Op grond van de analyse (…) kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van schade voor Ballast als gevolg van het handelen van Hego en [A]:
▪ Hego is niet slechts opgezet als een doorgeefluik tussen ENCI en Ballast, maar een reeds jaren bestaande onderneming met veel meer leveranciers dan ENCI en veel meer afnemers dan Ballast;
▪ Zo sprake is van schade dient deze te worden berekend over de periode 1995 – 2002, en niet 1 juni 1991 – 31 december 2002 zoals Ballast veronderstelt, aangezien vóór 1995 geen leveringen door Hego aan Ballast hebben plaatsgevonden;
▪ Door Hego werd aan Ballast geleverd tegen gemiddeld lagere prijzen dan de prijzen die aan overige afnemers van Hego werden berekend. Hierdoor komt een schade van € 1,39, € 0,94 of € 0,45 per geleverde ton, zoals door Ballast subsidiair, meer subsidiair en uiterst subsidiair gesteld, niet aannemelijk voor;
▪ Mocht sprake zijn van schade per door ENCI geleverde ton cement, dan dient een dergelijke schade te worden berekend op basis van een geleverde tonnage van 25.800 ton over de periode 1995 – 2002, en niet op basis van een tonnage van 405.576 zoals Ballast veronderstelt;
▪ Door Ballast wordt gesteld dat zij na beëindiging van de relatie met Hego is overgestapt op directe levering door ENCI, hetgeen zou hebben geresulteerd in een voordeel van € 500.000 per jaar. Dit bedrag is door Ballast niet onderbouwd met bewijsstukken. De stelling van Ballast komt er op neer dat het voor Ballast – voor een bedrag van € 500.000 per jaar – nadelig was om via Hego in te kopen. Uit de analyse in hoofdstuk 15 van dit rapport is gebleken dat het voor Ballast juist voordelig was om via Hego in te kopen ten opzichte van rechtstreeks bij ENCI inkopen, zodat de door Ballast gestelde schade niet aannemelijk voorkomt.”
( v) PWC heeft in dit kader nog twee rapporten uitgebracht: “AG Beheer c.s. Rapportage inzake namens Ballast Nedam gelegde beslagen” van 16 juni 2010 over de omvang van de gelegde beslagen en “AG Beheer c.s. Rapportage inzake schade als gevolg van namens Ballast Nedam gelegde beslagen” van 28 juli 2010.
(vi) Voor het opmaken van deze drie rapporten heeft PWC € 198.277,80, inclusief 19% BTW, in rekening gebracht. Dit bedrag is door [geïntimeerden] betaald.
(vii) Op 2 november 2010 hebben mrs. A. van Hees en T.R.B. de Greve, verbonden aan het advocatenkantoor Stibbe, namens Ballast Nedam en gelieerde partijen (in de brief aangeduid als Ballast Nedam c.s.) een brief gestuurd aan PWC en [B], laatstgenoemde in zijn hoedanigheid van register-accountant die het rapport heeft ondertekend, en hen daarbij aansprakelijk gesteld. De brief luidt – voor zover relevant – als volgt:
“PriceWaterHouseCoopers heeft op of omstreeks 17 maart 2010 een rapport aan [X] Advocaten en/of Hego Bouwstoffen BV uitgebracht met als opschrift: “Hego Bouwstoffen BV, Analyse schadeclaim Ballast Nedam”. (…) Het rapport is bedoeld en ook gebruikt voor de feitelijke onderbouwing en ondersteuning van de standpunten van Hego Bouwstoffen B.V., haar bestuurders en gelieerde vennootschappen in een procedure die Ballast Nedam c.s. tegen deze (rechts)personen aanhangig heeft gemaakt. In die procedure wordt door Ballast Nedam c.s. schadevergoeding gevorderd wegens benadeling als gevolg van ernstige onrechtmatige en frauduleuze handelingen. U was op voorhand bekend met het feit dat uw opdrachtgever Hego Bouwstoffen en aan haar gelieerde (rechts)personen door het Openbaar Ministerie, ruim vóórdat u uw opdracht aanvaardde, als verdachten waren aangemerkt en u hebt uit de u bekende stukken kunnen opmaken dat er sprake was van omkoping (uw opdrachtgever Hego gebruikte in haar eigen administratie zelf nota bene termen als “steekpenningen”).
Ballast Nedam c.s. heeft ernstige bezwaren tegen uw rapport. Kort gezegd komen deze er onder meer op neer dat door u conclusies zijn getrokken op basis van kennelijk onvolledige informatie die bovendien zonder enige toetsing voor waar is aangenomen. Namens Ballast Nedam c.s. verwijzen wij u naar hoofdstuk 6 op blz. 69 (meer specifiek paragraaf 6.6. e.v. vanaf blz 102) van bijgaande memorie[memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, hof]
d.d. 26 oktober 2010 (bijlage). Daarmee voldoet uw rapport niet aan de meest elementaire eisen die daaraan mogen worden gesteld. Zoals u hebt begrepen, althans hebt moeten begrijpen, hebben bedoelde (rechts)personen van uw rapport en uw hoedanigheid van register-accountant gebruik willen maken om de rechter te misleiden. Dit is onrechtmatig jegens Ballast Nedam c.s. en voorts tuchtrechtelijk verwijtbaar. De schade bestaat onder meer uit de aanmerkelijke kosten die Ballast Nedam c.s. hebben moeten maken om het gestelde in uw rapport te weerleggen en de onjuiste suggesties die met het rapport worden gewekt weg te nemen.
Namens Ballast Nedam c.s. berichten wij u dat PriceWaterHouseCoopers Advisory N.V. en u ieder hierbij hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden voor alle geleden en nog te lijden schade als gevolg van uw rapport. Voorts wordt ieder van u hierbij verzocht – en zonodig gesommeerd – om (i) binnen één week na heden schriftelijk en ondubbelzinnig aan uw opdrachtgever [X] Advocaten en Hego Bouwstoffen BV te berichten dat uw rapport is ingetrokken en gebruik daarvan niet is toegestaan, en (ii) binnen voornoemde termijn afschriften van uw voornoemde intrekkingsverklaringen aan ondergetekende ten behoeve van Ballast Nedam c.s. te verstrekken.
Ballast Nedam c.s. zal bij de Accountantskamer ter zake van het rapport klachten tegen de heer [B] RA indienen.(…)”
(viii) Bij brief van 8 november 2010 heeft mr. [Z] een afschrift van de op 26 oktober 2010 door Ballast Nedam ingediende memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel aan PWC toegezonden, met het verzoek daarop commentaar te leveren, zodat hij dit zou kunnen verwerken in zijn reactie op dat stuk.
(ix) Bij e-mail van 12 november 2010 heeft PWC de aansprakelijkstelling die zij van Stibbe had ontvangen aan [X] Advocaten doorgezonden.
( x) Op 22 november 2010 is namens [geïntimeerde sub 2 sr] een verweerschrift tegen een namens Ballast Nedam bij de rechtbank Almelo gedaan verzoek tot zijn faillissementsverklaring ingediend, waarbij het rapport in het geding is gebracht.
(xi) Op 24 november 2010 heeft bij de rechtbank in Almelo de behandeling plaatsgevonden van het verzoekschrift tot faillietverklaring van [geïntimeerde sub 2 sr] De behandeling is toen aangehouden om partijen de gelegenheid te geven tot een schikking te komen.
(xii) Bij e-mail van 25 november 2010 heeft PWC aan [Z] verzocht het volledige procesdossier in de procedure waarin hun rapporten waren ingebracht, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, toe te sturen; dit om de opmerkingen in de aansprakelijkstelling van Ballast Nedam in perspectief te kunnen plaatsen.
(xiii) Bij e-mail, tevens brief, van 30 november 2010 heeft PWC, in de persoon van [B], aan [X] Advocaten – voor zover relevant – het volgende laten weten:
“Inmiddels hebben wij genoemde aansprakelijkstelling met bijlage nader bestudeerd en dit lijkt op te leveren dat cruciale uitgangspunten zoals die gehanteerd zijn bij het opstellen van ons rapport achteraf onjuist blijken te zijn. Immers bij de opstelling daarvan zijn wij er op basis van de door de heer [geïntimeerde sub 3 jr.], de behandelende advocaten en de heer [C] verstrekte informatie van uit gegaan dat Hego een van een kennelijk bestaand kartel onafhankelijke partij was. Uit de stukken zoals die thans namens Ballast Nedam zijn overgelegd (met name paragraaf 6.3 van de memorie namens Ballast) ontstaat echter de indruk dat dit niet juist is en dat Hego wel degelijk betrokken was in een kartel. Bovendien lijkt ook Transportbeton [H] Utrecht Vof te hebben behoord tot het kartel c.q. binnen de invloedsfeer van bij een kartel betrokken partijen te hebben verkeerd (punt 233 van de memorie namens Stibbe). Daardoor zou een vergelijking tussen door Hego aan Ballast Nedam in rekening gebrachte prijzen van onwaarde zijn.
Indien zou komen vast te staan dat de uitgangspunten zoals gehanteerd bij de opstelling van onze rapportage inderdaad onjuist zijn, dan zullen wij ons genoodzaakt zien onze rapportage(s) per direct in te trekken.
Gaarne vernemen wij op de meest korte termijn uw reactie op het voorgaande, waarbij onze voorkeur uitgaat naar een bespreking (…).”
(xiv) In reactie hierop heeft [Z] bij e-mail van 2 december 2010 aan [B] laten weten:
“De inhoud van uw schrijven besprak ik kort met client. Client gaf aan dat hij de verwijten van Ballast Nedam betwist en ook weerleggen kan.
Client is nu doende bewijsstukken te verzamelen. Na ontvangst daarvan zal ik wederom contact met u opnemen, zodat wij volgende week een afspraak kunnen maken en deze kwestie uit de wereld kunnen helpen.”
(xv) Op woensdag 8 december 2010 heeft een bespreking plaatsgevonden, waarbij aanwezig waren aan de ene kant: [B], [D] RA van PWC en PWC’s advocaat mr. J.W. van Rijswijk van Advocatenkantoor Nauta Dutilh (hierna: Van Rijswijk), en aan de andere kant: [Y], [geïntimeerde sub 3 jr.] en adviseur [C].
(xvi) Op donderdag 9 december 2010 heeft Van Rijswijk aan [Y] bericht:
“U herinnert zich dat wij gisteren aan het eind van ons gesprek aldus zijn verbleven dat u aan de hr. [geïntimeerde sub 2 sr] de vraag zou herhalen PwC in het bezit te stellen van het volledige procesdossier. Omdat ik vanmiddag en een deel van de avond in vergadering zal zijn, was de vraag e.e.a. in voorkomend geval uiterlijk in de loop van de ochtend aan te leveren. Ik heb tot heden niets ontvangen en sta dus nu op hetpunt in vergadering te gaan.
Wilt U mij berichten wat de stand van zaken is?
Ik maak van de gelegenheid gebruik U tevens te vragen mij nog vandaag die bescheiden (processtukken) toe te zenden uit andere procedures waarbij uw cliënten betrokken zijn en waarin wordt gesproken over en/of gerefereerd aan PwC, één of meer van haar rapporten en/of de huidige discussie over het Rapport van 16 juni 2010.”
(xvii) Bij brief van 9 december 2010 heeft [Y] aan Van Rijswijk – voor zover relevant – bericht:
“(…)
1 Kennelijk bestaand kartel
De Fiod/ECD meldt in een memo, die onderdeel uitmaakt van de onderhavige procedure, dat er sprake zou zijn (geweest) van een kartel, dat de Nederlandse cementmarkt beheerste. Dezerzijds is van meet af aan bestreden, dat Hego deel zou hebben uitgemaakt van een dergelijk (vermeend) kartel.
Uit bijgaand schrijven d.d. 6 december jl. van Mr G. van der Wal moge blijken, dat de Europese Commissie en/of de Nederlandse Mededingsautoriteit niet heeft vastgesteld dat er sprake was van overtreding van het kartelverbod.
Ook de NCD is geen lid van een (vermeend) kartel (geweest). Ballast Nedam zal dienen aan te tonen, dat er sprake is geweest van een kartel en dat Hego daarbij betrokken is (geweest). (…)
2 Vermeende betrokkenheid Hego in een kartel
Uit hetgeen hiervoor sub 1 is aangevoerd, moge blijken, dat Hego geen betrokkenheid heeft in een (vermeend) kartel.
De verbazing van (…) [B] (…), dat Hego geen 100% familiebedrijf is (geweest) en dat NCD aandeelhouder in Hego is (geweest), bevreemdt mij ten zeerste. Immers, uit de rapportage d.d. 17 maart 2010 van PWC in dezen blijkt, dat op pagina 13 wordt verwezen naar bijlage 1 van dat rapport, te weten de notariële ‘verklaring Hego Bouwstoffen B.V.’ d.d. 1 december 2009. Uit deze (…) notariële verklaring blijkt duidelijk de aandelenhistorie van Hego en dat NCD geruime tijd aandeelhouder in Hego is geweest.(…)
3. Transportbeton [H] Utrecht V.O.F.
Deze kwestie is inmiddels uit de wereld.
4 Processtukken
Inmiddels heeft cliënt toestemming gegeven afschriften van de processtukken met betrekking tot de kwestie Hego/Ballast Nedam aan u te verstrekken. Deze zullen door mij worden verzameld en op korte termijn per koerier aan u worden toegezonden. Voor de goede orde zij nog opgemerkt, dat één en ander destijds aan de heer [D] van PWC ter hand is gesteld en dat hem volledige inzage is verleend.”
(xviii) Bij brief, tevens e-mail van 10 december 2010 om 16.41 heeft Van Rijswijk aan [Y] laten weten het rapport per direct in te trekken. De brief luidt – voor zover
relevant – als volgt:
“(…) Rapport d.d. 17 maart 2010
Bij onze bespreking zijn diverse in het licht van de stellingen van Ballast Nedam relevante onderwerpen aan de orde gekomen, zoals met name de vraag of er sprake is geweest van een kartel in de cementindustrie en de mogelijke betrokkenheid daarbij van Hego.
Aan het begin van de bijeenkomst wierp de heer [C] de vraag op – kort gezegd – wat PwC ertoe bracht aan te nemen dat er sprake geweest zou zijn van een kartel. De heer [C] stelde dat er van een kartel geen sprake was geweest, hetgeen werd geadstrueerd aan de hand van een recente brief van Houthoff Buruma. Wij constateerden vervolgens echter dat het onderwerp “kartel” namens [geïntimeerden] is geïntroduceerd in de procedure voor de Rechtbank Arnhem die heeft geleid tot het vonnis van 7 oktober 2009. In alinea 3.2.6 van de Conclusie van Antwoord van [geïntimeerden] is immers gesteld:
“[geïntimeerden] maakte geen deel uit van het kartel dat de Nederlandse cementmarkt beheerste. Daardoor was [geïntimeerden] in staat zijn eigen koers te varen en eigen prijzen te hanteren. Het bestaan van dit kartel blijkt onder andere uit het FIOD-memo “Memo Toepassing Deelnemingsvrijstelling door AG Groep”(…)”
Ook kwam aan de orde de positie van Hego. NCD was een van de aandeelhouders van Hego. De heer [C] deelde mede dat [E] en [F], Duitse leveranciers van Hego, in het relevante tijdvak aandeelhouder waren van NCD. Zoals bekend is ENCI een dochteronderneming van [F]. Dit is relevant omdat tachtig procent van de in de periode 1995-2002 door Hego aan Ballast Nedam geleverde cement afkomstig was van [E] en ENCI. Het samenvallen van aandeelhouderschap met de hoedanigheid van groot-leverancier leidt tot onzekerheid over het antwoord op de vraag of Hego inderdaad – zoals PwC bij aanvang van haar werkzaamheden was verzekerd – onafhankelijk was ten opzichte van een mogelijk kartel.
In de akte van Ballast Nedam d.d. 27 oktober 2008 zijn citaten opgenomen uit een overeenkomst van 15 oktober 1985, waaruit blijkt dat [geïntimeerde sub 2 sr]., handelend onder de naam AG Beheer, vijftig procent van zijn belang in de vennootschappen Hego B.V. en [G] Beton Holding B.V. aan de NCD heeft verkocht. Blijkens dit citaat is in deze overeenkomst vastgelegd dat de heer [geïntimeerde sub 2 sr] respectievelijk een door [geïntimeerde sub 2 sr] aan te wijzen derde, de directie zal blijven voeren (…)
In de nadien namens [geïntimeerden] genomen akte van 25 februari 2009 is – voor zover bekend – het bestaan en de inhoud van deze overeenkomst niet weersproken.
Verder hebben wij in ogenschouw genomen hetgeen in de stukken is gesteld – en tijdens onze bespreking uitvoerig aan de orde kwam – ten aanzien van de zeggenschapsverhoudingen binnen Hego. Hierover is bij antwoord (…) gesteld:
“Aandeelhouder van Hego is, zoals gesteld, N.C.D. Nieuwegein B.V. voor 100% van de winstaandelen tot 29 december 2006. [geïntimeerde sub 2 sr] had in die periode 100% van de preferente aandelen zonder winstuitkering. Het gevolg van deze aandelenverhouding is dan ook dat [geïntimeerde sub 2 sr] sr slechts in loondienst was van Hego. (…) De winst stond ter beschikking van aandeelhouder N.C.D.”
Het gestelde in dit citaat is in tegenstelling tot hetgeen tijdens onze bespreking van de zijde van [geïntimeerde sub 3 jr.] werd gesteld, namelijk dat de heer [geïntimeerde sub 2 sr] in deze periode door het houden van prioriteitsaandelen volledige zeggenschap had binnen Hego, hetgeen weer wel in lijn is met het in de akte van 25 februari 2009 namens [geïntimeerden] over dit onderwerp gestelde:
“[…] integendeel. [geïntimeerden] kon als prioriteitsaandeelhouder de directie benoemen.”
Gelet op het vorenstaande is er gerede twijfel gerezen over de onafhankelijkheid van Hego ten opzichte van NCD en haar aandeelhouders en daarmee ten opzichte van een mogelijk bestaand kartel.
Het Rapport is geschreven met als uitgangspunt dat Hego een onafhankelijke speler was op de cementmarkt. De aan het Rapport ten grondslag liggende prijs- en volumevergelijkingen zijn eveneens gemaakt met als uitgangspunt dat daaraan marktconforme transacties ten grondslag lagen.
Recapitulerend geldt dat de brief d.d. 2 november 2010 van de advocaten van Ballast Nedam PwC noopte het Rapport en de totstandkoming daarvan opnieuw te bezien. Met het oog daarop heeft zij u op 25 november jl. gevraagd haar het gehele procesdossier ter hand te stellen. Ten tijde van onze bespreking van afgelopen woensdag had Pwc dit dossier nog niet ontvangen. Omdat aan het eind van deze bespreking de bij PwC bestaande onzekerheid niet was weggenomen, hebben wij nogmaals om de stukken gevraagd. Gegeven de namens Ballast Nedam gestelde termijnen heb ik u er daarbij op gewezen dat ik uiterlijk donderdag 9 december 2010 aan het eind van de ochtend over die stukken diende te beschikking. Uiteindelijk hebt u mij op 9 december aan het eind van de middag geschreven:
“Deze zullen door mij worden verzameld en op korte termijn per koerier aan u worden toegezonden.”
Tot op dit moment (vrijdag 10 december, eind van de middag) hebben deze stukken mij niet bereikt. U zult begrijpen dat dit de vertrouwensrelatie heeft beschadigd.
De bij PwC gerezen twijfel omtrent de onafhankelijkheid van de positie van Hego is dan ook niet weggenomen. Dit leidt tot de conclusie dat er gerede twijfel bestaat over de juistheid van de grondslag van het Rapport. Zoals gezegd tijdens onze bespreking van 8 december jl. is er in dat geval geen andere keuze dan intrekking van het Rapport. Hierdoor bericht ik u dan ook dat het Rapport per direct is ingetrokken en niet meer mag worden gebruikt. U dient al degenen die kennis hebben van het Rapport hieromtrent in te lichten. Met het oog daarop geef ik u hierbij toestemming deze brief in rechte over te leggen.
De advocaten van Ballast Nedam (…) stel ik hieromtrent per direct op de hoogte.”
In reactie hierop heeft [Y] bij e-mail van 10 december 2010 om 17.09 uur aan Van Rijswijk bezwaar gemaakt tegen intrekking van het rapport. Hij heeft meegedeeld dat het procesdossier per koerier onderweg was en Van Rijswijk aangespoord de intrekking ongedaan te maken, met het vooruitzicht hem en PWC aansprakelijk te stellen voor de schade die uit een en ander zou voortvloeien, indien hij daartoe niet zou overgaan.
(xix) Bij e-mail van vrijdag 10 december 2010 om 19.11 uur heeft Van Rijswijk aan [Y] geschreven:
“(…) Het verwijt dat ik overhaast te werk ben gegaan treft geen doel. Tijdens de bespreking heb ik erop aangedrongen het dossier meteen mee te kunnen nemen. Toen U tot mijn verbazing (de vraag om deze stukken lag immers nota bene al vanaf 25 november voor) zei dat daarover overleg vereist was met de heer [geïntimeerde sub 2 sr], heb ik met het oog op de – U bekende – tijddruk aangeboden dat wij de kamer even zouden verlaten zodat dit overleg kon plaatsvinden. Van die gelegenheid maakte U geen gebruik. Wel bood de heer [C] aan de stukken de volgende dag tijd bij mij op kantoor te brengen. Uw mededeling van gisteren aan het eind van de dag dat de stukken zouden worden “verzameld” en op korte termijn per koerier zouden worden aangeleverd stak niet alleen enigszins mager af bij wat de vorige dag in het vooruitzicht was gesteld maar is bovendien niet waargemaakt. Ik heb de stukken immers nog steeds niet ontvangen.
Waar dit alles toe heeft geleid kunt U lezen in mijn brief van eerder deze middag, die ik niet zal herroepen.(…)”
(xx) Op 13 december 2010 om 9.43 zijn stukken van [Y] (volgens PWC nog steeds niet volledig) bezorgd op het kantoor van Van Rijswijk.
(xxi) Eveneens op maandag 13 december 2010 is de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring van [geïntimeerde sub 2 sr] voortgezet. Ter zitting hebben Ballast Nedam en [geïntimeerde sub 2 sr] meegedeeld dat Ballast Nedam en [geïntimeerden] tot een schikking zijn gekomen ten aanzien van al hun geschillen en dat tussen hen een vaststellings-overeenkomst tot stand is gekomen. Daarbij is onder meer overeengekomen dat [geïntimeerden] een bedrag van € 17.000.000,- aan Ballast Nedam zal betalen en dat Ballast Nedam de procedures bij de rechtbank en het gerechtshof in Arnhem zal intrekken. Ten slotte is ter zitting het faillissementsverzoek ingetrokken.
(xxii) Nadien zijn ook de andere rapporten door PWC ingetrokken, omdat zij voortbouwden op het rapport van 17 maart 2010.