. Uit dien hoofde waren zij toen verplicht beiden de lasten daarvan te dragen. Daarbij geldt dat zij in hun onderlinge verhouding in beginsel ieder voor de helft draagplichtig zijn, tenzij anders overeengekomen. Van een andersluidende overeenkomst is in de onderhavige zaak niet gebleken. Dit brengt met zich dat partijen ieder de helft van de woonlasten over november en december 2014 voor zijn/haar rekening behoort te nemen. Het bedrag van de door de man opgevoerde extra hypotheekbetalingsachterstand laat zich rijmen met de helft van tweemaal een hypotheektermijnbedrag, zoals dat uit de stukken naar voren komt. Het hof zal bepalen dat de vrouw de € 1.169,- aan de man dient te voldoen.