ECLI:NL:GHAMS:2015:262

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
4 februari 2015
Zaaknummer
200.153.900-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming curator in hoger beroep met betrekking tot curatele van mevrouw E

In deze zaak gaat het om de benoeming van een curator voor mevrouw E, die onder curatele is gesteld op verzoek van GGZ inGeest. Appellante, de dochter van curanda, is in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de kantonrechter die Beaufin B.V. als curator heeft benoemd. De zaak is behandeld op 20 november 2014, waarbij verschillende partijen aanwezig waren, waaronder de advocaat van appellante en vertegenwoordigers van GGZ inGeest.

De feiten van de zaak zijn als volgt: mevrouw E is onder curatele gesteld vanwege haar lichamelijke en geestelijke toestand. Appellante verzoekt om haar benoeming tot curator, omdat zij vindt dat zij de beste zorg voor haar moeder kan bieden. Het hof heeft echter vastgesteld dat curanda niet in staat is haar voorkeur voor een curator kenbaar te maken, en dat de wettelijke voorkeursregeling voor benoeming van een curator gevolgd moet worden. Dit houdt in dat appellante als dochter in aanmerking komt voor benoeming, maar het hof heeft twijfels over haar geschiktheid.

Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat er een conflict is geweest tussen appellante en haar dochter, wat de zorg voor curanda heeft bemoeilijkt. Het hof concludeert dat appellante niet de aangewezen persoon is om de belangen van curanda te behartigen, gezien haar eerdere tekortkomingen in de zorg en financiën van curanda. Het verzoek van appellante om haar tot curator te benoemen is afgewezen, en de beschikking van de kantonrechter is bekrachtigd. De kosten van het geding worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 3 februari 2015
Zaaknummer: 200.153.900/01
Zaaknummer eerste aanleg: 3001002 EB VERZ 14-4976
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. S. Jurkovich te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante wordt hierna [appellante] genoemd.
1.2.
[appellante] is op 6 augustus 2014 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 7 mei 2014 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), met kenmerk 3001002 EB VERZ 14-4976.
1.3.
De zaak is op 20 november 2014 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
  • [appellante], bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw [A], maatschappelijk werker, mevrouw [B], jurist, en de heer [C], psychiater, allen namens GGZ inGeest;
  • de heer [D] (hierna: [D]) namens Beaufin B.V.
Mevrouw [E] en de advocaat-generaal zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Bij de bestreden beschikking is mevrouw [E] (hierna: curanda) op verzoek van GGZ inGeest onder curatele gesteld wegens haar lichamelijke/geestelijke toestand.
2.2.
[appellante] is de enige dochter van curanda.
2.3.
Curanda heeft vanaf 7 april tot augustus 2014 verbleven op de afdeling ouderen van [X], psychiatrisch ziekenhuis van GGZ inGeest in Amsterdam. Sindsdien verblijft zij in Woonzorgcentrum [Y] in [plaats] (hierna: [Y]).

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is – voor zover thans van belang – Beaufin B.V. op het daartoe strekkende verzoek van GGZ inGeest benoemd tot curator.
3.2.
[appellante] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, haar tot curator te benoemen en GGZ inGeest te veroordelen in de kosten van dit geding.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
De bij de bestreden beschikking uitgesproken ondercuratelestelling van curanda is niet in geschil. In dit hoger beroep staat alleen nog ter discussie wie tot curator dient te worden benoemd.
4.2.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is genoegzaam aannemelijk geworden dat curanda niet in staat is haar mening kenbaar te maken, en dus ook niet haar voorkeur voor de benoeming van een bepaalde (rechts)persoon tot curator. Om die reden heeft het hof ervan afgezien curanda te horen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 809 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Bij gebreke van een voorkeur, dient de in lid 3 van artikel 1:383 van het Burgerlijk Wetboek vermelde wettelijke voorkeursregeling voor het benoemen van een curator te worden gevolgd. Ingevolge deze regeling komt [appellante] als enige dochter van curanda voor benoeming tot curator in aanmerking.
4.3.
[appellante] bepleit in hoger beroep de wettelijke voorkeursregeling te volgen. Zij wenst inspraak te hebben in de zorg voor curanda en in haar financiële zaken. [appellante] is bereid als curator op te treden en er bestaat volgens haar geen enkel beletsel om haar als zodanig te benoemen.
4.4.
Het hof overweegt als volgt.
Ter zitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat curanda, nadat [appellante] haar op 7 september 2010 vanuit Curaçao had laten overkomen naar Nederland, bij [appellante] heeft gewoond en door haar is verzorgd. Volgens [appellante] heeft curanda gedurende ongeveer drie jaar op haar adres ingeschreven gestaan. Tijdens een verblijf van curanda bij de dochter van [appellante] gedurende twee weken, vanwege een vakantie van [appellante] elders, heeft de dochter curanda laten opnemen in [Z]. [D] heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat curanda ten tijde van die opname niet stond ingeschreven in Nederland, maar in Curaçao, dat zij niet was verzekerd tegen ziektekosten en dat haar pensioen niet op een Nederlandse bankrekening binnenkwam. [appellante] heeft daarop verklaard dat curanda op 6 mei 2013 is uitgeschreven bij de Sociale Verzekeringsbank, via welke instantie curanda een uitkering ontving. [appellante] heeft niet kunnen verklaren hoe dit heeft kunnen gebeuren. Er heeft naar haar zeggen achter haar rug om veel plaatsgevonden waarvan zij niets wist, zo ook ten aanzien van de zorgverzekering van curanda en haar paspoort, dat zou gaan vervallen. [appellante] heeft vervolgens alle afgegeven machtigingen tot betaling ingetrokken. Haar dochter heeft er volgens [appellante] een chaos van gemaakt. Curanda was ten tijde van haar opname in [Z] noch ingeschreven op een woonadres noch verzekerd tegen ziektekosten, aldus [appellante].
Het hof leidt uit het voorgaande af dat de bevindingen van [D] worden onderschreven althans onvoldoende gemotiveerd worden betwist door hetgeen [appellante] daarover te kennen heeft gegeven.
Tevens is door GGZ inGeest naar voren gebracht dat het destijds niet is gelukt een gesprek te voeren met [appellante] en haar dochter over het verzoek tot curatele, vanwege een hoog oplopend conflict tussen hen beiden. Aanleiding voor dit conflict was volgens GGZ inGeest dat [appellante] dochter bang was dat er iets met curanda zou gebeuren als zij weer terug zou gaan naar [appellante]. De strijd tussen [appellante] en haar dochter was zodanig hoog opgelopen dat beiden niet in één ruimte samen konden zijn, aldus GGZ inGeest. Dat van een dergelijke strijd sprake was, is door [appellante] niet weersproken. Wel heeft zij ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij thans niet langer boos is op haar dochter, dat zij een goede band met elkaar hebben en dat zij goed met elkaar kunnen overleggen. Daarmee staat evenwel, gezien het eerdere conflict, nog niet vast dat de verhouding tussen [appellante] en haar dochter, mede in relatie tot curanda, thans daadwerkelijk de nodige verbetering heeft ondergaan.
4.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zijn er naar het oordeel van het hof voldoende gegronde redenen aanwezig die zich verzetten tegen benoeming van [appellante] tot curator. Voldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] niet de aangewezen persoon is om de belangen van curanda te behartigen. Het is [appellante], toen curanda nog bij haar inwoonde, niet gelukt om de financiën van en de zorg voor curanda goed te regelen dan wel goed geregeld te houden. [appellante] betoog dat hieraan handelen van anderen ten grondslag heeft gelegen ten tijde van het verblijf van curanda op Curaçao in 2013 en/of ten tijde van de opname van curanda in [Z] en dat dit handelen wellicht verband houdt met het conflict met haar dochter, doet hieraan niet af. [appellante] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de situatie uit het verleden inmiddels zodanig is verbeterd dat voornoemde gegronde redenen niet langer aanwezig zijn.
Daar komt bij dat curanda volgens [D] intensieve zorg nodig heeft. De directie en verpleging van [Y] hebben aan [D] te kennen gegeven dat [appellante] verzoeken van de verpleging negeert en dat zij conflicten veroorzaakt. [appellante] heeft hierop slechts naar voren gebracht dat de hoofdzuster aldaar haar als een klein kind heeft behandeld en dat zij hierover een klacht heeft ingediend bij de directie.
Het verzoek van [appellante] haar tot curator te benoemen, dient derhalve te worden afgewezen. Voorts heeft [appellante] naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld om aan te nemen dat Beaufin B.V. haar taak als curator niet goed zou vervullen. Dit leidt ertoe dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
4.6.
Gelet op de aard en de uitkomst van de procedure, is er geen aanleiding om GGZ inGeest te veroordelen in de kosten van dit geding, zoals door [appellante] is verzocht. Deze kosten dienen op de gebruikelijke wijze te worden gecompenseerd.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. M.M.A. Gerritzen-Gunst en mr. I.M. Dölle in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2015.