ECLI:NL:GHAMS:2015:3080

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2015
Publicatiedatum
27 juli 2015
Zaaknummer
200.159.850-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over advocaatkosten en vaststellingsovereenkomst met beroep op dwaling

In deze zaak gaat het om een geschil over advocaatkosten tussen [appellante] en [X] Advocaten B.V. [appellante] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin [X] Advocaten werd toegewezen in hun vordering tot betaling van € 8.261,58. Deze vordering bestond uit een hoofdsom van € 6.000,-, rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter had geoordeeld dat er een overeenkomst van opdracht was gesloten tussen partijen, en dat [appellante] niet volledig aan de betalingsregeling had voldaan.

Tijdens de zitting van het hof op 1 mei 2015 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [appellante] voerde aan dat zij niet de enige opdrachtgever was en dat de werkzaamheden van [X] Advocaten niet goed waren uitgevoerd. Tevens stelde zij dat de declaraties te hoog waren en dat zij recht had op gefinancierde rechtsbijstand. [X] Advocaten betwistte deze claims en stelde dat de facturen correct waren.

Het hof oordeelde dat de vaststellingsovereenkomst die tussen partijen was gesloten, niet kon worden vernietigd op basis van dwaling. Het hof concludeerde dat [appellante] onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van onjuiste informatie van [X] Advocaten die haar in een dwalende toestand had gebracht. De grieven van [appellante] werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. [appellante] werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.159.850/01
zaaknummer rechtbank (Noord-Holland) : 2474689/CV EXPL 13-7350
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 juli 2015
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. L.M. van den Ende te Purmerend,
tegen
[X] ADVOCATEN B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [X] Advocaten genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 8 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, afdeling privaatrecht, sectie kanton, locatie Zaanstad (hierna: de kantonrechter), van 17 juli 2014, gewezen tussen [X] Advocaten als eiseres en [appellante] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 1 mei 2015 doen bepleiten, [appellante] door mr. Van den Ende voornoemd en [X] Advocaten door mr. C.J.P. Liefting, advocaat te Amstelveen. Mr. Van den Ende heeft gepleit aan de hand van notities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [X] Advocaten zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [X] Advocaten in de kosten van het geding in beide instanties en in de kosten voortvloeiend uit het gelegde beslag.
[X] Advocaten heeft geconcludeerd tot (zo begrijpt het hof) bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje ‘De feiten’ sub a tot en met e, de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen.
Voor zover
grief 1opkomt tegen hetgeen de kantonrechter bij die feiten heeft vermeld zal het hof dit hierna, bij de beoordeling van het hoger beroep, voor zover daarvoor van belang, in zijn overwegingen betrekken. Voor het overige bestaat over de juistheid van de door de kantonrechter vastgestelde feiten geen geschil, zodat in zoverre ook het hof van die feiten zal uitgaan.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2
Bij brief van 3 juni 2011, met als onderwerp ‘opdrachtbevestiging’ heeft mr. [Y] namens [X] Advocaten aan [appellante] (ook wel genoemd […] of […] ) onder meer het volgende geschreven:
‘Hierbij aanvaard ik de opdracht die u aan [X] Advocaten B.V. hebt verleend. Zoals verzocht zullen wij u bijstaan / adviseren in bovengenoemde zaak. (…) Wij zullen u maandelijks een gespecificeerde declaratie sturen voor de werkzaamheden (…). Mijn uurtarief is € 165,00 per uur. (…)’
3.3
[X] Advocaten heeft in de periode van augustus 2011 tot en met 1 mei 2012 diverse facturen aan [appellante] doen toekomen in verband met voornoemde juridische werkzaamheden. Over de betaling ervan is tussen partijen een geschil gerezen.
3.4
Op 11 oktober 2012 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden over de financiële afwikkeling.
3.5
[X] Advocaten heeft op diezelfde datum aan [appellante] een e-mail gezonden met als onderwerp ‘regeling’ en als bijlage een aan haar gerichte brief van mr. [Y] onder meer inhoudend:
‘We spraken het volgende af:
  • de restant hoofdsom wordt afgemaakt op E 6.500,00
  • de hoofdsom wordt vermeerderd met de kosten van het incassobureau
  • de zaak wordt bij het incassobureau teruggenomen
  • u betaalt met ingang van deze maand E 100,00 per maand
  • u geeft uiterlijk 1 maart 2013een update van uw situatie, zodat kan worden bezien of er per maand meer kan worden betaald
  • uiterlijk 1 maart 2014is het totaal betaald
  • wanneer er 1 keer een termijn niet is betaald vervalt de regeling en is het totaal op dat moment terstond opeisbaar (en zal er titel worden gehaald bij de rechter)
  • [A] zal ook een totaal factuur worden gezonden, waarop [A] vrijelijk kan betalen
  • over een half jaar gaan we andermaal bespreken of er door u/ [A] dàt kan worden aangeboden dat zal maken dat van u als privépersoon wordt afgezien’.
3.6
Bij brief van 13 december 2012 heeft [X] Advocaten aan [appellante] het volgende geschreven:
‘In aansluiting op het telefoongesprek dat ik d.d. 11 december jl. met u voerde in opgemelde aangelegenheid, bevestig ik u hierbij voor de goede orde de met u en mr. [Y] gemaakte betalingsregeling van € 100,- per maand voor de afgesproken hoofdsom van € 6.500,-.’
3.7
[appellante] is een deel van deze betalingsregeling nagekomen. [1]
3.8
[X] Advocaten heeft in eerste aanleg veroordeling van [appellante] gevorderd tot betaling van € 8.261,58. Deze vordering bestaat uit € 6.000,- aan hoofdsom, € 1.361,58 aan rente en € 900,- aan buitengerechtelijke incassokosten. [X] Advocaten heeft daaraan in de kern ten grondslag gelegd dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht is gesloten en dat de in voormelde correspondentie tussen partijen bedoelde betalingsafspraken door [appellante] niet (geheel) zijn nagekomen. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen.
3.9
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met twaalf grieven op. Een deel van de grieven betoogt in de kern dat de kantonrechter er geen rekening mee heeft gehouden dat [appellante] niet de enige opdrachtgever voor de betrokken juridische werkzaamheden is geweest (grief 3), dat [X] Advocaten heeft verzuimd gefinancierde rechtsbijstand voor haar aan te vragen (
grief 4), dat [X] Advocaten de werkzaamheden niet goed heeft verricht en daarmee wanprestatie heeft gepleegd (
grief 6) en dat de declaraties van [X] Advocaten te hoog waren (
grief 5) en een begrotingsprocedure zou moeten worden gevolgd (grief 2). Ook behelzen de grieven de stelling dat de kantonrechter ten onrechte van oordeel was dat [appellante] niet tijdig over de werkzaamheden van [X] Advocaten en de in rekening gebrachte bedragen heeft geklaagd (
grieven 7 en 8).
3.1
Met betrekking tot de betalingsregeling betoogt [appellante] in
grief 9dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat zij een betalingsregeling heeft afgesproken en niet is nagekomen. Ter toelichting daarop stelt zij dat zij de desbetreffende regeling nooit voor akkoord heeft ondertekend en overigens een bedrag van € 500,- ter zake van door [appellante] betaalde incassokosten verrekend zou moeten worden. [appellante] stelt voorts dat vanaf december 2012 op het bedrag van € 6.500,- werd afgelost, maar dat er nadien geen update of totaalfactuur is gekomen. Zij heeft getracht mee te werken, aldus [appellante] . In deze procedure beroept zij zich echter ten aanzien van de betalingsregeling op dwaling en roept daarom de vernietiging van die overeenkomst in. De dwaling bestaat er volgens haar in dat op het moment van het sluiten van de betalingsregeling de facturen waren gebaseerd op niet tussen partijen gemaakte afspraken, dat [X] Advocaten veel te veel uren had gedeclareerd, welke zij niet kan verantwoorden en dat [appellante] voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking kwam. [X] Advocaten heeft haar onjuiste mededelingen gedaan en de betalingsregeling zou niet zijn overeengekomen bij een juiste voorstelling van zaken.
3.11
Reeds uit de stellingen van [appellante] , die in zoverre een bevestiging vormen van hetgeen [X] Advocaten naar voren heeft gebracht, volgt helder dat tussen [appellante] en [X] Advocaten naar aanleiding van een geschil over de facturering van juridische werkzaamheden een vaststellingsovereenkomst is gesloten teneinde aan dat geschil een einde te maken. Dat [appellante] deze overeenkomst niet heeft getekend doet daar niet aan af. Volgens vaste rechtspraak is de mogelijkheid om een beroep op dwaling te doen ten aanzien van een vaststellingsovereenkomst beperkt. Voor de vraag of [appellante] zich op dwaling kan beroepen is van belang dat indien partijen in het onzekere verkeren omtrent de vraag of en in hoeverre bepaalde feiten of omstandigheden voor hun rechtsverhouding van betekenis zijn, en ter voorkoming van een rechtsgeding aangaande die vraag een overeenkomst als de onderhavige sluiten, waarbij hun rechtsverhouding nader wordt geregeld en bindend vastgesteld, zij zich ten aanzien van de vraag waaromtrent zij in het onzekere verkeerden, niet met vrucht op dwaling kunnen beroepen. Er zijn uitzonderingen op deze regel, in het bijzonder indien sprake is van betrokkenheid van de wederpartij bij de dwaling door onjuiste informatie te verstrekken.
3.12
[appellante] heeft echter, mede in het licht van de betwisting door [X] Advocaten op de desbetreffende punten, onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van omstandigheden die een beroep op dwaling ten aanzien van de vaststellingsovereenkomst rechtvaardigen. In het bijzonder is niet gebleken van betrokkenheid van [X] Advocaten bij die dwaling onder meer daarin bestaande dat [X] Advocaten haar enige onjuiste informatie heeft verstrekt. Dat de facturen die haar zijn gezonden waren gebaseerd op niet gemaakte afspraken heeft zij niet nader gespecificeerd, terwijl dat voor de hand had gelegen nu als vaststaand kan worden aangenomen dat [X] Advocaten aan [appellante] wel juridische bijstand heeft verleend. Dat [appellante] veel te veel uren zou hebben gedeclareerd is door [X] Advocaten bestreden en maakt de essentie uit van het geschil waaromtrent partijen de vaststellingsovereenkomst zijn aangegaan. Dienaangaande kan [appellante] zich daarom niet op dwaling beroepen. Ten slotte is onvoldoende gemotiveerd dat op grond van onjuiste mededelingen van [X] Advocaten [appellante] niet op basis van een toevoeging heeft geprocedeerd, terwijl uit de brief zoals onder 3.2 vermeld en waartegen [appellante] niet heeft geprotesteerd, daarentegen wel kan worden afgeleid dat is afgesproken dat [appellante] betalend cliënt zou zijn. De argumenten die ter gelegenheid van het pleidooi bij dupliek nog naar voren zijn gebracht zijn tardief. Daarop kan niet meer worden ingegaan. Het beroep op dwaling faalt daarom evenals de grief.
3.13
De grieven zoals onder 3.9 verwoord behoeven geen bespreking meer en falen, omdat deze zien op het geschil in de periode voorafgaand aan de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst, aan welk geschil met die overeenkomst een einde is gekomen.
3.14
Met
grief 10dient [appellante] een vordering in ter zake van kosten van gelegd beslag. Deze vordering is niet-ontvankelijk omdat niet voor het eerst in hoger beroep een vordering in reconventie kan worden ingesteld. De grief faalt.
3.15
Met
grief 11klaagt [appellante] erover dat de kantonrechter de vordering aan rente en incassokosten heeft toegewezen. [appellante] betwist de hoogte van de bedragen en stelt zich op het standpunt dat de gevorderde incassokosten onder de noemer proceskosten vallen. De grief faalt omdat [appellante] niet heeft onderbouwd waarom de gevorderde rente onjuist zou zijn, terwijl de (buitengerechtelijke) incassokosten een vordering tot schadevergoeding ex artikel 6:96 lid 2 sub c BW betreft, die niet onder de proceskosten (als bedoeld in 237 Rv) wordt begrepen en afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking komt. De stelling van [appellante] dat zij geen aanmaningen heeft ontvangen is in het licht van de uitvoerige correspondentie tussen partijen die zich bij de gedingstukken bevindt en waarin [X] Advocaten telkenmale aandringt op betaling, eveneens onvoldoende gemotiveerd.
3.16
Grief 12heeft betrekking op het door de kantonrechter gepasseerde bewijsaanbod. Van bewijslevering kan echter, ook in hoger beroep, geen sprake zijn omdat [appellante] haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd met feiten die, indien bewezen, kunnen leiden tot andere oordelen dan hierboven gegeven. De grief deelt het lot van de andere grieven.
3.17
De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [X] Advocaten begroot op € 704,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, L.A.J. Dun en W. Tonkens-Gerkema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2015.

Voetnoten

1.Zie grief 1 sub e