ECLI:NL:GHAMS:2015:3103

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2015
Publicatiedatum
27 juli 2015
Zaaknummer
200.143.637-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en bewijslevering van een geldbedrag tussen echtgenoten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de man tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De man en de vrouw zijn in 2007 in Marokko gehuwd en zijn op 31 augustus 2010 gescheiden. De vrouw vordert van de man een bedrag van € 10.000,- dat zij stelt aan hem ter beschikking te hebben gesteld, maar dat nooit is terugbetaald. De vrouw beweert dat dit bedrag in 2009 tijdens een vakantie in Marokko aan de man is gegeven. De man betwist deze claim en stelt dat het geld zijn eigen spaargeld betreft.

De kantonrechter heeft in een tussenvonnis vastgesteld dat het huwelijksvermogensrecht van partijen wordt beheerst door het Marokkaanse recht en heeft de vrouw belast met het bewijs van haar stelling. De vrouw heeft getuigen voorgebracht, maar de man heeft afgezien van tegengetuigenverhoor. In hoger beroep heeft de man alsnog bewijs aangeboden en verzocht om getuigen te horen. Het hof overweegt dat het hoger beroep ook kan dienen om fouten uit de eerste aanleg te herstellen en staat de man toe om getuigen te laten horen.

Het hof heeft de beslissing over de proceskosten aangehouden tot het eindarrest en heeft een zitting gepland voor het horen van getuigen. De zaak is van belang voor de bewijswaardering in het familierecht en de toepassing van het Marokkaanse recht op het huwelijksvermogensrecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.143.637/01
zaaknummer rechtbank : 1299796 \ HA EXPL 11-536
arrest van de meervoudige familiekamer van 28 juli 2015
inzake
[de man],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A. Sarioglu te Amsterdam,
tegen:
[de vrouw],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F. Salouli te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de man respectievelijk de vrouw genoemd.
Ingevolge het tussenarrest van 1 april 2014 heeft op 14 mei 2004 een comparitie na aanbrengen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Voor het verloop van de procedure tot dan verwijst het hof naar dat arrest.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 26 november 2014 doen bepleiten, de man door mr. S. Yelpaze, advocaat te Amsterdam en de vrouw door haar eerdergenoemde advocaat, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. De man heeft bij die gelegenheid nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De man heeft geconcludeerd dat het hof de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 1 augustus 2012 en 6 november 2013 zal vernietigen en bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:
  • de vorderingen van de vrouw in reconventie zal afwijzen;
  • de vrouw zal veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit arrest de gelden van de man die zij, naar het hof begrijpt uit hoofde van het bestreden vonnis van 6 november 2013 onder zich heeft gekregen en/of van de man heeft geïnd aan de man terug te betalen;
  • de vrouw zal veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
De vrouw heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn hoger beroep, dan wel afwijzing van de vorderingen van de man en bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met veroordeling van de man, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van beide instanties, maar in ieder geval die van het hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs aangeboden.

2.Feiten

Partijen zijn [in] 2007 in Marokko gehuwd. Op 31 augustus 2010 heeft de Marokkaanse rechter tussen hen de echtscheiding uitgesproken. Deze uitspraak is op 13 september 2010 in Nederland ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak, voor zover in hoger beroep van belang, om de vraag of de vrouw recht heeft op betaling door de man van een bedrag van € 10.000,- dat volgens de vrouw door haar aan de man ter beschikking is gesteld en nimmer door de man is terugbetaald. De vrouw voert daartoe aan dat de man in 2009 tijdens een vakantie in Marokko in het bezit is gekomen van dit bedrag, dat zij voor en/of tijdens het huwelijk van haar inkomsten heeft gespaard. Volgens de vrouw is van dit aan haar toebehorende geld een bedrag van € 5.000,00 op een Marokkaanse spaarrekening van de man gestort, en is € 5.000,00 in contanten in zijn bezit gekomen, doordat de vrouw een envelop met de tegenwaarde daarvan in Marokkaanse Dirham aan de man heeft gegeven.
3.2.
De man betwist de stellingen van de vrouw. Volgens hem betreffen zowel de storting als de envelop met geld zijn eigen geld, dat hij in de loop der jaren bij elkaar had gespaard.
3.3.
Bij het bestreden tussenvonnis van 1 augustus 2012 heeft de kantonrechter – op juiste gronden – vastgesteld dat het huwelijksvermogensrecht van partijen wordt beheerst door het Marokkaanse recht. Zij heeft de vrouw opgedragen om te bewijzen, dat de man in 2009 een aan de vrouw toebehorend bedrag van € 10.000,- of een deel daarvan in zijn bezit heeft gekregen. Nadat de vrouw zichzelf, haar zus en haar vader als getuigen had voorgebracht, en de man vervolgens had afgezien van tegengetuigenverhoor, heeft de kantonrechter bij eindvonnis de vrouw geslaagd geacht in haar bewijsvoering en heeft zij de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van € 10.000,- onder compensatie van proceskosten.
3.4.
De grieven van de man zien alle op de gang van zaken rond de bewijslevering en op de waardering van het bewijs door de kantonrechter in haar eindvonnis. De man wenst in hoger beroep alsnog een aantal getuigen in tegengetuigenverhoor te laten horen en doet daartoe een bewijsaanbod. Volgens de vrouw komt het voor eigen risico van de man dat hij heeft afgezien van tegengetuigenverhoor, aangezien de kantonrechter hem blijkens het proces-verbaal van de zitting van 22 april 2013 in de gelegenheid heeft gesteld zich daarop te beraden.
3.5.
Het hof overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak kan het hoger beroep mede dienen om eigen fouten, vergissingen en nalatigheden uit de procedure in eerste aanleg te herstellen. Van een appellant die bij memorie van grieven alsnog (tegen)bewijs aanbiedt, daarbij gebruikmakend van de gelegenheid tot verbetering of aanvulling van hetgeen hij in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten, kan in beginsel dan ook niet worden gevergd dat hij een rechtvaardiging geeft van zijn eerdere verzuim (HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7245). Dat geldt ook indien hij in eerste aanleg geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van een tegengetuigenverhoor. Bijzondere omstandigheden die in deze zaak zouden nopen tot een ander oordeel zijn gesteld noch gebleken. Het hof zal de man daarom alsnog in de gelegenheid stellen om getuigen te doen horen.
3.6.
De kantonrechter heeft terecht de vrouw belast met het bewijs van haar stelling, nu zij zich op het rechtsgevolg daarvan beroept. De man zal dus worden toegelaten tot tegenbewijs, als na te melden. Hij zal als eerste in de gelegenheid worden gesteld getuigen voor te brengen. Ook de vrouw heeft in hoger beroep nader bewijs aangeboden door middel van getuigen. Het staat haar vrij die getuigen te laten horen ter gelegenheid van het op de voet van artikel 168 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te houden tegengetuigenverhoor.
3.7.
Na de bewijslevering zal het hof bij eindarrest het dan beschikbare bewijs waarderen. Reeds nu daartegen niet is gegriefd is ook in hoger beroep uitgangspunt dat in geval de vrouw slaagt in haar bewijs, haar vordering tot het bedrag waarvan alsdan vaststaat dat de man dat in zijn bezit heeft gekregen, toewijsbaar is. In het andere geval zal de vordering alsnog moeten worden afgewezen. De beslissing over de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep wordt aangehouden tot het eindarrest.
3.8.
Het hof ziet aanleiding om ter gelegenheid van het eerste getuigenverhoor tevens een verschijning van partijen te gelasten teneinde alsnog een minnelijke regeling te beproeven.
3.9.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
laat de man toe tot het leveren van tegenbewijs van de stelling dat hij in 2009 een aan de vrouw toebehorend bedrag van € 10.000,00 of een deel daarvan in zijn bezit heeft gekregen;
bepaalt dat getuigen zullen worden gehoord door mr. A.V.T. de Bie, die hierbij wordt benoemd tot raadsheer-commissaris, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam, op
maandag 21 september 2015 te 9.30 uur.
beveelt dat partijen in persoon ter zitting op de hiervoor genoemde plaats en tijd zullen verschijnen;
bepaalt dat partijen tot drie weken na de uitspraakdatum van deze beschikking schriftelijk aan het enquêtebureau van de griffie van het hof kunnen meedelen dat zij of de getuigen op dat tijdstip verhinderd zijn te verschijnen, onder opgave van de verhinderdagen van beide partijen en de getuigen in de periode van september 2015 tot december 2015, in welk geval met inachtneming van die verhinderdagen een nieuw tijdstip voor het getuigenverhoor en de verschijning van partijen zal worden vastgesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. Kleene-Eijk, M.F.G.H. Beckers en A.V.T. de Bie en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2015.