ECLI:NL:GHAMS:2015:2719

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
2 juli 2015
Zaaknummer
200.153.617-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beëindigingskosten in onderwijsovereenkomst en redelijkheid en billijkheid van de vordering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Kappersakademie B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. Kappersakademie had een onderwijsovereenkomst gesloten met [X], waarbij [X] zich had ingeschreven voor een beroepsopleiding tot kapper. Na een aantal maanden heeft [X] de opleiding gestaakt vanwege ziekte en zwangerschap. Kappersakademie vorderde betaling van de resterende lesgelden en beëindigingskosten, die volgens de overeenkomst 50% van het totale lesgeld bedroegen. Het hof oordeelt dat Kappersakademie geen voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de hoogte van de beëindigingskosten en dat deze kosten buitensporig hoog zijn in verhouding tot het lesgeld. Bovendien heeft Kappersakademie [X] niet vooraf gewezen op deze kosten. Het hof concludeert dat het beroep van Kappersakademie op het beding inzake beëindigingskosten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter voor het grootste deel, maar bevestigt de kostenveroordeling in eerste aanleg. Kappersakademie wordt veroordeeld tot betaling van € 300,- aan [X], vermeerderd met wettelijke rente, en in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.153.617/01
zaaknummer rechtbank (Amsterdam) : 2634559 CV EXPL 13-32471
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 juni 2015
inzake
OPLEIDINGSINSTITUUT KAPPERSAKADEMIE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
advocaat: mr. W.J.C. Balkenende te Eindhoven,
tegen
[naam X],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.F. Bögemann te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Kappersakademie en [X] genoemd.
Kappersakademie is bij dagvaarding van 25 juli 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, hierna ‘de kantonrechter’, van 28 april 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen haar als eiseres en [X] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens akte houdende wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 18 mei 2015 doen bepleiten door hun in de aanhef van dit arrest genoemde advocaten, beiden aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij deze gelegenheid hebben partijen enige vragen van het hof beantwoord.
Kappersakademie heeft bij de memorie van grieven haar oorspronkelijke eis gewijzigd en geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog – uitvoerbaar bij voorraad – haar gewijzigde eis zoals aan het slot van de memorie van grieven vermeld zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
[X] heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof Kappersakademie niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, althans haar gewijzigde eis zal afwijzen en het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
Partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.a een feit vastgesteld dat hij tot uitgangspunt heeft genomen. Over de juistheid van dat feit bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan, met dien verstande dat bij de beoordeling van het hoger beroep ook enkele andere, hierna onder 3.2 tot en met 3.5 te noemen, feiten zullen worden betrokken die tussen partijen niet in geschil zijn.

3.Beoordeling

3.1.
[X] heeft bezwaar gemaakt tegen de wijziging van de eis van Kappersakademie bij de memorie van grieven. Voor zover dit bezwaar is gericht tegen het bedrag waarvan laatstgenoemde thans betaling vordert, miskent [X] dat Kappersakademie bij haar gewijzigde eis – wanneer de daarin genoemde bedragen bijeen worden geteld – betaling vordert van een lagere som dan waarvan zij in eerste aanleg betaling vorderde. In zoverre houdt de eiswijziging een vermindering van de eis in. Gelet op het bepaalde in artikel 129 Rv in verbinding met artikel 353, eerste lid, Rv is Kappersakademie tot die vermindering bevoegd. Voor zover het bezwaar van [X] is gericht tegen de gronden waarop Kappersakademie haar gewijzigde eis doet steunen, miskent [X] dat evenals de oorspronkelijke, de gewijzigde eis is gegrond op de hierna te noemen onderwijsovereenkomst en strekt tot betaling van bedragen die [X] volgens Kappersakademie uit hoofde daarvan is verschuldigd. In zoverre valt niet in te zien dat de eiswijziging [X] onredelijk in haar verdediging bemoeilijkt, tot onredelijke vertraging van het geding leidt of om andere redenen in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Het bezwaar is dus ongegrond. Het hof zal daarom hierna uitgaan van de gewijzigde eis zoals aan het slot van de memorie van grieven vermeld.
3.2.
Partijen zijn op 3 februari 2012 een onderwijsovereenkomst aangegaan waarbij Kappersakademie zich heeft verbonden [X] , als cursiste, toe te laten tot het volgen van een door Kappersakademie verzorgde tweejarige beroepsopleiding tot ‘junior kapper en kapper’. [X] was destijds 17 jaar oud en werd bijgestaan door haar moeder, die de overeenkomst mede heeft ondertekend. De opleiding werd gegeven in de vestiging van Kappersakademie te Amsterdam. Het overeengekomen lesgeld bedroeg € 7.375,-, van welk bedrag € 475,- bij het aangaan van de overeenkomst moest worden voldaan en het restant in 23 opeenvolgende maandelijkse termijnen van € 300,-. [X] heeft het genoemde bedrag van € 475,- alsmede zeven maandtermijnen van € 300,-, dus in totaal € 2.575,-, betaald. Zij heeft op 1 september 2012 een aanvang gemaakt met de opleiding en deze feitelijk gestaakt op 9 januari 2013 als gevolg van ziekte, althans als gevolg van zwangerschap en daarmee samenhangende gezondheidsproblemen. Van deze ziekte en zwangerschap, met de genoemde gezondheidsproblemen, heeft de moeder van [X] telefonisch mededeling gedaan aan Kappersakademie.
3.3.
Ten behoeve van het volgen van de hierboven genoemde opleiding ontving [X] studiefinanciering van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, hierna ‘DUO’. Kappersakademie heeft op enig moment aan DUO meegedeeld dat [X] vanaf 9 januari 2013 zonder geldige reden afwezig was. Bij brief van 1 juni 2013 heeft DUO hiervan melding gedaan aan [X] . Bij dezelfde brief heeft DUO [X] meegedeeld dat zij vanaf mei 2013 geen recht op studiefinanciering meer had wegens de desbetreffende afwezigheid en dat zij in 2013 € 561,64 teveel studiefinanciering had ontvangen, welk bedrag een schuld was geworden. Vervolgens heeft [X] bij aangetekende brief van 29 juni 2013 aan Kappersakademie meegedeeld dat zij de onderwijsovereenkomst wilde beëindigen. Daarop heeft Kappersakademie die overeenkomst met ingang van 1 juli 2013 als beëindigd beschouwd.
3.4.
De onderwijsovereenkomst bevat een beding getiteld ‘Beëindiging van de Onderwijsovereenkomst door de Cursist’. Dit beding houdt in, voor zover in deze zaak van belang, dat bij tussentijdse beëindiging van de overeenkomst door de cursist, ongeacht de reden daarvan, geen restitutie van reeds betaalde of verschuldigde termijnen plaatsvindt. Het beding bepaalt verder dat de cursist bij tussentijdse beëindiging, opnieuw ongeacht de reden, ‘beëindigingskosten ter hoogte van 50% van het totaal overeengekomen lesgeld verschuldigd [is]’. Het desbetreffende bedrag is gemaximeerd in die zin dat ‘[h]et verschuldigde bedrag aan beëindigingskosten en de reeds betaalde of verschuldigde termijnen tezamen (…) het bedrag aan overeengekomen lesgeld niet [overstijgen]’.
3.5.
De zeven betaalde, onder 3.2 genoemde, termijnen hadden betrekking op de maanden september 2012 tot en met maart 2013. [X] heeft de resterende termijnen tot het einde van de overeenkomst, dus de termijnen voor de maanden april tot en met juni 2013, niet voldaan. Ook de hierboven genoemde beëindigingskosten van 50% van het overeengekomen lesgeld zijn onbetaald gebleven.
3.6.
De onder 3.2 tot en met 3.5 weergegeven feiten staan, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet langer betwist, tussen partijen vast. Onder verwijzing naar die feiten vordert Kappersakademie bij haar gewijzigde eis allereerst de veroordeling van [X] tot betaling van de drie niet betaalde maandtermijnen, tezamen € 900,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Zij vordert bij de gewijzigde eis verder de veroordeling van [X] tot betaling van de beëindigingskosten ten belope van € 3.687,50, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook in eerste aanleg had Kappersakademie een geldvordering ingesteld op grond van de onderwijsovereenkomst. Bij het bestreden vonnis is die vordering afgewezen wegens gebrek aan voldoende onderbouwing. De enige grief die Kappersakademie tegen het bestreden vonnis heeft opgeworpen, strekt ertoe dat [X] alsnog zal worden veroordeeld zoals zojuist vermeld.
3.7.
Met betrekking tot de gevorderde betaling van termijnen staat voorop dat [X] de verschuldigdheid van de termijn voor de maand april 2013 heeft erkend, zodat de eis in zoverre toewijsbaar is. Met betrekking tot de termijnen voor de maanden mei en juni 2013 staat voorop dat [X] zich bij de onderwijsovereenkomst heeft verbonden het overeengekomen lesgeld in 23 opeenvolgende maandelijkse termijnen van € 300,- te voldoen en dat de termijnen voor mei en juni 2013 niet zijn betaald. Daartegenover staat echter dat DUO bij haar onder 3.3 genoemde brief aan [X] heeft meegedeeld dat zij vanaf mei 2013 geen recht op studiefinanciering meer had, dat buiten kijf staat dat [X] de verschuldigde maandtermijnen uit de ontvangen studiefinanciering placht te voldoen en dat het stopzetten van die financiering een gevolg is geweest van de mededeling van Kappersakademie aan DUO dat [X] zonder geldige reden afwezig was. Naar blijkt uit de overgelegde schriftelijke toelichting van DUO bij het standaardformulier ‘Melding afwezigheid scholier/student’ is ziekte een geldige reden voor afwezigheid en had Kappersakademie zich ervan moeten vergewissen, bijvoorbeeld door een doktersverklaring te vragen, of sprake was van zo’n geldige reden voor afwezigheid voordat zij DUO berichtte dat [X] zonder geldige reden afwezig was. Uit niets blijkt dat Kappersakademie dit daadwerkelijk heeft gedaan, ofschoon de moeder van [X] de ziekte en de zwangerschap en daarmee samenhangende gezondheidsproblemen van [X] aan Kappersakademie had meegedeeld, zoals onder 3.2 vermeld. Door de mededeling aan DUO dat [X] zonder geldige reden afwezig was zonder zich tevoren afdoende van de juistheid van die mededeling te vergewissen, heeft Kappersakademie het ertoe geleid dat de studiefinanciering van [X] vanaf mei 2013 werd stopgezet en, hiermee, dat haar de middelen werden onthouden waaruit zij de maandtermijnen kon voldoen. Onder deze omstandigheden mocht van Kappersakademie een nadere onderbouwing worden verwacht van haar stelling dat [X] desalniettemin gehouden was de termijnen voor mei en juni 2013 te voldoen, zoals [X] ook heeft aangevoerd. Een zodanige onderbouwing ontbreekt. De eis tot betaling van die termijnen is daarom niet toewijsbaar.
3.8.
De vordering tot betaling van beëindigingskosten ten belope van € 3.687,50, te weten 50% van het overeengekomen lesgeld, is gegrond op het onder 3.4 weergegeven beding. [X] heeft zich tegen deze vordering verweerd met de stelling, samengevat en voor zover van belang, dat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als zij aan dat beding zou worden gehouden. Bij de beoordeling van dit verweer moet rekening worden gehouden met de verschillende relevante omstandigheden van het geval. Op de eerste plaats is hierbij van betekenis dat het bedrag van de beëindigingskosten die [X] op grond van het aangehaalde beding verschuldigd zou zijn, buitensporig hoog is in verhouding tot het bedrag van het lesgeld en dat Kappersakademie geen enkele verklaring heeft gegeven voor de omvang van die beëindigingskosten, noch voor de verhouding daarvan tot het lesgeld. Een zodanige verklaring had kunnen zijn gelegen in de aanwezigheid van substantiële vaste kosten die Kappersakademie had moeten maken ongeacht de tussentijdse beëindiging van de onderwijsovereenkomst met [X] , maar hierover heeft Kappersakademie niets gesteld. Op de tweede plaats is van betekenis dat uit niets blijkt dat Kappersakademie [X] voor het aangaan van de onderwijsovereenkomst uitdrukkelijk erop heeft gewezen dat zij naast de reeds betaalde of verschuldigde termijnen, beëindigingskosten ter hoogte van de helft van het lesgeld verschuldigd zou worden als zij de overeenkomst tussentijds zou beëindigen. In aanmerking genomen de eisen van redelijkheid en billijkheid waarnaar Kappersakademie zich diende te gedragen, de hoogte van de beëindigingskosten, de omstandigheid dat [X] daarop niet voetstoots bedacht hoefde te zijn en de zeer jeugdige leeftijd van [X] toen zij de overeenkomst aanging, mocht van Kappersakademie worden verwacht dat zij [X] voor het aangaan van de overeenkomst op die kosten had gewezen. Kappersakademie heeft hiertoe ook gelegenheid gehad, in het bijzonder tijdens het één uur durende ‘intake’-gesprek in haar vestiging te Amsterdam waarover zij tijdens de pleidooien in hoger beroep op vraag van het hof heeft verklaard, maar zij heeft die gelegenheid kennelijk ongebruikt voorbij laten gaan. Op de derde plaats is van betekenis hetgeen hierboven is overwogen over het stopzetten van de studiefinanciering van [X] door DUO als gevolg van een mededeling van Kappersakademie en dat [X] , volgens haar onweersproken stelling, zonder die financiering niet in staat was de overeengekomen opleiding voort te zetten. [X] was dus feitelijk genoodzaakt de onderwijsovereenkomst te beëindigen, aangenomen dat zij dit door haar onder 3.3 genoemde brief van 29 juni 2013 heeft gedaan. De hiervoor beschreven omstandigheden, tezamen en in onderlinge samenhang, maken dat het beroep van Kappersakademie op het onder 3.4 weergegeven beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zodat het desbetreffende verweer van [X] slaagt. De gevorderde beëindigingskosten zijn daarom niet toewijsbaar.
3.9.
Kappersakademie heeft geen feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, kunnen leiden tot andere oordelen dan hierboven gegeven. Haar bewijsaanbod in de memorie van grieven wordt daarom, als niet ter zake dienend en overigens ook als te vaag, gepasseerd.
3.10.
De slotsom uit het bovenstaande is dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd behoudens voor zover Kappersakademie daarbij is veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg, dat de gewijzigde eis van Kappersakademie zal worden toegewezen tot een hoofdsom van € 300,- en dat die eis voor het overige zal worden afgewezen. De gevorderde wettelijke rente over de toegekende hoofdsom zal worden toegewezen vanaf 1 april 2013, aangezien [X] volgens de stellingen van Kappersakademie vanaf die datum met de betaling in verzuim is door het verstrijken van de voor de voldoening bepaalde termijn en uit het verweer van [X] niet anders volgt. Kappersakademie zal, als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. De veroordeling van Kappersakademie in de kosten van de procedure in eerste aanleg blijft in stand, nu zij te dien aanzien de in het ongelijk gestelde partij blijft.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover Kappersakademie daarbij is veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg;
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor al het overige en,
in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [X] om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan Kappersakademie te betalen een geldsom van € 300,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2013;
wijst af hetgeen Kappersakademie meer of anders heeft gevorderd;
veroordeelt Kappersakademie in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 308,- aan verschotten en € 1.896,- voor salaris advocaat en op € 131,- voor nasalaris van de advocaat, te vermeerderen met
€ 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de zojuist genoemde kostenveroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de hierboven genoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, W.H.F.M. Cortenraad en E.J.H. Schrage en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2015.