ECLI:NL:GHAMS:2015:264

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
5 februari 2015
Zaaknummer
200.143.745-01 en 200.144.078-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadestaatprocedure inzake garanties bij aandelenverkoop en persoonlijke aansprakelijkheid bestuurder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Havenmeester Vis Beheer B.V. en [A] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder geoordeeld over een schadestaatprocedure die voortvloeit uit de schending van garanties bij de verkoop van aandelen in Metal Corp Industries B.V. (MCI). De appellanten, Havenmeester c.s., zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis waarin de rechtbank hen aansprakelijk heeft gesteld voor schade die voortvloeit uit deze garanties. De zaak betreft twee samenhangende procedures, genummerd 200.143.745/01 en 200.144.078/01, waarbij de rechtbank op 18 december 2013 een vonnis heeft gewezen. Het hof heeft in een tussenarrest van 10 juni 2014 de zaken gevoegd en partijen hebben hun standpunten ter zitting van 10 december 2014 toegelicht. De kern van het geschil draait om de vraag of Havenmeester c.s. de garanties die zij hebben afgegeven bij de verkoop van de aandelen hebben geschonden, en of dit heeft geleid tot de door [A] gevorderde schadevergoeding van € 7.209.579,97. Het hof heeft vastgesteld dat de garanties zijn geschonden en dat Havenmeester c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [A] heeft geleden. Het hof heeft de bewijslevering toegelaten voor de schadeposten die rechtstreeks samenhangen met de schending van de garanties. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden, waarbij het hof partijen heeft opgedragen om bewijs te leveren over de omvang van de schade.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummers : 200.143.745/01; 200.144.078/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/185515/HA ZA 11-1001
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 februari 2015
inzake
In zaak nummer 200.144.078/01:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HAVENMEESTER VIS BEHEER B.V.,
gevestigd te Overveen, gemeente Bloemendaal,
2.
[appellant],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellanten,
advocaat: mr. M.P. Wolf te Breda,
tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.R. Dill te Dordrecht,
In zaak nummer 200.143.745/01:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. M.R. Dill te Dordrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HAVENMEESTER VIS BEHEER B.V.,
gevestigd te Overveen, gemeente Bloemendaal,
2.
[appellant],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.P. Wolf te Breda.

1. Het geding in hoger beroep

Appellanten in zaak nummer 200.144.078/01 tevens geïntimeerden in zaak nummer 200.143.745/01 worden hierna gezamenlijk Havenmeester c.s. (enkelvoud) en ieder afzonderlijk Havenmeester en [appellant] genoemd. Geïntimeerden in zaak nummer 200.144.078/01 worden hierna gezamenlijk [geïntimeerden] (enkelvoud) genoemd en ieder afzonderlijk [A] en [geïntimeerde] . Appellante in zaak nummer 200.143.745/01 wordt eveneens [A] genoemd.
In zaak nummer 200.144.078/01
Havenmeester c.s. is bij dagvaarding van 17 februari 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 18 december 2013, gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie en Havenmeester c.s. als gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie (hierna: het bestreden vonnis).
Bij tussen arrest van 10 juni 2014 heeft het hof op vordering van Havenmeester c.s. de zaak gevoegd met de zaak met zaaknummer 200.143.745/01.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
In zaak nummer 200.143.745/01
[A] is bij dagvaarding van 5 februari 2014 in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
In beide zaken:
Partijen hebben de zaak ter zitting van 10 december 2014 doen bepleiten door hun advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellant] heeft nog een verklaring voorgelezen die aan het hof is overgelegd. [geïntimeerden] heeft mondeling op dat stuk gereageerd. Havenmeester c.s. heeft nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Havenmeester c.s. heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [A] zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
[A] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog Havenmeester c.s. (
in conventie) zal veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 7.009.579,97 aan schadevergoeding te vermeerderen met pro memorie posten, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag en (
in reconventie)
primairde vorderingen van Havenmeester c.s. alsnog zal afwijzen;
subsidiairvoor recht zal verklaren dat de overeenkomsten van geldlening zijn vernietigd, met veroordeling van Havenmeester c.s. tot betaling van een bedrag van € 850.000,- te vermeerderen met de betaalde rente; en
meer subsidiairvoor recht zal verklaren dat de overeenkomsten van geldlening zijn ontbonden, met veroordeling van Havenmeester c.s. tot betaling van een bedrag van € 850.000,- te vermeerderen met de betaalde rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
Vervolgens is arrest gevraagd in beide zaken.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.11 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het hof gaat uit van het volgende.
a. Havenmeester en [A] hebben op 8 februari 2002 een intentieverklaring ondertekend voor de koop en verkoop van de aandelen Metal Corp Industries B.V. (hierna: MCI) inclusief de deelnemingen in Benjamin Products B.V., Rego Metaalwaren B.V. en Benjamin Exploitatie B.V. voor een koopsom van € 2.400.000,-. De intentieverklaring bevat een financieringsvoorbehoud.
b. ING Bank heeft in maart 2002 een krediet van € 1.400.000,- aan [A] ter beschikking gesteld voor de financiering van een gedeelte van de koopsom. ING Bank is daarbij onder andere afgegaan op de door Havenmeester opgestelde begroting voor 2002 waarin een positief resultaat van € 231.465,- wordt geprognosticeerd. ING Bank heeft voorts de kredietfaciliteit aan MCI gecontinueerd.
c. Havenmeester heeft bij akte van 26 april 2002 de aandelen MCI verkocht en geleverd aan [A] . In de akte heeft Havenmeester een aantal garanties afgegeven aan [A] , waaronder:
1. Verkoper garandeert koper, dat de verklaringen vermeld in lid 5 van dit artikel op heden juist, volledig en niet misleidend zijn.
2. Met inachtneming van het hierna in lid 3 bepaalde, is verkoper jegens koper aansprakelijk voor het geheel van de vermogensschade, indien een of meer van de in lid 5 van dit artikel vermelde verklaringen onjuist, onvolledig of misleidend zijn. Onder vermogensschade geleden door koper wordt mede begrepen schade, waarvan de vennootschap vergoeding zou kunnen vorderen indien de verklaringen in lid 5 van dit artikel ten behoeve van haar waren verstrekt.
(…)
5. Verkoper verklaart het volgende:
(…)52. De vergunningen van de vennootschap zijn toereikend en geen andere vergunningen, vrijstellingen of ontheffingen van welke aard ook - waaronder begrepen milieuvergunningen - dan die vergunningen worden gebruikt of zijn noodzakelijk, voor het drijven van de onderneming van de vennootschap.
(…)
55. Geen werkzaamheden zijn noodzakelijk om enige milieuvergunning te verkrijgen of in overeenstemming daarmee te handelen, er zijn geen feiten of omstandigheden waarvan aannemelijk is dat zij tot het herroepen, opschorten, intrekken wijzigen of niet-verlengen van enige milieuvergunning zullen leiden (…).
64. Er zijn aan verkoper en/of de vennootschap geen feiten of omstandigheden bekend welke er toe zouden kunnen leiden dat relaties bestaande overeenkomsten zullen beëindigen.
(…)
66. Verkoper heeft aan koper alle inlichtingen verschaft waarvan hij weet of had kunnen weten dat die voor koper van belang konden zijn bij het aangaan van de koopovereenkomst en alle door verkoper aan koper verschafte inlichtingen zijn juist, volledig en niet misleidend.
d. [A] heeft € 1.550.000,- op de koopsom betaald, waarvan € 1.400.000,- uit het bij ING Bank verkregen krediet. Het restant van de koopsom van € 850.000,- is in de akte van levering omgezet in geldleningen van Havenmeester aan [geïntimeerden]
e. [A] heeft in juli 2002 een nieuwe begroting 2002 opgesteld, waarin een negatief resultaat van € 28.951 wordt geprognosticeerd. AREP Accountants heeft hierover in opdracht van [A] op 31 juli 2002 een rapport van bevindingen, uitgebracht. [A] heeft vervolgens ING Bank van de nieuwe begroting in kennis gesteld.
f. Bij brief van 5 augustus 2002 heeft ING Bank aan MCI de kredietfaciliteit opgezegd op de grond dat het ondernemingsplan, waarop zij de continuering van de kredietverlening in april 2002 heeft gebaseerd, een onjuiste weergave is van de feitelijke financiële situatie van de ondernemingen en dat indien ING Bank wel over de juiste informatie had beschikt niet tot continuatie van de kredietverlening zou zijn overgegaan. ING Bank noemt onder andere de volgende punten waarop zij onjuist is geïnformeerd, verkort weergegeven:
 de prognose voor 2002, deels gebaseerd op onderhanden werken, kan niet worden gerealiseerd;
 de kosten zijn van dien aard dat een positieve rentabiliteit bij de wel haalbare omzet “utopisch” is;
 er bestaan problemen met de milieuvergunning.
g. Op 20 augustus 2002 zijn de deelnemingen Benjamin Products B.V. en Rego Metaalwaren B.V. op eigen aangifte van [A] failliet verklaard. De onderneming en het bedrijfspand zijn aan een derde verkocht.
h. Bij arrest in de hoofdzaak van 31 augustus 2010 heeft het hof beslist dat Havenmeester de garanties onder 52, 55, 64 en 66 heeft geschonden en dat [appellant] hiervan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het hof heeft Havenmeester c.s. hoofdelijk veroordeeld tot vergoeding van de door [A] dientengevolge geleden schade nader op te maken bij staat.
3.2.
[geïntimeerden] heeft bij exploot van 25 augustus 2011 Havenmeester c.s. de schadestaatprocedure aanhangig gemaakt en heeft gevorderd veroordeling tot betaling:
primairvan een bedrag van € 7.209.579,97 aan schadevergoeding, van een bedrag van € 1.631.000,- aan gederfde winsten van MCI en van een bedrag van € 2.370.000,- aan gederfde winsten van Sun Spring B.V., alles te vermeerderen met de wettelijke rente;
subsidiair (en meer subsidiair)van een bedrag van € 1.400.000 wegens waardedaling van de aandelen MCI en van een bedrag van € 5.796.136,50 wegens overigens geleden schade, alles te vermeerderen met wettelijke rente;
meest subsidiairvan een bedrag van € 1.630.000 aan gederfde winsten van MCI en € 2.370.000 aan gederfde winsten van Sun Spring, alles te vermeerderen met de wettelijke rente;
met beslissing over de proceskosten, waaronder begrepen de beslagkosten, alles uitvoerbaar bij voorraad.
Havenmeester c.s. heeft in reconventie gevorderd hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling aan Havenmeester c.s. van een bedrag van € 850.000, uit hoofde van geldlening voor een gedeelte van de koopsom, vermeerderd met contractuele rente van 7,5% subsidiair de wettelijke handelsrente alsmede opheffing van ten laste van haar gelegde beslagen, met beslissing over de proceskosten.
3.3.
[A] heeft de volgende schadestaat opgesteld:
1. Verwervingskosten MCI € 103.612,13
2. Ten onrechte in 2002 geboekte betalingen € 110.258,87
3. Aanvullende kosten binnen MCI € 23.301,32
4. Waardeverlies aandelen MCI € 1.413.443,49
5. Betaalde rente financiering ING € 112.099,02
6. Gederfde rente bankgarantie € 95,603,81
7. Schade MCI 2002 t/m 2010 € 291.976,39
8. Schade verkoop aandelen Sun Spring € 4.017.866,04
9. (Buiten-) gerechtelijke kosten € 366.071,62
10. Gederfde inkomsten [geïntimeerden] € 275.347,28
11. Immateriële schadevergoeding [geïntimeerde] € 200.000,--
12. Schade door niet meer kunnen ondernemen€ 200.000,--
Totaal € 7.209.579,97
De rechtbank heeft de posten onder 1, 2, 3, 5, 7, 8, 10, 11 en 12 afgewezen en heeft voor de posten 4, 6 en 9 bedragen van respectievelijk € 800.000,-- (waardevermindering aandelen MCI), € 790,20 (kosten bankgarantie) en € 5.799,-- (buitengerechtelijke incassokosten) toegewezen, met rente. In reconventie heeft de rechtbank aan Havenmeester c.s. een bedrag van € 850.000 (geldlening) toegewezen vermeerderd met contractuele rente van 7,5% over € 450.000 vanaf 26 april 2002 en over € 400.000 vanaf 1 januari 2003. Havenmeester c.s. en [A] zijn hiervan ieder in hoger beroep gekomen.
de schade
3.4.
Het hof stelt voorop dat het in deze schadestaatprocedure slechts kan gaan om vergoeding van de vermogensschade van [A] die voortvloeit uit de onjuiste, onvolledige en/of misleidende verklaringen van Havenmeester onder de garanties 52, 55, 64 en 66 zoals het hof die in de hoofdzaak heeft vastgesteld.
3.4.1.
In rechtsoverwegingen 3.24 en 3.32 van dat arrest is beslist dat Havenmeester de garanties onder 52 en 55 heeft geschonden (i) door niet te wijzen op de noodzaak een voorziening (een centrifuge) voor de reiniging van het afvalwater te treffen, en (ii) voor zover kosten zijn gemaakt om de (nieuwe) milieuvergunning te verkrijgen of in overeenstemming daarmee te handelen. Niet in geschil is dat met het plaatsen van een centrifuge maximaal een bedrag van € 13.000,- zou zijn gemoeid. [A] stelt dat [B] , de opvolgend koper van de onderneming, een bedrag van € 171.345,51 heeft geïnvesteerd om aan de milieueisen te voldoen. Havenmeester betwist dat deze kosten noodzakelijk waren; volgens haar betreft het (gedeeltelijk) ook nieuwe investeringen. [A] zal de omvang van de ter verkrijging van c.q. voldoening aan de milieuvergunning direct noodzakelijke kosten (in zoverre is sprake van vermogensschade als bedoeld in de garanties, onder 2) dienen te bewijzen.
3.4.2.
In rechtsoverwegingen 3.15 - 3.19 van dat arrest is beslist dat Havenmeester de garanties onder 64 en 66 heeft geschonden door [A] onvolledig in te lichten omtrent de begroting voor 2002, in het bijzonder over de bestaande orderportefeuille. [A] stelt dat hierdoor over 2002 een bedrag van € 518.000,- minder aan omzet kon worden behaald dan was begroot. Havenmeester raamt de hierdoor ingetreden vermogensschade op een bedrag van maximaal € 279.000,-. Ook op deze punten dient nadere bewijslevering plaats te vinden.
3.5.
De vordering van [A] betreft echter niet alleen deze schadeposten, maar het gehele verlies op haar investering in MCI. Ter beoordeling ligt de vraag voor of het verlies op de investering in MCI in een zodanig verband staat tot de garantieschendingen dat dit gehele verlies als een schadegevolg daaraan kan worden toegerekend. Hiervoor acht het hof uiteindelijk beslissend of ING Bank het krediet van € 1.400.000,- in maart 2002 niet aan [A] zou hebben verleend indien Havenmeester wel juiste, volledige en niet misleidende informatie had verstrekt. In de stellingen van [geïntimeerden] ligt besloten dat in dat geval het financieringsvoorbehoud zou zijn vervuld en de investering in MCI niet zou zijn doorgegaan. Havenmeester c.s. hebben dit laatste onvoldoende gemotiveerd bestreden.
3.6.
De bewijslast dat ING Bank in maart/april 2002 geen financiering zou hebben verstrekt indien Havenmeester wel juiste, volledige en niet misleidende informatie had verstrekt onder de garanties 52, 55, 64 en 66 rust op [A] . Het daarbij om de vraag of ING, indien zij wel over de juiste financiële gegevens aangaande de (hiervoor onder 3.4.1 en 3.4.2 besproken) posten had beschikt, het krediet niet zou hebben verleend. Uitsluitend indien [A] in dit laatste bewijs mocht slagen, kan de overige vermogensschade van [A] aan de orde komen, kort gezegd de schade bestaande in het verlies van haar investering in MCI als gevolg van het faillissement van Benjamin Products B.V. en Rego Metaalwaren B.V. Indien [A] niet mocht slagen in dit bewijs zal het hof ervan uitgaan dat de kredietopzegging aan MCI op 5 augustus 2012 voorbarig en daarmee onnodig is geweest. Er bestaat in dat geval geen aanleiding voor vergoeding van vermogensschade die door deze faillissementen is veroorzaakt.
3.7.
Het hof zal eerst overgaan tot bewijslevering aangaande de (hiervoor onder 3.4.1 en 3.4.2 besproken) schadeposten, die rechtstreeks samenhangen met de schending van de garanties 52, 55, 64 en 66. Deze posten komen – in beginsel, voor zover bewezen - voor vergoeding in aanmerking, ongeacht de uitkomst van het bewijs over de verder strekkende stelling dat ING Bank het krediet niet zou hebben verleend indien zij wel over de juiste informatie onder deze garanties zou hebben beschikt.
de geldleningen
3.8.
Het hof heeft in het arrest in de hoofdzaak beslist dat de vordering tot terugbetaling van de geldlening van € 850.000,- in hoofdsom niet toewijsbaar is aangezien [geïntimeerden] de verplichting tot terugbetaling kan opschorten zolang de schade nog niet is vereffend. Aan deze beslissing is het hof in de schadestaatprocedure gebonden. De door Havenmeester c.s. in reconventie wederom ingestelde vordering uit hoofde van de geldlening kan reeds hierom niet aan de orde komen. Wel kan het door [A] op de investering bespaarde bedrag, voor zover de geldleningen niet zijn geïnd, op de schadeomvang in mindering komen. Aan de vernietiging dan wel ontbinding van de geldleningen wordt niet toegekomen. Grieven 23 en 24 van [A] slagen in zoverre.
Slotsom:
3.9.
[A] zal worden toegelaten tot bewijslevering als omschreven onder 3.4.1 en 3.4.2. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
In beide zaken:
laat [A] toe tot de bewijslevering als omschreven onder 3.4.1 en 3.4.2;
beveelt dat, indien [A] getuigen wil doen horen, een getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. A.S. Arnold, daartoe tot raadsheer‑commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op een daartoe nader te bepalen dag en uur;
bepaalt dat de advocaat van [A]
uiterlijk op 17 februari 2015schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van partijen, hun advocaten en de voor te brengen getuigen in de periode van
maart tot en met mei 2015aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een datum voor het getuigenverhoor te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, W.J. van den Bergh en H. Koster, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2015.