3.4.De grieven 1 tot en met 6 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Met deze grieven motiveert de curator haar standpunt dat - anders dan de voorzieningenrechter heeft geoordeeld - het sluiten van de overeenkomst van 18 juni 2013 en het vanaf 1 juni 2013 beperkt doorbelasten van (personeels)kosten aan de kopers als onbehoorlijke taakvervulling van het bestuur van Whermo is aan te merken, welke een belangrijke oorzaak van het faillissement van Whermo is.
3.5.1.Van onbehoorlijke taakvervulling is in dit geval sprake indien geen redelijk denkend en redelijk handelend bestuurder onder gelijke omstandigheden als die waarin Whermo verkeerde de activaovereenkomst van 18 juni 2013 zou hebben gesloten en haar personeelskosten aan de kopers zou hebben doorbelast op een wijze zoals het bestuur van Whermo dat heeft gedaan.
3.5.2.Vaststaat dat Whermo van 1 januari 2013 tot eind mei 2013, ondanks de (dure) reorganisatie in 2012, desalniettemin een negatief netto bedrijfsresultaat had gerealiseerd van € 1.016.436,-, dat zij op dat moment een schuld aan de bank had van meer dan € 1.622.489,09, - zijnde de vordering van de bank in het faillissement - en dat een groot deel van de ten tijde van het faillissement bestaande belastingschuld, waarvoor geen uitstel van betaling was verleend, van zo’n € 2.500.000,- al bestond.
3.5.3.Het bestuur van Whermo zag zich aldus eind mei 2013 geconfronteerd met na een (dure) reorganisatie verder oplopende verliezen en tekorten in werkkapitaal, een grote schuld aan de bank en een hoge belastingschuld. Gelet op de verder opgelopen verliezen bestond er geen reëel perspectief voor Whermo om door eigen bedrijfsactiviteiten die schuldenlast te kunnen voldoen. De stelling van de curator dat Whermo haar activiteiten had kunnen voortzetten ontbeert een onderbouwing op grond waarvan aannemelijk is dat verdere voortzetting van de bedrijfsactiviteiten door Whermo tot een positief resultaat zou kunnen leiden. Dat klemt te meer nu Monitus Holding c.s. onder verwijzing naar een in eerste aanleg overgelegde winst- en verliesrekening hebben aangevoerd dat de kopers in de tweede helft van 2013 een verlies van € 1.000.000,- hebben geleden, dat Whermo aldus bespaard is gebleven. De stelling dat de verliezen in 2013 ten opzichte van 2012 zijn teruggelopen is, gegeven de schuldenpositie, ontoereikend om een beslissing tot verdere voortzetting van bedrijfsactiviteiten op te kunnen baseren.
3.5.4.De activaovereenkomst heeft Whermo directe inkomsten opgeleverd voor voorraad, inventaris en rechten van intellectuele eigendom. De contracten/goodwill hebben Whermo niet direct inkomsten opgeleverd, maar een voorwaardelijke vordering van in totaal € 1.200.000,-. Het bepalen van het tijdstip van opeisbaarheid is - anders dan de curator stelt - voldoende gewaarborgd door de in artikel 5.7. opgenomen bindende geschillenregeling met betrekking tot de vraag of de liquiditeitspositie van de koper betaling van de koopprijs toelaat. Artikel 5.8. biedt voorts een redelijke waarborg voor de crediteuren van Whermo nu Whermo de van de kopers ontvangen koopsommen aan hen behoort door te betalen. Van (dreigend) inroepen door de bank van een pandrecht op vorderingen van Whermo was ten tijde van het sluiten van de activaovereenkomst geen sprake; de bank had ingestemd met die overeenkomst. Gelet op de in rov. 3.5.2. weergegeven financiële positie, de door Monitus Holding c.s. genoemde teruglopende markt vanaf 2010 en de gedurende meerdere jaren daarna verlieslatende bedrijfsexploitatie van Whermo, is niet aannemelijk dat de contracten/goodwill per de datum van de activaovereenkomst al een direct opeisbare waarde hadden. De andersluidende stelling van de curator is niet verder onderbouwd dan met een beroep op de ervaring van de curator. Dat is ontoereikend. Evenmin is aannemelijk geworden dat verkoop van de contracten/goodwill aan een ander een realistische optie was die door Whermo had moeten worden benut. De curator heeft immers niet betwist dat de activiteiten in kwestie al langere tijd niet winstgevend waren.
3.5.5.Gegeven de situatie dat voorafgaande aan het sluiten van de activaovereenkomst de schuld aan de bank hoger was dan ten tijde van het faillissement van Whermo en het grootste deel van de schuld aan de belastingdienst zoals die ten tijde van het faillissement aan de orde was al bestond, en bij gebreke van reëel perspectief op voorzetting van de bedrijfsactiviteiten kan niet worden geoordeeld dat het bestuur van Whermo, in aanmerking nemend de belangen van de crediteuren van Whermo, de activaovereenkomst niet had mogen sluiten of dat zij in plaats daarvan haar faillissement had moeten aanvragen.
3.5.6.De curator heeft in het kader van haar beroep op onbehoorlijke taakvervulling van het bestuur van Whermo nog aangevoerd dat Whermo na de activaovereenkomst in strijd met artikel 5.8. van die overeenkomst leningen aan kopers heeft verstrekt, managementfees aan Monitus Holding heeft betaald en rekening-courantschulden bij kopers heeft afgelost. Monitus Holding c.s. hebben daartegen aangevoerd dat de leningen weer aan Whermo zijn terugbetaald - hetgeen de curator in de memorie van grieven ook lijkt te onderkennen -, dat de managementfees zijn doorbelast aan kopers en dat partijen bij de activaovereenkomst niet hebben bedoeld de periodieke interne afrekeningen van deze verhoudingen onder het verbod van artikel 5.8. te plaatsen. Nader onderzoek naar de uitleg van de activaovereenkomst behoort in dit geding niet tot de mogelijkheden. Aanknopingspunten voor het oordeel dat hier sprake is van onbehoorlijk bestuur ontbreken dan ook.
3.5.7.De curator heeft in het kader van haar beroep op onbehoorlijke taakvervulling van het bestuur van Whermo ook aangevoerd dat Whermo na 1 juni 2013 slechts 70%, in plaats van 100% van haar (personeels)kosten heeft doorbelast aan kopers. De curator heeft het percentage van 70% in hoger beroep niet nader onderbouwd. Volgens de curator is het niet 100% doorbelasten van kosten in een situatie dat uit bedrijfsactiviteiten geen inkomsten voor Whermo zijn te verwachten als onbehoorlijk bestuur aan te merken. De curator betwist voorts dat van de zijde van Whermo werkzaamheden zijn verricht die niet aan kopers konden worden doorbelast. Monitus Holding c.s. hebben bij memorie van antwoord gemotiveerd uiteengezet dat 75% van de personeelskosten is doorbelast, terwijl van alle kosten, € 1.479.300,-, er € 1.455.402,- zijn doorbelast aan kopers, derhalve € 23.898,- niet, dan wel € 279.544,- wanneer de boekwinst voor Whermo op de verkoop van haar auto’s buiten beschouwing wordt gelaten. Van die niet doorbelaste kosten hebben Monitus Holding c.s. gemotiveerd welke werkzaamheden dat betroffen en waarom die niet konden worden doorbelast. Gegeven deze betwisting kan de stelling van de curator zonder bewijslevering, waarvoor geen plaats is, niet komen vast te staan. Dat sprake is van onbehoorlijk bestuur op dit punt is dan niet aannemelijk geworden.
3.5.8.Uit het vorenstaande volgt dat niet aannemelijk is geworden dat het bestuur van Whermo zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld als bedoeld in artikel 2:248 lid 1 BW. De vraag of onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak van het faillissement van Whermo is behoeft dan geen bespreking.
3.5.9.De slotsom is dat de grieven 1 tot en met 6 van de curator, waaraan ten grondslag ligt dat sprake is van onbehoorlijk bestuur van Whermo als bedoeld in artikel 2:248 lid 1 BW, niet slagen.