ECLI:NL:GHAMS:2015:3109

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2015
Publicatiedatum
27 juli 2015
Zaaknummer
200.157.412-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie en draagkracht van de alimentatieplichtige in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de bepaling van de kinderalimentatie voor een minderjarige die nooit in gezinsverband met de ouders heeft gewoond. De man, die in hoger beroep is gekomen, heeft een eenmanszaak en heeft zijn financiële situatie gepresenteerd aan het hof. De vrouw, die met de minderjarige een eenoudergezin vormt, heeft ook haar financiële situatie uiteengezet. Het hof heeft de behoefte van de minderjarige vastgesteld op € 365,- per maand, gebaseerd op het inkomen van de vrouw in 2010, en de draagkracht van de man op € 213,- per maand. De man heeft verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen, terwijl de vrouw verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep. Het hof heeft geoordeeld dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek en heeft de draagkracht van beide partijen beoordeeld. De man heeft geen bewijs geleverd van zijn schulden, waardoor het hof geen rekening heeft gehouden met deze schulden bij de bepaling van de draagkracht. De uiteindelijke beslissing van het hof was dat de man een bijdrage van € 150,- per maand moet betalen tot 1 januari 2015, en vanaf die datum € 20,- per maand, rekening houdend met de ontvangen kindgebonden budget.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 28 juli 2015
Zaaknummer: 200.157.412/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/207781/FA RK 13-3652
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [a] ,
appellant,
advocaat: mr. G.M. Haring te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [b] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.E.J. Maes te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 9 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 juli 2014 van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem), met kenmerk C/15/207781/FA RK 13-3652.
1.3.
De vrouw heeft op 21 november 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De vrouw heeft op 11 februari 2015 nadere stukken ingediend.
1.5.
De man heeft op 17 februari 2015 nadere stukken ingediend.
1.6.
De zaak is op 26 februari 2015 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
1.7.
De man heeft, hoewel hem daartoe ter zitting gelegenheid was geboden, na afloop van de zitting geen concept jaarstukken 2014 aan het hof gezonden.
1.8.
De vrouw heeft op 18 maart 2015 haar schriftelijke reactie gegeven op het uitblijven van voormelde stukken van de zijde van de man.
1.9.
De vrouw heeft, daartoe ter zitting in de gelegenheid gesteld, op 13 april 2015 de beschikking Definitieve berekening Kindgebonden budget 2010 van de Belastingdienst aan het hof overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad. Uit hun relatie is geboren [naam minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) [in] 2010. De man heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.2.
Ten tijde van de geboorte van [de minderjarige] in 2010 ontving de vrouw geen kindgebonden budget.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.3.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1973. Hij is alleenstaand.
Hij heeft een eenmanszaak, [de onderneming] . Blijkens de jaarstukken 2012 en 2013 bedroeg de winst van die onderneming in 2011, 2012 en 2013 respectievelijk € 27.327,-, € 23.307,- en € 11.690,-.
Aan kale huur betaalde hij in 2014 € 578,- per maand. Hij ontvangt in 2015 € 201,- per maand aan huurtoeslag.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 100,- per maand. Hij ontvangt een zorgtoeslag van € 79,- per maand.
Hij heeft kosten in verband met de omgang met [de minderjarige] , die vanaf 2014 plaatsvindt iedere woensdag en eenmaal per twee weken van zaterdag 10:00 uur tot zondag 16:00 uur.
2.4.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1977. Zij vormt met [de minderjarige] een eenoudergezin.
Zij is werkzaam bij [bedrijf] . Blijkens de jaaropgaven 2010, 2012, 2013 en 2014 bedroeg haar fiscaal loon in die jaren respectievelijk € 42.616,-, € 36.412,-, € 32.469,- en € 39.814,-.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door de vrouw bewoonde woning betaalt zij € 789,- per maand aan rente en € 133,- per maand spaarpremie. Zij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde is in 2013 vastgesteld op € 191.000,-.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalde zij in 2012 € 139,- per maand.
Aan kinderopvang bij Kindergarden betaalde zij in 2012 € 336,- per maand. Daarnaast betaalde zij aan kinderopvang bij Gastouderland in datzelfde jaar € 6.296,-.
De kinderopvangtoeslag bedroeg in 2013 € 8.599,-.
Zij ontvangt thans een kindgebonden budget van € 285,- per maand.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de vrouw bepaald dat de man met ingang van februari 2012 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zal betalen van € 150,- per maand.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, -naar het hof begrijpt- het inleidend verzoek van de vrouw alsnog af te wijzen, dan wel een zodanige door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] vast te stellen als het hof juist zal achten.
3.3.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Anders dan de vrouw in haar onder 1.8 vermelde brief heeft bepleit, ziet het hof geen aanleiding de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep. De onder 1.7 gerelateerde omstandigheid is daartoe onvoldoende. Het hof zal aan het achterwege blijven van de betreffende door de man over te leggen stukken de gevolgen verbinden die het geraden acht.
4.2.
Aan het hof ligt ter beoordeling voor de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Niet in geschil in hoger beroep is de door de rechtbank gehanteerde ingangsdatum van februari 2012, zodat daarvan in hoger beroep zal worden uitgegaan.
4.3.
De man stelt in hoger beroep de behoefte van [de minderjarige] aan een bijdrage, de draagkracht van de man en de verdeling van de kosten van [de minderjarige] tussen partijen aan de orde.
4.4.
Het hof overweegt als volgt. Nu vaststaat dat [de minderjarige] nooit in gezinsverband met partijen heeft gewoond en beide partijen onderhoudsplichtig zijn, zal bij het bepalen van de behoefte van [de minderjarige] in gelijke mate rekening worden gehouden met de feitelijke financiële situatie van elk der partijen. Zoals gebruikelijk wordt daarbij het jaar tot uitgangspunt genomen waarin de minderjarige is geboren, zijnde in het onderhavige geval 2010. Nu de man heeft nagelaten gegevens met betrekking tot zijn inkomen in 2010 over te leggen dan wel daarover te verklaren, volgt het hof de vrouw in haar in hoger beroep onbetwiste stelling dat op basis van haar inkomen in 2010 de behoefte van [de minderjarige] € 365,- per maand bedraagt.
4.5.
Bij het bepalen van de draagkracht van de man wordt uitgegaan van het onder 2.3 vermelde, voor zover daarvan hierna niet wordt afgeweken. De draagkracht van de man wordt, zoals te doen gebruikelijk, vastgesteld aan de hand van het gemiddelde van het bedrijfsresultaat over drie jaren. Gelet op de te hanteren ingangsdatum, ligt het voor de hand het gemiddelde bedrijfsresultaat over de jaren 2010 tot en met 2012 te nemen. Nu de jaarstukken over 2010 ontbreken, gaat het hof uit van de jaarstukken over 2011 tot en met 2013. Anders dan de vrouw en de rechtbank, ziet het hof in deze stukken geen (dusdanige) onvolkomenheden dat getwijfeld dient te worden aan de juistheid daarvan. Aangezien gegevens betreffende de huur, ziektekosten als ook (eventueel) ontvangen toeslagen over 2012 niet bij het hof bekend zijn en partijen zich evenmin over de consequenties daarvan hebben uitgelaten, zal het hof uitgaan van de bekende, onder 2.3 vermelde gegevens.
De man stelt dat rekening dient te worden gehouden met (aflossing op) schulden. Ter onderbouwing heeft hij een plan van aanpak van 30 januari 2015 van Zuidweg & Partners overgelegd, dat een lijst van schulden bevat. De vrouw heeft aangevoerd dat het plan van aanpak informatie bevat die uitsluitend afkomstig is van de man zelf, dat de man de schulden zelf heeft veroorzaakt, zodat de schulden niet mogen voorgaan op zijn onderhoudsverplichting ten behoeve van [de minderjarige] , en dat niet duidelijk is wat er met de schulden gaat gebeuren. De man heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het plan van aanpak zich nog in de oriëntatie- en ontwikkelingsfase bevindt. Het hof constateert dat de man geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn schulden. Ook voor het overige heeft de man onvoldoende informatie verschaft om in dit stadium te kunnen vaststellen of en in hoeverre met de door de man gestelde schulden rekening behoort te worden gehouden. In deze omstandigheden kan bij de bepaling van de draagkracht van de man dan ook geen rekening worden gehouden met een aflossingsverplichting op schulden.
4.6.
Bij het bepalen van de draagkracht van de vrouw wordt uitgegaan van het onder 2.4 vermelde, voor zover daarvan hierna niet wordt afgeweken. Gelet op de ingangsdatum zal het hof uitgaan van haar fiscaal loon in 2012. De door haar tevens overgelegde jaaropgaven over 2013 en 2014 geven geen aanleiding anders te oordelen. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat de vrouw ter zitting in hoger beroep onbetwist heeft gesteld dat haar dienstverband tijdelijk, te weten tot 1 juli 2015, was uitgebreid doordat zij voor een collega waarnam. Wat betreft de lasten van vrouw wordt, zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij gegevens over 2012 dan wel, indien gegevens over 2012 ontbreken, bij gegevens over 2013.
4.7.
Het hof gaat bij het bepalen van de draagkracht van partijen uit van de bestandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70%.
Gelet op de behoefte van [de minderjarige] , de draagkracht van de man enerzijds en de draagkracht van de vrouw anderzijds, is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van februari 2012 tot 1 januari 2015 van € 150,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Dat geldt ook als aan de zijde van de man rekening wordt gehouden met kosten van omgang tussen hem en [de minderjarige] .
4.8.
Met ingang van 1 januari 2015 dient overeenkomstig de aanbevelingen van de expertgroep Alimentatienormen op de behoefte van [de minderjarige] in mindering te worden gebracht het ten behoeve van hem in 2015 uitgekeerde kindgebonden budget van € 285,- per maand. De resterende behoefte van [de minderjarige] aan een bijdrage in zijn kosten bedraagt dus € 80,- per maand met ingang van 1 januari 2015. Deze als gevolg van ingrijpende fiscale wijzigingen verlaagde behoefte levert een zelfstandige grond op voor het per 1 januari 2015 opnieuw vaststellen van de draagkracht van partijen.
Op 1 april 2013 is de nieuwe richtlijn voor de berekening van kinderalimentatie van de Werkgroep Alimentatienormen in werking getreden. De aanbevelingen die per die datum in werking zijn getreden, zullen worden toegepast bij wijzigingen die zich na 1 april 2013 voordoen dan wel bij bijdragen die nadien voor het eerst worden vastgesteld. De draagkracht van de man wordt overeenkomstig die richtlijn vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 875,-)]. Bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de man dient te worden uitgegaan van het gemiddelde bedrijfsresultaat over de laatste drie jaar. Als gezegd, heeft de man verzuimd de (concept)jaarstukken over 2014 over te leggen. Het hof gaat er bij gebrek aan die gegevens vanuit dat het bedrijfsresultaat over 2014 aanmerkelijk hoger ligt dan het resultaat over 2013 en dat het gemiddelde bedrijfsresultaat over 2012, 2013 en 2014 gelijk is aan het gemiddelde bedrijfsresultaat over 2011, 2012 en 2013, geïndexeerd tot en met 1 januari 2015. De benadering als hiervoor omschreven houdt in dat aan de zijde van de man op het besteedbaar inkomen 30% in mindering zal worden gebracht in verband met forfaitaire woonlasten, dat rekening zal worden gehouden met een bedrag van € 875,- aan overige lasten en dat zal worden uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 70. Zoals reeds onder 4.5 is overwogen, houdt het hof geen rekening met eventuele schulden van de man.
De draagkracht van de man bedraagt aldus € 213,- per maand.
4.9.
De kosten van de omgang tussen de man en [de minderjarige] worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de omgang. Nu sprake is van een omgangsregeling van gemiddeld één dag per week, zal het hof een percentage van 15% in aanmerking nemen, hetgeen ook onbetwist door de man ter zitting is bepleit. De zorgkorting bedraagt derhalve € 12,- per maand.
4.10.
De draagkracht van de vrouw wordt met inachtneming van dezelfde formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 875,-)] en het door haar in 2014 genoten fiscaal loon vastgesteld op € 687,- per maand.
4.11.
Het onder 4.9 vermelde bedrag van de zorgkorting wordt volledig in mindering gebracht op het aandeel van de man in de behoefte van [de minderjarige] , omdat de onderhoudsplichtigen (de ouders) samen voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van [de minderjarige] te voorzien.
4.12.
Gelet op de behoefte van [de minderjarige] , de draagkracht van de man enerzijds en de draagkracht van de vrouw anderzijds is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van februari 2012 tot 1 januari 2015 van € 150,- per maand en vanaf 1 januari 2015 van € 20,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
4.13.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover deze betrekking heeft op de periode tot 1 januari 2015;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor het overige en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 1 januari 2015 op € 20,- (TWINTIG EURO) per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Wigleven, mr. A. van Haeringen en mr. J.W. van Zaane in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2015.