Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grieven 1 tot en met 7betoogt Noba allereerst dat zowel haar onderneming als die van Marvesa Rotterdam zich bezighoudt met de handel in plantaardige en dierlijke oliën en vetten, waaronder visolie, en vervolgens dat als zou worden aangenomen dat de onderneming van Noba zich bezighoudt met de handel in plantaardige oliën en vetten en die van Marvesa Rotterdam met de handel in visolie, dit niet eraan in de weg staat beide ondernemingen als ‘gelijksoortig’ of ‘aanverwant’ te beschouwen. In de toelichting op de grieven beroept Noba zich andermaal op, volgens haar, in dit geding gebleken feiten en op overgelegde stukken, kennelijk teneinde te betogen dat zij, anders dan door de kantonrechter aangenomen, in het onder 3.4 bedoelde bewijs is geslaagd. Het bijgebrachte bewijs en hetgeen Noba ter zake nader heeft aangevoerd, wettigen die gevolgtrekking echter niet, zodat de grieven falen. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
grief 8komt Noba op tegen de toewijzing van de onder 3.3 genoemde vordering van [X] . Bij de beoordeling van de grief staat voorop dat uit het hierboven overwogene volgt dat het beroep van Noba op het concurrentiebeding ongegrond is geweest, dat dit beroep heeft geleid tot de beëindiging van het dienstverband van [X] bij Marvesa Rotterdam op 22 juli 2010 en dat niet gebleken is dat [X] daarna eerder dan per 1 januari 2011 elders, namelijk bij Marvesa Oils & Fats B.V., in loondienst is getreden. Nu zij zonder recht een beroep op het concurrentiebeding heeft gedaan en het dienstverband van [X] bij Marvesa Rotterdam als gevolg hiervan is beëindigd, is Noba verplicht aan [X] de schade te vergoeden die deze door die beëindiging heeft geleden. [X] heeft die schade gesteld op het door hem gederfde loon van 22 juli 2010 tot 1 januari 2011. In de toelichting op de grief betoogt Noba dat [X] hetzij gedurende deze periode is doorbetaald door Marvesa Rotterdam, hetzij naderhand voor het gederfde loon is gecompenseerd door Marvesa Oils & Fats B.V. Nu de arbeidsovereenkomst tussen [X] en Marvesa Rotterdam op 22 juli 2010 is beëindigd, heeft echter iedere grondslag voor betaling van loon na die datum door Marvesa Rotterdam ontbroken. Het dienstverband bij Marvesa Oils & Fats B.V. heeft pas een aanvang genomen op 1 januari 2011, zodat een grondslag voor betaling van loon voor die datum door Marvesa Oils & Fats B.V. eveneens ontbrak. Tegen deze achtergrond houden de beweerde doorbetaling van loon of compensatie achteraf niet meer dan speculaties in. Aanwijzingen dat deze speculaties steun vinden in de werkelijkheid, ontbreken geheel. Noba heeft ter zake slechts aangevoerd dat tussen de genoemde rechtspersonen en [X] sprake is geweest van ‘een schijnconstructie om de werking van het concurrentiebeding te ontduiken’, maar in aanmerking genomen dat het beroep op dat beding ongegrond was en dat [X] van 22 juli 2010 tot 1 januari 2011 noch bij Marvesa Rotterdam, noch bij Marvesa Oils & Fats B.V. in dienst is geweest, is die stelling ontoereikend om aan te nemen dat [X] gedurende de genoemde periode geen loon heeft gederfd, zoals door hem gesteld. Noba heeft voorts niet aangevoerd dat [X] in die periode anders dan via de bij de beweerde ‘schijnconstructie’ betrokken rechtspersonen inkomsten heeft ontvangen. Het voorgaande brengt mee dat Noba – ook in hoger beroep – onvoldoende heeft betwist dat [X] schade heeft geleden gelijk aan het door hem gestelde gederfde loon, zodat de vordering tot vergoeding daarvan terecht is toegewezen. De grief faalt dus.