ECLI:NL:GHAMS:2015:3076

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2015
Publicatiedatum
27 juli 2015
Zaaknummer
200.158.238-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vorderingen en betalingsgeschillen tussen appellanten en MCN Engineering BV

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De kantonrechter had in een eerdere uitspraak de vordering van MCN Engineering BV (hierna: MCN) toegewezen, waarbij MCN een bedrag van € 16.923,58 had gevorderd voor werkzaamheden die zij in 2010/2011 had verricht voor appellanten. Appellanten hebben de facturen deels onbetaald gelaten en zijn in hoger beroep gekomen van het vonnis van 10 juli 2014. In hoger beroep hebben appellanten vijf grieven ingediend, waarbij zij onder andere betwisten dat er een richtprijs is overeengekomen voor de werkzaamheden en dat MCN tekort is geschoten in de uitvoering van de opdracht. Het hof heeft de grieven van appellanten verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelt dat appellanten niet hebben aangetoond dat er een richtprijs is afgesproken en dat MCN niet in verzuim is geraakt. De kosten van het hoger beroep zijn voor rekening van appellanten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.158.238/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 2776514/ CV EXPL 14-1058
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 juli 2015
inzake

1.[APPELLANTE SUB 1],

gevestigd te [plaats],
2.
[APPELLANT SUB 2],
wonende te [woonplaats]
3.
[APPELLANTE SUB 3],
wonende te [woonplaats]
appellanten,
advocaat: mr. E. Nagtegaal te Zaandam.
tegen
de besloten vennootschap MCN Engineering BV,
gevestigd te Winsum, gemeente Winsum,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.W. Kastelein te Groningen.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna gezamenlijk [appellanten] genoemd en geïntimeerde wordt MCN genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 9 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) van 10 juli 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen MCN als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [appellanten] als gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis, voor zover gewezen in conventie, zal vernietigen en alsnog de vorderingen van MCN zal afwijzen, met veroordeling van MCN in de kosten van het geding in beide instanties.
MCN heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellanten] in de kosten van het hoger beroep.
Beide partijen hebben bewijs aangeboden.

2.Feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt.
2.2
Kort samengevat komen de feiten neer op het volgende.
MCN heeft in 2010/2011 in opdracht en voor rekening van [appellanten] werkzaamheden verricht voor een hydraulische installatie in een mobiel [geïntimeerde sub 3]. MCN heeft daarvoor diverse facturen aan [appellanten] verstuurd. [appellanten] hebben de facturen deels onbetaald gelaten. MCN heeft [appellanten] gesommeerd tot betaling van het saldo van de onbetaald gelaten facturen. [appellanten] hebben aan die sommatie geen gehoor gegeven.

3.Beoordeling

3.1
MCN heeft in eerste aanleg - kortgezegd - een bedrag van € 16.923,58 gevorderd, vermeerderd met 15% over dat bedrag voor buitengerechtelijke kosten en een rente van 12,68% over een bedrag van € 11.534,- vanaf de dagvaarding, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten. [appellanten] hebben in reconventie - kortgezegd - terugbetaling gevorderd van beweerdelijk teveel betaalde bedragen tot per saldo € 9.990,09, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.2
De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis de vordering in conventie toegewezen, met dien verstande dat over het uitstaande bedrag de wettelijke handelsrente is berekend vanaf de vervaldata van de facturen en dat de buitengerechtelijke incassokosten conform de aanbevelingen in het rapport Voorwerk II op € 800,- zijn bepaald. De vordering in reconventie is afgewezen. [appellanten] zijn zowel in conventie als in reconventie in de proceskosten veroordeeld.
3.3.
Tegen de beslissing in conventie en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met vijf grieven op. De beslissing in reconventie is niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.4
Grief I klaagt dat partijen voor de werkzaamheden een richtprijs als bedoeld in artikel 7:752 lid 2 BW van € 25.000,- zijn overeengekomen, zodat maximaal 10% (€ 27.500,- exclusief btw) verschuldigd is geworden. Daarop voortbouwend betoogt de grief dat het aan MCN is om aan te tonen dat aanvullende opdrachten zijn verstrekt die als meerwerk kunnen worden aangemerkt en tot een verhoging van de prijs zouden kunnen leiden. MCN betwist dat partijen een richtprijs zijn overeengekomen.
3.5
Vooropgesteld wordt dat [appellanten] niet (langer) betwisten dat de gefactureerde werkzaamheden zijn verricht. Vervolgens is uitgangspunt dat op [appellanten] de bewijslast rust van hun stelling dat partijen voor die werkzaamheden een richtprijs zijn overeengekomen. Uit de jurisprudentie volgt dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een richtprijs een ruime interpretatie moet worden gehanteerd. Die interpretatie kan evenwel niet zo ruim zijn dat een bedrag dat wordt genoemd op een moment dat nog niet duidelijk is welke werkzaamheden verricht moeten worden, heeft te gelden als een richtprijs; de werkzaamheden waarop de richtprijs betrekking heeft, moeten voldoende zijn gespecificeerd.
3.6
[appellanten] hebben in dit verband gesteld dat [X] van MCN op de locatie is komen kijken en samen met [geïntimeerde sub 2] en Rijs het [geïntimeerde sub 3] heeft geïnspecteerd en de uit te voeren werkzaamheden heeft besproken. Na inventarisatie van de omvang van de opdracht heeft [X] een prijs opgegeven van ongeveer €25.000,- aldus [appellanten] MCN heeft daartegenover niet alleen betwist dat zij een bedrag heeft genoemd, maar heeft ook gemotiveerd gesteld dat ten tijde van het aanvaarden van de opdracht nog slechts vage plannen bestonden en nog niet duidelijk was welke werkzaamheden verricht dienden te worden. Dit is door [appellanten] op hun beurt niet, althans onvoldoende weersproken. Bij die stand van zaken hebben [appellanten] in het licht van de gemotiveerde betwisting van MCN onvoldoende gesteld voor een richtprijs. Het wordt er derhalve voor gehouden dat partijen geen richtprijs zijn overeengekomen, zodat grief I faalt.
3.7.
Met grief II wordt betwist dat [appellanten] met aanvullende wensen zijn gekomen. Subsidiair strekt de grief tot betoog dat MCN heeft verzuimd om [appellanten] op de voet van artikel 7:755 BW te wijzen op de daaruit voortvloeiende prijsverhogingen. Daarmee bouwt de grief voort op de stelling dat partijen een richtprijs zijn overeengekomen en deelt de grief het lot van de vorige grief.
3.8
Met grief III klagen [appellanten] kort samengevat en in de kern dat MCN toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de opdracht, doordat het werk niet is opgeleverd en de installatie niet voldoende functioneerde toen MCN haar werkzaamheden staakte. Zij beroepen zich daartoe op de in eerste aanleg als productie 9 overgelegde verklaring van de heer Vestering.
3.9
Het hof oordeelt als volgt. MCN heeft haar werkzaamheden in 2010/2011 beëindigd, terwijl gesteld noch is gebleken dat MCN daarna tot oplevering of herstel is gemaand en in gebreke is gesteld. MCN is te dien aanzien dus niet in verzuim geraakt. Reeds daarom kan het beroep op toerekenbaar tekortschieten - wat daar ook van zij - [appellanten] niet baten. Daarbij komt dat een vordering tot nakoming - zoals de in geding zijnde vordering van MCN - niet kan worden afgeweerd met alleen een beroep op toerekenbaar tekort schieten; daarvoor is vereist dat tevens een beroep is gedaan op (verrekening met een vordering tot) schadevergoeding en/of ontbinding van de overeenkomst. [appellanten] hebben echter geen daartoe strekkende vorderingen gedaan. De conclusie is dat ook grief III niet slaagt.
3.1
Grief IV strekt tot betoog dat MCN aan de hand van een overzicht van 14 januari 2013 heeft vastgesteld dat [appellanten] een bedrag van € 13.757,46 verschuldigd waren en dat zij al meer dan dat bedrag hebben betaald.
3.11
Ook deze grief faalt. De kantonrechter heeft in rov. 5.4 vastgesteld dat in het overzicht vergissingen zijn gemaakt - bedragen die zijn opgeteld, hadden moeten worden afgetrokken - en dat er een bedrag is opgenomen van € 8.250,- dat niet door [appellanten] is betaald. Over deze vaststelling is niet geklaagd, zodat het hof daaraan is gebonden. Bij die stand van zaken volgt het hof de kantonrechter in zijn oordeel dat het overzicht niet meer is dan een kladje. Aan dat overzicht kan daarom niet de door [appellanten] bepleite betekenis worden gehecht van een eindopstelling waaraan MCN is gebonden.
3.12
Met grief V wordt geklaagd over het toegewezen bedrag voor buitengerechtelijke kosten. [appellanten] stellen dat niet is voldaan aan het vereiste van de zogenaamde veertiendagenbrief en overigens zijn de buitengerechtelijke werkzaamheden zeer beperkt geweest, zodat ook daarom geen aanleiding is een vergoeding toe te kennen, aldus [appellanten]
3.13
Het hof overweegt als volgt. Met de klacht over het ontbreken van de veertiendagenbrief beroepen [appellanten] zich op het bepaalde in artikel 6:96 lid 6 BW. Dit artikel heeft evenwel slechts betrekking op natuurlijke personen, niet handelend in de uitoefening van een beroep op bedrijf. Vast staat dat [appellanten] niet onder die omschrijving vallen. De grief faalt op dat punt.
3.14
Voor zover de grief betrekking heeft op de omvang van de werkzaamheden overweegt het hof dat MCN bij dagvaarding in eerste aanleg ter onderbouwing van de verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden een overzicht heeft overgelegd van de dossieraantekeningen van het incassobureau. [appellanten] hebben de juistheid van dat overzicht niet betwist, zodat dit vaststaat. Naar het oordeel van het hof blijkt uit dit overzicht genoegzaam van werkzaamheden die een vergoeding op grond van artikel 6:96 BW rechtvaardigen. Ook op dit punt faalt de grief derhalve.
3.15
De slotsom is dat alle grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van MCN begroot op € 704,00 aan verschotten en € 894,- voor salaris van de advocaat;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, J.F. Aalders en E.J.H. Schrage en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2015.