In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een curator voor een betrokkene die onder curatele is gesteld. De appellante, een familielid van de betrokkene, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter die [B.V.] had benoemd tot curator. De betrokkene, geboren in 1926, verblijft sinds 2014 in een verpleeghuis en heeft een algehele notariële volmacht verleend aan de appellante en haar achternicht voor het geval zij niet meer in staat zou zijn haar belangen te behartigen. Het hof oordeelt dat de geestelijke toestand van de betrokkene het noodzakelijk maakt dat zij onder curatele blijft, en dat de benoeming van [B.V.] als curator gerechtvaardigd is. Het hof wijst het verzoek van de appellante af om de curatele op te heffen of haarzelf of de achternicht tot curator te benoemen. Het hof concludeert dat de familieverhoudingen verstoord zijn, maar dat dit op zichzelf geen reden is om van de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene af te wijken. De appellante en de achternicht worden als ongeschikt beschouwd om de rol van curator op zich te nemen, mede vanwege de financiële onduidelijkheden die zijn ontstaan. Het hof stelt de appellante in de gelegenheid om een financiële verantwoording af te leggen over de uitgaven die zijn gedaan met de middelen van de betrokkene.