Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grieven 1, 2, 5 en 6, samengevat, aan dat de
grief 7slaagt. Gezien het voorgaande behoeven de
grieven 3 en 4geen bespreking meer.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin [geïntimeerde] een vordering tot betaling van achterstallige huurpenningen had ingesteld. De huurovereenkomst tussen partijen was oorspronkelijk aangegaan voor de duur van vijf jaar, maar [appellante] heeft in februari 2012 aan [geïntimeerde] meegedeeld dat zij de exploitatie van haar onderneming zou staken. Vervolgens heeft [appellante] een nieuwe huurder voorgedragen, [Y] Fashion B.V., die de winkelruimte vanaf 1 april 2012 zou overnemen. De vraag die in hoger beroep centraal staat, is of de huurovereenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde] per 1 augustus 2012 is geëindigd, zoals [appellante] stelt, of dat deze nog steeds van kracht was, zoals [geïntimeerde] betoogt.
Het hof oordeelt dat de huurovereenkomst inderdaad is geëindigd per 1 augustus 2012, omdat er een nieuwe huurovereenkomst met [Y] is ontstaan, die met instemming van [geïntimeerde] de huurrelatie heeft voortgezet. Het hof wijst erop dat [appellante] gedurende de periode van 1 april 2012 tot 1 augustus 2012 verantwoordelijk bleef voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst, maar dat na 1 augustus 2012 de huurrelatie met [Y] is voortgezet zonder dat er een nieuwe schriftelijke overeenkomst is opgesteld. De vordering van [geïntimeerde] tot betaling van achterstallige huurpenningen wordt afgewezen, en het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover dat in conventie is gewezen.
De kosten van het geding worden toegewezen aan [appellante], die in het gelijk is gesteld. Dit arrest is gewezen door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam en is openbaar uitgesproken op 14 juli 2015.