ECLI:NL:GHAMS:2015:3027
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geldvordering in kort geding na beëindiging van tewerkstelling krachtens uitzendcontract
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. [Appellant] was werkzaam op basis van een uitzendovereenkomst en vorderde in kort geding betaling van achterstallig loon van de besloten vennootschap [X] AALSMEER B.V. De kantonrechter had in zijn vonnis geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en [X]. [Appellant] had gesteld dat hij na de beëindiging van het contract tussen de uitzendonderneming en [X] zijn werkzaamheden had voortgezet, maar de kantonrechter oordeelde dat [X] geen toezegging had gedaan om [appellant] in dienst te nemen. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat [appellant] niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat er een arbeidsovereenkomst was ontstaan. Het hof concludeerde dat de vordering van [appellant] moest worden afgewezen, en bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter. [Appellant] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.