De man heeft zich subsidiair beroepen op het bepaalde in artikel 1:401 lid 1 BW en zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomst door een wijziging van omstandigheden heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Hij heeft daartoe ter zitting gesteld dat zijn draagkracht per de door hem in eerste aanleg verzochte ingangsdatum van 1 april 2013 is verminderd. De vrouw meent dat onverkort dient te worden vastgehouden aan hetgeen partijen in november 2011 zijn overeengekomen.
De man heeft, gelet op het bedrijfsresultaat in de jaren 2012 en 2013 en de verhouding van die resultaten tot het bedrijfsresultaat in 2010, voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die maakt dat zijn draagkracht opnieuw moet worden berekend. Het hof zal daarbij, evenals de rechtbank, als ingangsdatum 28 juni 2013 hanteren, zijnde de datum waarop het zelfstandig verzoek van de man in eerste aanleg is ingediend. Vanaf die datum heeft de vrouw met een eventuele wijziging van de bijdrage ten behoeve [de minderjarige] rekening kunnen en moeten houden.
Wat het aandeel van de vrouw in de kosten van [de minderjarige] betreft, onderschrijft het hof hetgeen de rechtbank daaromtrent heeft overwogen. Anders dan de man met zijn tweede grief lijkt te betogen, is niet aannemelijk dat de vrouw een hoger inkomen heeft dan € 1.250,- netto per maand. De man heeft zijn stelling dienaangaande verder niet onderbouwd en het hof ziet geen aanleiding de vrouw te verzoeken nog nadere stukken over te leggen. Overeenkomstig de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen die op 1 april 2013 in werking is getreden, is het hof met de rechtbank van oordeel dat het aandeel van de vrouw in de kosten van [de minderjarige] € 25,- per maand bedraagt.
Bij de berekening van de draagkracht van de man dient te worden uitgegaan van het gemiddelde van het bedrijfsresultaat over drie jaar. Naar het oordeel van het hof dient daarbij het bedrijfsresultaat over 2014 te worden betrokken. De man heeft echter verzuimd de betreffende stukken over te leggen, zodat het hof daarin geen inzicht heeft. Anders dan de man, ziet het hof onvoldoende aanleiding uit te gaan van het gemiddelde bedrijfsresultaat over de jaren 2011, 2012 en 2013. Gelet op het positieve bedrijfsresultaat in de jaren 2010, 2012 en 2013, moet het bedrijfsresultaat in 2011 als incidenteel verliesgevend worden aangemerkt en daarom buiten beschouwing blijven. Bij gebrek aan voldoende gegevens gaat het hof voorts ervan uit dat de stijgende lijn van het bedrijfsresultaat in 2012 en 2013 wordt voortgezet. Het hof ziet in het voorgaande voldoende grond om, evenals de rechtbank, voor de berekening van de draagkracht van de man uit te gaan van het bedrijfsresultaat in 2013 (van € 16.273,-). De rechtbank heeft, uitgaande van een netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man van € 1.319,- per maand en de draagkrachttabel 2013, de draagkracht van de man bepaald op € 99,- per maand. Tegen deze uitgangspunten zijn op zichzelf geen grieven gericht, zodat ook het hof deze zal hanteren.
De man heeft betoogd dat rekening moet worden gehouden met schulden, meer in het bijzonder met de aflossing van € 718,38 per maand uit hoofde van de overeenkomst van geldlening van 22 augustus 2014 ter herfinanciering van een bestaande schuld (productie H en I bij de onder 1.5 genoemde stukken). Het hof gaat daaraan voorbij. Blijkens het beroepschrift en de inhoud van de geldleningsovereenkomst betreft het hier een herfinanciering van een zakelijke schuld. Het hof gaat ervan uit dat de aflossing daarvan in het uiteindelijke bedrijfsresultaat is verdisconteerd. De man heeft ter zitting ook verklaard dat hij die schuld niet privé aflost.
Evenals de rechtbank zal het hof bij gebrek aan voldoende draagkracht van de ouders om in de behoefte van [de minderjarige] te voorzien, de kinderbijdrage tot 1 januari 2015 beperken tot de draagkracht van de man. Dat geldt ook als rekening wordt gehouden met de in 2013 en 2014 geïndexeerde behoefte van [de minderjarige] inclusief het kindgebonden budget dat de vrouw in die jaren voor [de minderjarige] heeft ontvangen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het kindgebonden budget als vermeld onder 2.5 mede ziet op haar twee overige kinderen. Evenmin als de rechtbank zal het hof rekening houden met zorgkorting.