In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het overtreden van artikel 2.7, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Amsterdam, omdat hij zich op of aan de weg ophield met de intentie om verdovende middelen aan te bieden. De tenlastelegging betrof een incident op 8 februari 2013, waarbij de verdachte werd waargenomen terwijl hij passanten aansprak en hen verleidde om hem te volgen, wat leidde tot de verkoop van een verdovend middel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich op een bekende locatie bevond voor de verkoop van drugs en dat er voldoende bewijs was om de overtreding te bevestigen.
De verdediging voerde aan dat de APV Amsterdam in strijd was met de onschuldpresumptie en dat de definitie van 'openbare weg' te ruim was. Het hof verwierp deze argumenten en oordeelde dat de APV verbindend was. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De eerdere veroordeling van de verdachte voor soortgelijke delicten werd ook in overweging genomen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, waarbij het hof de ernst van de feiten en de overlast die de verdachte had veroorzaakt in aanmerking nam. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte vrijsprak van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.