ECLI:NL:GHAMS:2015:3051

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2015
Publicatiedatum
24 juli 2015
Zaaknummer
13/00538
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loonbelasting en privégebruik van een auto door een directeur-aandeelhouder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag loonbelasting die was opgelegd aan [X bv], vertegenwoordigd door haar directeur en enig aandeelhouder [A]. De rechtbank had eerder geoordeeld dat belanghebbende niet overtuigend had aangetoond dat er minder dan 500 kilometer privé met de auto was gereden. Het Hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de rittenregistratie die door belanghebbende was overgelegd, niet voldeed aan de eisen van bewijsvoering. De rechtbank had vastgesteld dat de auto, een BMW 730D, gedurende het jaar 2006 ter beschikking was gesteld aan [A], zonder dat er een verklaring voor privégebruik was aangevraagd. Het Hof oordeelde dat de achteraf opgemaakte rittenregistratie niet betrouwbaar was, omdat deze niet voldeed aan de wettelijke eisen en niet controleerbaar was. De rechtbank had ook geoordeeld dat de opgelegde vergrijpboete van 25% terecht was, omdat belanghebbende grove schuld kon worden verweten. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het ook de beschikking heffingsrente ongegrond verklaarde. De kostenveroordeling werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 13/00538
18 juni 2015
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X bv]te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 25 juli 2013 in de zaak met kenmerk AWB 12/4287 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoofddorp,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Voor het verloop van het geding tot aan de uitspraak van de rechtbank van 25 juli 2013 verwijst het Hof naar hetgeen in die uitspraak in onderdeel 1 is opgenomen.
1.2.
Bij haar uitspraak heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 30 augustus 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op 16 april 2015 is nog een brief ontvangen van de inspecteur, op 29 april 2015 van belanghebbende. Deze brieven zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld (belanghebbende wordt daarin, evenals in de later in deze uitspraak geciteerde overwegingen van de rechtbank, aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’):
“2.1. Eiseres is opgericht op 17 november 1993. Sinds de datum van oprichting is de heer [A] ( [A] ) directeur-enig aandeelhouder van eiseres.
2.2.
Eiseres heeft gedurende het gehele jaar 2006 een BMW 730D, kenteken [kenteken] (de auto) ter beschikking gesteld aan [A] . Voor deze auto heeft in het belastingjaar 2006 geen forfaitaire bijtelling conform artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2006, Wet LB) plaatsgevonden. Ten aanzien van de auto is voor het onderhavige jaar geen “Verklaring geen privé gebruik auto” aangevraagd.
2.3.
Op 13 juli 2011 is een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 maart 2011 van eiseres. Het boekenonderzoek beperkte zich tot de bijtelling wegens het ter beschikking stellen van een (lease-)auto door eiseres. Op 21 december 2011 is het definitieve controlerapport opgemaakt. Naar aanleiding van de constateringen in het boekenonderzoek zijn de naheffingsaanslag en de hiermee verband houdende beschikkingen opgelegd.
2.4.
Ter motivering van het bezwaarschrift heeft eiseres een rittenregistratie opgemaakt en ingediend bij verweerder. Hierin is onder meer aangegeven dat met de auto in 2006 in totaal 411 kilometer privé is gereden.”
2.2.
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat het Hof ook van die feiten uit.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de in de naheffingsaanslag begrepen correctie privégebruik auto terecht is. Daarnaast zijn de beschikking heffingsrente en de vergrijpboete in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt geoordeeld.
4.1.1.
Artikel 13bis van de Wet LB luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Indien ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op jaarbasis gesteld op ten minste 22% van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
2. Indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil.
(…)
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld waaraan een rittenregistratie moet voldoen. Tevens kunnen regels worden gesteld over het anderszins laten blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
(…)
7. Voor de toepassing van dit artikel wordt woon-werkverkeer geacht niet voor privé-doeleinden plaats te vinden.
(…)”
4.1.2.
Artikel 21c van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (tekst 2006) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De rittenregistratie bedoeld in artikel 13bis, tweede lid, van de wet bevat ten minste de volgende gegevens:
a. merk, type en kenteken van de auto;
b. periode van terbeschikkingstelling van de auto;
c. per rit:
1° datum;
2° beginstand en eindstand van de kilometerteller;
3° beginadres en eindadres;
4° de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;
5° het karakter van de rit.”
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat uit de wettelijke regeling volgt dat te dezen een verzwaarde bewijslast op eiseres rust. Zij kan er niet mee volstaan aannemelijk te maken dat er niet voor meer dan 500 kilometer privé met de auto gereden is, maar zij dient dat overtuigend aan te tonen.
4.3.
Als bewijs dat in 2006 de auto minder dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt, heeft eiseres de onder 2.4 genoemde rittenregistratie overgelegd.
In het kader van het door eiseres te leveren bewijs heeft [A] verklaard mede op basis van kladaantekeningen en zijn agenda de rittenregistratie achteraf opgemaakt te hebben. Van de kladaantekeningen heeft hij geen kopie bewaard. Verder heeft [A] ter zitting verklaard dat hij van elke rit niet meteen het aantal kilometers heeft genoteerd en dat hij bij het opstellen van de rittenregistratie soms heeft teruggeredeneerd. Voor een rit woon-werkverkeer is steeds 25 kilometer genoteerd in de rittenregistratie. In de brief van eiseres gedateerd 22 april 2013 is door [A] ter zake van de route voor het woon-werkverkeer verklaard dat nooit de [rijksweg] werd genomen omdat daar altijd files staan, dat verschillende routes werden gereden, omdat het “gewoon leuker is om niet altijd dezelfde route te hoeven rijden” en dat niet altijd dezelfde route werd afgelegd vanwege “errands” (kleine boodschapjes – zoals het op de post doen van brieven). Verder is in de brief van eiseres van 25 mei 2012 verklaard dat de heen- en terugreis dagelijks ongeveer 25 kilometer bedroeg, waarbij het mogelijk is dat de ene keer er een kilometer meer is gereden en de andere keer een kilometer minder, om files te ontwijken.
4.4.
Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de meest gebruikelijke route voor woon-werkverkeer voor [A] die over de [rijksweg] is en dat de enkele reisafstand daarvan 9,4 dan wel 9,1 kilometer bedraagt.
De rechtbank overweegt als volgt. De rittenregistratie is achteraf opgemaakt, en de gereden route(s) voor woon-werkverkeer staan daarin niet aangegeven, noch staat hierin aangegeven waarom de op een dag gereden route afweek van de meest gebruikelijke route. Voorts zijn de kladaantekeningen niet bewaard. Alhoewel [A] kennelijk verschillende routes naar zijn werk nam, is voor woon-werkverkeer steevast 25 kilometer in aanmerking genomen, hetgeen de rechtbank voorkomt als een schatting. Verder zijn in de rittenregistratie ritten voor diverse boodschappen niet als zodanig aangegeven, is niet aangegeven of een dergelijke rit zakelijk was of een privékarakter had, dan wel of daarvoor is afgeweken van de gebruikelijke route.
4.5.
Gelet op dit alles acht de rechtbank niet te controleren of de rittenregistratie sluitend is en of en in hoeverre privé-kilometers zijn begrepen in de aangegeven woon-werkkilometers. De verklaring van [A] ter zitting dat het woon-werkverkeer volgens een vast patroon ging, acht de rechtbank gelet op de verklaring in de brief van 22 april 2013, niet geloofwaardig.
4.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door eiseres noch met de overgelegde rittenregistratie, noch op andere wijze overtuigend heeft aangetoond dat er met de auto minder dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gereden.
4.7.
Eiseres heeft ten aanzien van de kilometerstand op 11 april 2006 ter zitting nog een bewijsaanbod gedaan om aan de hand van een nader te overleggen factuur van de autogarage de onjuistheid van de kilometerstand op die dag volgens de Nationale Auto Pas aan te tonen. De rechtbank gaat hieraan voorbij, omdat zelfs indien uit deze factuur zou volgen dat de kilometerstand volgens de Nationale Autopas onjuist zou zijn, dit gegeven niets afdoet aan hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, namelijk dat eiseres gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden niet heeft doen blijken dat minder dan 500 privékilometers met de auto zijn gereden.
4.8.
Een en ander leidt de rechtbank tot het oordeel dat de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Boete
4.9.1.
Ingevolge artikel 67f, eerste lid, van de AWR kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen van ten hoogste 100% van de grondslag, indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige is te wijten dat de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen, niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet voorziene termijn is betaald. Ingevolge § 25, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 legt de inspecteur in geval van grove schuld een vergrijpboete op van 25 procent. Onder grove schuld dient te worden verstaan een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid.
4.9.2.
De onderhavige naheffingsaanslag is opgelegd met een vergrijpboete van 25 procent wegens grove schuld van eiseres. Op verweerder rust de last feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting te bewijzen, die het oordeel rechtvaardigen dat het aan grove schuld van eiseres is te wijten dat de (primitieve) aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.
De rechtbank acht verweerder hierin geslaagd. Eiseres had er als inhoudingsplichtige bedacht op moeten zijn dat er in artikel 13bis van de Wet LB zware eisen worden gesteld aan het achterwege blijven van loonheffing over het voordeel van een ter beschikking gestelde auto. Desondanks heeft zij, zoals in 4.4 en 4.5 overwogen, nagelaten middels een rittenregistratie of anderszins controleerbaar bij te houden hoeveel privé-kilometers er met de auto zijn gereden, met tot gevolg dat haar administratie niet als bewijs kan dienen en te weinig belasting is betaald. Eiseres kan derhalve grove onachtzaamheid worden verweten. De rechtbank is niet gebleken van strafverminderende omstandigheden en acht een boete van 25% passend en geboden.
Heffingsrente
4.10.
Het beroep tegen de beschikking heffingsrente heeft eiseres niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de beroepsgronden tegen de belastingaanslag geen doel treffen, zal het beroep tegen de beschikking heffingsrente eveneens ongegrond worden verklaard.
4.2.
Het Hof verenigt zich met de beslissing van de rechtbank en de gronden waarop deze berust. In hoger beroep heeft belanghebbende geen verder bewijs van zijn stellingen aangevoerd en ook overigens niets gesteld dat tot een andere beslissing kan leiden.
De omstandigheid dat (de bestuurder van) belanghebbende naar beste weten en kunnen (achteraf) de rittenregistraties heeft opgesteld, levert geen disculpatiegrond op voor wat betreft de beboetbaarheid van het handelen van belanghebbende.
Slotsom
4.3.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. J. den Boer, voorzitter, E.F. Faase en J.A. van Horzen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder, als griffier. De beslissing is op 18 juni 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.