2.5.Omdat alle grieven nu zijn besproken, zal het hof overgaan tot het trekken van conclusies ten aanzien van de door de [appellant] ingestelde vorderingen. De in het tussenarrest van 5 december 2002 onder 4.3 genoemde vorderingen 2a tot en met 3d zijn alle vanwege het falen van de desbetreffende grieven terecht door de rechtbank afgewezen, evenals de onder 4.6 van dat tussenarrest genoemde vorderingen ter zake van materiële vaste activa en voorraden. Voorts heeft het hof in overweging 2.23 van het tussenarrest van 27 september 2011 (en hiervoor onder 2.4) aangekondigd om - anders dan de rechtbank voornemens was te doen - een bedrag van ƒ 14.000,=/ € 6.352,92 (een gedeelte van “overige posten” ter grootte van ƒ 106.000,=) te zullen toewijzen. In verband met het gehonoreerde verzoek van partijen de zaak aan zich te houden, zal het hof thans overgaan tot een bespreking van de resterende (deel)vorderingen van de [appellant] , te weten de schadevergoedingsvorderingen wegens debiteuren ter grootte van ƒ 659.993,= (zie hierna 2.6.1 e.v.) en die wegens “overlopende activa”, aanvankelijk ter grootte van ƒ 92.000,=, maar bij antwoordakte van 29 april 2014 verminderd tot ƒ 62.238,35 (zie hierna 2.7.1 e.v.).
2.6.1.Aan zijn vordering van ƒ 659.993,= heeft de [appellant] ten grondslag gelegd dat Dental ‘80 schade ter grootte van dit bedrag heeft geleden omdat de bank de vorderingen van Dental ‘80 op een aantal van haar debiteuren ter grootte van - volgens hem - ƒ 1.201.798,= - heeft verkocht voor slechts ƒ 675.000,=, op welke opbrengst nog bedragen van ƒ 48.403,= en ƒ 84.792,= in mindering moeten worden gebracht, zodat deze per saldo ƒ 541.805,= beloopt en de schade (ƒ 1.201.798,= -/- ƒ 541.805,= is ) ƒ 659.993,= bedraagt. Aldus de [appellant] .
2.6.2.Hoewel de bank in eerste aanleg de door de [appellant] van de opbrengst van ƒ 675.000,= afgetrokken posten van ƒ 48.403,= en ƒ 84.792,= niet had betwist, heeft de rechtbank in overweging 4.17 van het bestreden vonnis over die posten vragen gesteld. Het hof zal daarop echter niet ingaan, omdat de bank (ook) in haar akte van 10 juni 2014 hieraan geen woord heeft gewijd, zulks terwijl deze posten door de cura-tor in zijn antwoordakte van 29 april 2014 waren besproken. Het hof gaat derhalve met de [appellant] uit van een totaalopbrengst van de vorderingen van ƒ 541.805,=. Anderzijds is de boekwaarde van de vorderingen, zoals onder 2.3.6 overwogen, niet ƒ 1.201.798,= maar ƒ 1.089.226,=. De te dezen maximaal te vorderen schade is dus ƒ 547.421,=.
2.6.3.Vaststaat dat de bank de onderhavige vorderingen niet eigenmachtig had mogen verkopen; vgl. het tussenarrest van 5 december 2002, overweging 4.1 (g). De vraag is dan of de [appellant] met vrucht voormeld bedrag van ƒ 547.421,= als schade bij de bank kan vorderen. In beginsel is dit naar het oordeel van het hof - gegeven de onrechtmatige daad van de bank, het vaststaande (gecorrigeerde) debiteurensaldo en de verkoopopbrengst van de vorderingen - het geval en het is aan de bank feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die ertoe leiden dat te dezen een lager of geen schadebedrag in aanmerking moet worden genomen dan het bedrag van ƒ 547.421,=. In dit verband is, anders dan zij stelt, niet van belang of de bank vanwege de uitwinningssituatie van Dental ‘80 in redelijkheid geen hogere prijs dan ƒ 675.000,= heeft kunnen bedingen, maar (slechts) of aannemelijk is dat Dental ‘80 (dan wel de [appellant] na haar faillietverklaring), de onrechtmatige verkoop door de bank weggedacht, er niet in zou zijn geslaagd de vorderingen tot het beloop van hun boekwaarde te incasseren. De bank heeft weliswaar in hoger beroep een aantal feiten en omstandigheden aangevoerd die volgens haar tot deze conclusie leiden, maar de [appellant] heeft een en ander gemotiveerd betwist en de bank heeft op dit punt in appel geen althans geen voldoende concreet bewijsaanbod gedaan.
2.6.4.De conclusie is dat de vordering van de [appellant] te dezen tot een bedrag van ƒ 547.421,=/€ 248.408,82 toewijsbaar is.
2.7.1.Aan zijn vordering van - thans - ƒ 62.238,35 heeft de [appellant] , naar het hof begrijpt, ten grondslag gelegd dat hij en/of Dental ’80 dit bedrag niet bij debiteuren in rekening hebben kunnen brengen doordat de bank de administratie van Dental ’80 in beslag heeft genomen althans die administratie heeft laten teloorgaan, alsmede dat de boedel als gevolg van deze onrechtmatige daad van de bank schade tot het gevorderde bedrag heeft geleden.
2.7.2.De bank heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep betwist de administratie van Dental ’80 in beslag te hebben genomen. De bewijslast ter zake rust op de [appellant] , aangezien hij de door hem gestelde inbeslagneming aan zijn onderhavige vordering ten grondslag heeft gelegd. De [appellant] heeft dat bewijs niet geleverd. De op 2 november 1989 in een voorlopig getuigenverhoor gehoorde getuige [[naam]] heeft niet verklaard dat de bank de administratie van Dental ’80 in beslag heeft genomen en/of een computer heeft meegenomen waarop die administratie zich bevond. Integendeel, Zumbrink heeft verklaard, zakelijk, dat de eigenaar van het pand waarin Dental ’80 bedrijfsruimte had gehuurd op maandag 3 oktober 1988 de gehele administratie van Dental ‘80 in een container buiten het gebouw heeft gegooid en dat hij die administratie op advies van de advocaat van Dental ’80 dezelfde avond nog uit de container heeft gehaald en weer in het pand heeft gebracht. Niet gesteld of gebleken is dat de bank de eigenaar van dat pand was. De in voormeld voorlopig getuigenverhoor op 15 maart 1990 gehoorde getuige [[naam]] , de toenmalige accountant van Dental ’80, heeft evenmin iets verklaard waaruit kan worden afgeleid dat de bank de administratie van Dental ’80 in beslag heeft genomen en/of heeft laten teloorgaan. Het door de [appellant] bij memorie van grieven gedane aanbod Zumbrink en Kuijl als getuigen te doen horen, heeft geen betrekking op de inbeslagneming en/of teloorgang van de administratie door de bank (maar op de moeite die [getuigen] hebben moeten doen om de administratie te achterhalen en te reconstrueren en/of op de ernstige schadelijke gevolgen daarvan) en is ook overigens, in het licht van de omstandigheid dat beiden reeds als getuigen zijn gehoord, te algemeen en te vaag, ook als moet worden aangenomen dat het voorlopig getuigenverhoor op deze kwestie niet specifiek betrekking had. De [appellant] heeft, hoewel zulks op grond van overweging 4.19 onder b van het bestreden vonnis in de rede had gelegen, geen (andere) getuigenverklaringen overgelegd waarmee de juistheid van zijn onderhavige stelling kan worden bewezen noch namen genoemd van getuigen die daarover (alsnog) zouden kunnen verklaren. Het hof concludeert dan ook dat de juistheid van deze stelling niet is komen vast te staan.
2.7.3.Omdat de daaraan ten grondslag gelegde onrechtmatige gedraging van de bank niet is komen vast te staan, zal de onderhavige vordering van de [appellant] reeds daarom worden afgewezen. Alle overige stellingen en weren van partijen te dezen, in het bijzonder ten aanzien van de omvang van de balanspost “overlopende activa”, behoeven daarom geen bespreking meer.