ECLI:NL:GHAMS:2015:3049

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2015
Publicatiedatum
24 juli 2015
Zaaknummer
200.167.623-01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een gerechtsdeurwaarder wegens ernstige financiële tekortkomingen en schending van regelgeving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. De gerechtsdeurwaarder, die in deze procedure als appellant optreedt, is geschorst voor een periode van zes maanden op basis van artikel 38 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw). Deze schorsing volgde op een onderzoek door het Bureau Financieel Toezicht (BFT), waaruit ernstige financiële tekortkomingen naar voren kwamen. Het BFT constateerde een bewaringstekort op de derdengeldrekening van meer dan € 300.000,- en een negatieve liquiditeitspositie. Bovendien bleek dat 94% van de zaken die de gerechtsdeurwaarder behandelde afkomstig waren van één enkele opdrachtgever, wat de kwetsbaarheid van zijn financiële positie onderstreepte.

De gerechtsdeurwaarder had eerder een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer van 31 maart 2015, waarin hij met onmiddellijke ingang was geschorst. Tijdens de behandeling van de zaak op 19 juni 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder zijn standpunt toegelicht, maar het hof oordeelde dat de schorsing terecht was opgelegd gezien de ernst van de geconstateerde tekortkomingen. Het hof bevestigde de beslissing van de kamer en oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder geen relevante argumenten had aangedragen tegen de schorsing.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gerechtsdeurwaarders om te voldoen aan de wettelijke vereisten en de gevolgen van financiële misstanden. Het hof heeft de beslissing in het openbaar uitgesproken, waarmee de transparantie van de rechtspraak wordt gewaarborgd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.167.623/01 GDW
nummer eerste aanleg : 205.2015
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 21 juli 2015
inzake
[appellant] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellant,
tegen
Bureau Financieel Toezicht,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de gerechtsdeurwaarder) heeft op 7 april 2015 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 31 maart 2015 (ECLI:NL:TGDKG:2015:25). Bij die beslissing heeft de kamer op de voet van artikel 38 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) de gerechtsdeurwaarder met onmiddellijke ingang voor een periode van zes maanden geschorst.
1.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 8 april 2015 een aanvullend beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
1.3.
Geïntimeerde (verder: het BFT) heeft op 11 mei 2015 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.4.
Op 8 juni 2015 is van de gerechtsdeurwaarder een brief - met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen. Hierop heeft het hof aan partijen bericht dat de brief voor zover die een inhoudelijke reactie op het verweerschrift van het BFT behelst, buiten beschouwing wordt gelaten, omdat het van toepassing zijnde procesreglement verzoekschriftprocedures in handels- en insolventiezaken voor het indienen van andere stukken dan het beroepschrift en het verweerschrift geen ruimte biedt, tenzij het hof daarom uitdrukkelijk vraagt. De bij de brief gevoegde bijlagen (23 tot en met 26) zijn tijdig ingediend en in het procesdossier opgenomen.
1.5.
De zaak is behandeld tezamen met de (hoofd)zaak met nummer 200.167.624/01 GDW ter openbare terechtzitting van het hof van 19 juni 2015. De gerechtsdeurwaarder is verschenen. Namens het BFT zijn verschenen mr. A.T.A. Tilleman en D.A. Steensma RA. Allen hebben het woord gevoerd; mr. Tilleman aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.
2. Stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Samengevat weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Het BFT heeft in augustus 2012 een onderzoek verricht op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder. Uit dat onderzoek is gebleken dat indien de bewaarpositie werd berekend overeenkomstig de contractafspraken met de [naam] (hierna: [instantie] ), een zeer grote klant van de gerechtsdeurwaarder, per eind augustus 2012 een bewaringstekort op de derdengeldrekening bestond van ruim € 300.000,-. Tevens bestond een negatieve liquiditeitspositie.
3.2.2.
Op 22 augustus 2013 heeft het BFT de gerechtsdeurwaarder een waarschuwing gegeven voor een per 30 juni 2013 ontstaan bewaringstekort van € 18.040,-.
3.2.3.
Naar aanleiding van de door de gerechtsdeurwaarder aan het BFT gerapporteerde kwartaalcijfers, waarin een positieve bewaringspositie van € 15.581,- werd gemeld, heeft het BFT op 26 november 2014 wederom een onderzoek verricht op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder. Het onderzoek zag op de toepassing van de zogenaamde ‘BLOS-regelgeving’ bij de bepaling van het niveau van de voorfinanciering en de bewaringspositie van het kantoor in 2014. Tijdens dit onderzoek heeft het BFT geconstateerd dat, rekening houdend met de afspraken met [instantie] , op 1 oktober 2014 een bewaringstekort bestond van afgerond € 400.000,-. Verder bleek het BFT dat de berekening van de bewaringspositie niet plaatsvond overeenkomstig de BLOS-regelgeving en in strijd was met de bepalingen van het contract met [instantie] . Daarnaast heeft het BFT geconstateerd dat het gerechtsdeurwaarderskantoor een kwetsbare financiële positie had en dat 94% van de bij het kantoor in behandeling zijnde zaken afkomstig was van [instantie] . Ten slotte is ook een negatieve liquiditeit en solvabiliteit vastgesteld.
3.2.4.
Van dit onderzoek heeft het BFT een concept-rapport van 22 december 2014 opgesteld en aan de gerechtsdeurwaarder gezonden. Bij e-mail van 24 december 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder laten weten de bevindingen van het BFT voor kennisgeving aan te nemen. Zijn definitieve rapportage - die identiek is aan het conceptrapport - heeft het BFT op 6 januari 2015 aan de gerechtsdeurwaarder doen toekomen. De gerechtsdeurwaarder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid daarop inhoudelijk te reageren.
3.2.5.
Op 10 maart 2015 heeft tussen de gerechtsdeurwaarder en Steensma voornoemd
e-mailverkeer plaatsgehad naar aanleiding van het verzoek van Steensma aan de gerechtsdeurwaarder om financiële overzichten toe te sturen.
3.2.6.
Het BFT heeft op grond van voormelde bevindingen op 10 maart 2015 bij de kamer een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. De klacht is op 24 maart 2015 door de kamer behandeld. Ter zitting heeft het BFT de kamer verzocht om de gerechtsdeurwaarder gezien de ernst van de bevindingen met onmiddellijke ingang te schorsen.
3.2.7.
Bij beslissing van 25 maart 2015 (ECLI:NL:TGDKG:2015:24) heeft de kamer de klacht van het BFT gegrond verklaard en aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van ontzetting uit het ambt opgelegd. Die zaak is bij het hof bekend onder nummer 200.167.264/01 GDW. In die zaak wordt eveneens vandaag uitspraak gedaan.

4.Beoordeling

4.1.
Na de beslissing van 25 maart 2015 tot ontzetting uit het ambt heeft de kamer toepassing gegeven aan artikel 38 lid 1 Gdw, gelet op de zeer ernstige aard van de handelingen en verzuimen. Het hof deelt dat oordeel. In hoger beroep heeft de gerechtsdeurwaarder ook niets tegen de schorsingsbeslissing aangevoerd.
4.2.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2015 door de rolraadsheer.