ECLI:NL:GHAMS:2015:2321

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2015
Publicatiedatum
17 juni 2015
Zaaknummer
200.161.250-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vonnis kort geding inzake schadevergoeding en rechtsgeldigheid aandelenoverdracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Lorentz Company N.V. tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een kort geding waarin Lorentz Company, een vennootschap naar Antilliaans recht, vorderingen heeft ingesteld tegen haar voormalig bestuurder, [geïntimeerde]. De vorderingen zijn gebaseerd op de stelling dat [geïntimeerde] zich onrechtmatig heeft verrijkt door geld uit de kas van de wisselkantoren van Lorentz Company te onttrekken en niet-zakelijke leningen te verstrekken aan ondernemingen waarvan hij eigenaar is. Het hof oordeelt dat de besluiten tot ontslag van [geïntimeerde] als bestuurder en de benoeming van een nieuwe bestuurder rechtsgeldig zijn, in tegenstelling tot de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter. Het hof vernietigt het vonnis van de eerste rechter en wijst de vordering van Lorentz Company tot schadevergoeding van € 431.782,54 toe, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de inleidende dagvaarding. De proceskosten worden eveneens toegewezen aan Lorentz Company, terwijl het meer gevorderde wordt afgewezen. Het arrest is uitgesproken op 16 juni 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.161.250/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/569945 / KG / ZA 14-976
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 juni 2015
inzake
de buitenlandse vennootschap
LORENTZ COMPANY N.V.,
gevestigd te Curacao,
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.C. Duvekot te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Lorentz Company en [geïntimeerde] genoemd.
Lorentz Company is bij dagvaarding van 17 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 19 september 2014, in kort geding gewezen tussen Lorentz Company als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven met producties ;
- memorie van antwoord met producties.
Lorentz Company heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar vordering zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 22 april 2015 doen bepleiten, Lorentz Company door mr. E.N. Nordmann, advocaat te Amsterdam, en [geïntimeerde] door mr. Duvekot voornoemd. Lorentz Company heeft bij die gelegenheid nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1
Lorentz Company is een vennootschap naar Antilliaans recht en is gevestigd op Curacao. Zij heeft op het Damrak, in de Damstraat en in de Leidsestraat in Amsterdam geldwisselkantoren geëxploiteerd. De aandelen in Lorentz Company worden gehouden door de vennootschap naar Nederlands recht Aloni Holding B.V. (hierna: Aloni Holding)
2.2
[geïntimeerde] was vanaf 1995/1996 enig bestuurder van Lorentz Company en vanaf enig moment daarna ook van Aloni Holding. Lorentz Company stelt dat [geïntimeerde] op 26 mei 2014 is ontslagen als bestuurder van Lorentz Company en op 2 juni 2014 als bestuurder van Aloni Holding, in beide gevallen met benoeming van [[naam]] als nieuwe bestuurder.
2.3
Lorentz Company heeft [geïntimeerde] gedagvaard in kort geding en - uitvoerbaar bij voorraad - de veroordeling gevorderd van [geïntimeerde] tot terugbetaling van € 432.739,19 conform de opstelling in de inleidende dagvaarding onder 4.9, tot betaling van € 750.000,- ten titel van voorschot op schadevergoeding conform de opstelling in de inleidende dagvaarding onder 4.8 en tot betaling van € 1.158,- voor buitengerechtelijke kosten, met beslissing over de proceskosten, met inbegrip van de beslagkosten, met nakosten en rente en met waarmerking van de uitspraak als Europese Executoriale Titel (EET). De vordering is gebaseerd op de stellingen dat [geïntimeerde] in de aanloop van zijn ontslag als bestuurder de kas van de wisselkantoren heeft leeggehaald en niet-zakelijke leningen heeft verstrekt aan ondernemingen in Praag waarvan [geïntimeerde] eigenaar, althans Ultimate Beneficiair Owner (UBO) is.
2.4
Lorentz Company heeft haar vordering als volgt nader feitelijk toegelicht.
( i) Aloni Holding heeft op 22 februari 2005 de aandelen in Lorentz Company van Orli Herz overgedragen gekregen. [geïntimeerde] en zijn oom Levy waren toen al economisch eigenaar van 25% respectievelijk 50% van de aandelen in Lorentz Company. Levy heeft de transactie met Orli Hertz van 22 februari 2005 gefinancierd. [geïntimeerde] was destijds enig aandeelhouder van Aloni Holding.
(ii) Op 23 februari 2005 zijn [geïntimeerde] en Levy ten overstaan van notaris Koren te Tel-Aviv schriftelijk overeengekomen dat Levy in economische zin onherroepelijk gerechtigd is tot 70% van de aandelen in Aloni Holding en dat hij de aandelen op eerste verzoek geleverd zal krijgen. Diezelfde dag heeft [geïntimeerde] een schriftelijke onherroepelijke volmacht verstrekt aan notaris Koren om bij inroeping door Levy van zijn recht op levering namens [geïntimeerde] al het nodige te doen om de levering te bewerkstelligen.
(iii) Levy werd vanaf 2012 steeds minder geïnformeerd over het reilen en zeilen van Lorentz Company en vanaf 2013 helemaal niet meer. Levy vertrouwde het niet langer en heeft in januari 2014 aan [geïntimeerde] bericht dat hij zijn recht op levering van 70% van de aandelen in Aloni Holding wenste te effectueren. Begin maart 2014 heeft Levy zich daartoe tot notaris Koren gewend, die op zijn beurt contact heeft opgenomen met notaris mr. J. van der Beek in Amsterdam.
(iv) Bij akte verleden voor notaris Van der Beek van 17 april 2014, zijn ingevolge de overeenkomst tussen [geïntimeerde] en Levy van 23 februari 2005 en met gebruikmaking van de volmacht van [geïntimeerde] aan notaris Koren, die op zijn beurt notaris Van der Beek heeft gemachtigd, de aandelen in Aloni Holding overgedragen aan Levy. Sedertdien is Levy ook in juridische zin gerechtigd tot 70% van de aandelen in Aloni Holding en [geïntimeerde] tot 30% van de aandelen.
( v) Op 26 mei 2014 heeft in Amsterdam een aandeelhoudersvergadering van Aloni Holding plaats gehad alwaar het gehele aandelenkapitaal vertegenwoordigd was; [geïntimeerde] had zich daarbij laten vertegenwoordigen door zijn toenmalige advocaten. Op die vergadering is [geïntimeerde] als bestuurder van Aloni Holding ontslagen en is Louman als bestuurder benoemd. Op 2 juni 2014 heeft op Curacao een aandeelhoudersvergadering van Lorentz Company plaatsgehad waarbij [geïntimeerde] als bestuurder van Lorentz Company is ontslagen en Louman als bestuurder is benoemd.
(vi) Na zijn aantreden als bestuurder van Lorentz Company heeft Louman geconstateerd dat [geïntimeerde] de bedrijfsvoering van Lorentz Company van de ene op de andere dag had gestaakt. Op 24 april 2014 had [geïntimeerde] het personeel (10 werknemers) tot nader order van de nieuwe baas (Levy) naar huis gestuurd en bij brief aan De Nederlandsche Bank van 27 april 2014 had [geïntimeerde] verzocht de vergunning van Lorentz Company te beëindigen met als toelichting: “
De onderneming voert vanaf 25 april 2014 geen wisseltransacties uit en wenst dit ook niet meer te doen. Dit geldt voor alle filialen van Lorentz Company.” Verder bleek dat op 23 en 24 april 2014 een bedrag van omgerekend circa € 339.650,- contant uit de kassa’s van de wisselkantoren was geboekt. De boekhouder van Lorentz Company (Amstel Burght) heeft een (niet limitatieve) opstelling gemaakt van waar het geld is gebleven, welke opstelling sluit op een bedrag van € 1.600.207,- (inl. dgv. prod. 21). Verder blijkt uit een bankafschrift van de zakelijke creditcard van Lorentz Company op naam van [geïntimeerde] dat met die creditcard gedurende enkele dagen (19 t/m 24 juni 2014) de maximale bedragen uit geldautomaten in Praag zijn getrokken en een vliegticket Praag-Amsterdam-Bangkok is betaald.
2.5
Lorentz Company heeft op 3 juli 2014 ten laste van [geïntimeerde] conservatoir beslag doen leggen op twee appartementsrechten van [geïntimeerde] aan de Keizersgracht te Amsterdam en onder ING Bank voor een op € 507.900,- begrote vordering. Met de inleidende dagvaarding is na verlenging van de termijn op de voet van art. 700 lid 3 Rv de eis in de hoofdzaak tijdig aanhangig gemaakt. Volgens Lorentz Company is [geïntimeerde] naar Amerika gevlucht en biedt hij behoudens het beslag in Nederland geen verhaal.
2.6
[geïntimeerde] heeft ter betwisting van de vordering van Lorentz Company bestreden dat de aandelen op 17 april 2014 rechtsgeldig aan Levy zijn overgedragen. Daarop voortbouwend heeft hij bestreden dat hij rechtsgeldig als bestuurder van eerst Aloni Holding en vervolgens Lorentz Company is ontslagen en dat Louman rechtsgeldig als bestuurder van die vennootschappen is benoemd. De voorzieningenrechter is [geïntimeerde] in dat verweer gevolgd. In het bijzonder zag de voorzieningenrechter reden tot twijfel aan het bestaan van een geldige titel voor de aandelenoverdracht en aan het bestaan van een toereikende volmacht om de overdracht zonder medewerking van [geïntimeerde] te realiseren. In het licht daarvan is op voorhand onvoldoende aannemelijk geacht dat Lorentz Company in deze procedure rechtsgeldig door Louman wordt vertegenwoordigd, met conclusie dat de vordering reeds daarom niet kan worden toegewezen. Tegen dat oordeel komt Lorentz Company met haar grieven op. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
2.7
Het hof ziet in de notariële akte van 17 april 2014 een belangrijke aanwijzing voor de geldigheid van de aandelenoverdracht. Het behoort tot de taak van de notaris om erop toe te zien dat aan alle voorwaarden is voldaan voor de intreding van het rechtsgevolg dat met een door hem te verlijden akte is beoogd. Daarmee behoort het mede tot zijn taak dat hij zich in een geval als dit vergewist van de identiteit van de voor hem verschenen personen, althans de geldigheid van een door deze(n) verstrekte volmacht, en van het bestaan en de geldigheid van een onderliggende titel voor de overdracht. In dit geval vermeldt de akte van 17 april 2014, kort samengevat, dat [geïntimeerde] rechtsgeldig wordt vertegenwoordigd door (kennelijk) een medewerker van het notariskantoor en dat sprake is van een onderhandse akte van 23 februari 2005 waarbij [geïntimeerde] als de overdragende partij zich onherroepelijk heeft verbonden tot overdracht aan Levy van 70% van de aandelen in Aloni Holding.
2.8
Bij dit alles komt - zo blijkt genoegzaam uit het dossier - dat notaris Van der Beek zich rechtstreeks met notaris Koren in Tel-Aviv heeft verstaan en dat notaris Koren de overeenkomst en de volmacht van 23 februari 2005 zelf heeft opgesteld en er getuige van is geweest dat [geïntimeerde] die stukken persoonlijk heeft ondertekend, ten bewijze waarvan op die stukken het Israëlisch identiteitsnummer en in het geval van de overeenkomst ook het Nederlands paspoortnummer van [geïntimeerde] staat vermeld. Tot slot is uit de overgelegde stukken voldoende aannemelijk dat notaris Koren in Tel-Aviv daadwerkelijk het notarisambt bekleedt. In het licht van dit alles is naar het oordeel van het hof de authenticiteit van bedoelde stukken voorshands voldoende komen vast te staan.
2.9
[geïntimeerde] heeft tot verweer nog het standpunt betrokken dat de overeenkomst wordt beheerst door Nederlands recht en de volmacht door Israëlisch recht en dat deze rechtshandelingen daarom niet kunnen leiden tot het daarmee beoogde rechtsgevolg. Hoe dat ook zij - volgens Lorentz Company worden beide rechtshandelingen beheerst door Israëlisch recht - en los van de taak van de instrumenterende notaris, mr. Van der Beek, vindt het standpunt van [geïntimeerde] geen steun in Nederlands en/of Israëlisch recht. Het beroep van [geïntimeerde] op een door hem overgelegd rechtsgeleerd advies uit Israël dwingt zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niet tot een ander oordeel. Het beroep van [geïntimeerde] op verjaring ten slotte strandt op de in de overeenkomst geformuleerde onherroepelijkheid van het recht van Levy op levering van de aandelen en van de volmacht van notaris Koren om de levering te bewerkstelligen.
2.1
De conclusie tot zover is dat voorshands voldoende aannemelijk is dat de aandelenoverdracht van 17 april 214 rechtsgeldig is. In het verlengde daarvan is - als verder niet betwist - de rechtsgeldigheid van het ontslag van [geïntimeerde] als bestuurder van Aloni Holding en Lorentz Company en de benoeming van Louman als bestuurder van die vennootschappen eveneens voldoende aannemelijk. Het wordt er daarom voor gehouden dat Lorentz Company in deze procedure wel degelijk rechtsgeldig wordt vertegenwoordigd door Louman als haar bestuurder. De grieven hebben dus succes en de vordering van Lorentz Company dient alsnog inhoudelijk te worden beoordeeld. Niet valt in te zien dat [geïntimeerde] - zoals bepleit (mva onder 24 en 65) - eerst toegang moet krijgen tot de administratie van Lorentz Company om zich in het kader van dit kort geding behoorlijk tegen de vordering te kunnen verweren; los daarvan is gesteld noch gebleken dat [geïntimeerde] om toegang tot de administratie heeft gevraagd en dat hem die toegang is geweigerd.
2.11
Vooropgesteld wordt dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in een veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is en dat om te beginnen bestaan en omvang van de vordering voldoende aannemelijk moeten zijn.
2.12
De opsomming van de verschillende deelvorderingen in de inleidende dagvaarding onder 4.8 houdt in:
( i) ten aanzien van diverse leningen aan BHA (€ 420.131,-);
(ii) alsmede aan Fresh Food Company (€ 441.293,-);
(iii) rekening courant (€ 292.391,-);
(iv) bruto loonkosten bovenmatige ontslagvergoeding Garmy (€ 25.015,-);
( v) bedrijfsschade (p.m.);
(vi) manco verkoopopbrengsten Damstraat 31 (p.m.);
(vii) de mutaties in rekening courant directie 1e halfjaar 2014 (p.m.).
2.13
De posten (i) en (ii) zien op de eerder bedoelde niet-zakelijke leningen van Lorentz Company aan ondernemingen waarvan [geïntimeerde] beweerdelijk de UBO is. Bestaan en omvang van deze schadeposten zijn niet voldoende aannemelijk geworden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de betrokken ondernemingen geen partij zijn in dit geding, terwijl voor persoonlijke aansprakelijkheid van [geïntimeerde] voor het onbetaald of onverhaalbaar blijven van de vorderingen uit die leningen omdat hem als bestuurder van Lorentz Company van het aangaan van die leningen persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, onvoldoende is gesteld.
2.14
Post (iii) betreft een schuld van [geïntimeerde] aan Lorentz Company in rekening-courant per 31 december 2013 die is onderbouwd met een Grootboekoverzicht (inleidende dagvaarding productie 16) . Ook deze post is niet toewijsbaar. Dat is om te beginnen het geval omdat [geïntimeerde] onbetwist heeft gesteld dat de rekening-courant is gebaseerd op een overeenkomst met Lorentz Company en gesteld noch gebleken is dat de vordering van Lorentz Company op [geïntimeerde] uit de rekening-courant opeisbaar is. Los daarvan is de omvang van de vordering niet voldoende aannemelijk in het licht van de stelling van [geïntimeerde] dat hij betalingen heeft gedaan - waaronder een betaling van € 100.000,-
-die ten onrechte niet in het door Lorentz Company ingeroepen Grootboekoverzicht zijn verwerkt.
2.15
De schadepost onder (iv) ziet op een beweerdelijk bovenmatige beëindigingsvergoeding voor de algemeen directeur [[naam]] Ook deze schadepost komt niet voor toewijzing in aanmerking. De vergoeding is onderwerp geweest van een geschil tussen Garmy en Lorentz Company waarin de kantonrechter op 18 augustus 2014 vonnis heeft gewezen en de vordering van Lorentz Company tot terugbetaling van de vergoeding is afgewezen. Mede in het licht daarvan heeft Lorentz Company onvoldoende toegelicht en onderbouwd dat de beëindigingsvergoeding ten onrechte is uitgekeerd en dat [geïntimeerde] daarvoor aansprakelijk is omdat hem van het doen van die uitkering als bestuurder van Lorentz Company persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
2.16
De schadeposten (v) t/m (vii) kunnen evenmin leiden tot toewijzing van enig bedrag reeds omdat het p.m. posten betreft en de daarop betrekking hebbende deelvorderingen dus onvoldoende bepaalbaar zijn.
2.17
De opsomming in de inleidende dagvaarding onder 4.9 houdt in:
(i) onrechtmatig gebruik creditcard (€ 8.727,19);
(ii) onrechtmatig voorschot salaris op 28 maart 2014 (€ 50.000,-);
(iii) bruto loonkosten in verband met onrechtmatige salarisverhoging [geïntimeerde] maart en april 2014 (€ 32.012,-);
(iv) uit de kas op 23 april 2014 contant geboekte fictieve lening aan Jafit (€ 209.000,-); (v) uit de kas op 24 april 2014 contant geboekte fictieve persoonlijke lening aan [geïntimeerde] (€ 123.000,-);
(vi) uit de kas op 24 april 2014 contant geboekte persoonlijke lening aan [geïntimeerde] (USD 10.200,-).
2.18
De post onder (i) is onderbouwd met een bankafschrift van de betrokken creditcard waaruit blijkt van de opnames en betaling op 19 t/m 24 juni 2014. Aangenomen dat [geïntimeerde] toen geen bestuurder meer was van Lorentz Company, is voorshands voldoende aannemelijk dat de opnames en betaling zonder rechtsgrond zijn gedaan en dat door de opnames en betaling [geïntimeerde] ongerechtvaardigd is verrijkt en Lorentz Company navenant is verarmd. Daarbij komt dat deze post in eerste aanleg en in de memorie van antwoord onbesproken is gebleven, oftewel niet is betwist, en dat het daartegen ingebrachte verweer bij pleidooi in hoger beroep (pleitnota onder 28) onbegrijpelijk is.
2.19
De post onder (ii) ziet onbetwist op een contante boeking op 28 maart 2014 uit de kas van de wisselkantoren naar uiteindelijk een rekening van [geïntimeerde] onder vermelding van ‘voorschot salaris’. Ook wat betreft deze boeking is op voorhand voldoende aannemelijk dat daarvoor geen rechtsgrond was en dat door de boeking [geïntimeerde] ongerechtvaardigd is verrijkt en Lorentz Company navenant is verarmd. Weliswaar strekt het verweer van [geïntimeerde] tot betoog dat hij op 28 maart 2014 recht had op een voorschot op zijn salaris van € 50.000,- maar hij maakt niet duidelijk op grond waarvan. Dat klemt te meer in het licht van de salarisstroken ten name van [geïntimeerde] van maart en april 2014 (inleidende dagvaarding productie 17 B en C) op grond waarvan voorshands voldoende aannemelijk is dat over die maanden wel degelijk salarisbetalingen aan [geïntimeerde] zijn gedaan.
2.2
De post onder (iii) houdt verband met een niet betwiste salarisverhoging van [geïntimeerde] met ingang van maart 2014 van € 5.178,- naar € 19.836,66 per maand. Niet is in geschil dat het [geïntimeerde] als bestuurder van Lorentz Company zelf is geweest die de salarisverhoging heeft bewerkstelligd of heeft toegelaten. Verder is niet betwist dat voor deze salarisverhoging geen rechtsgrond bestond. Daarmee is voorshands voldoende aannemelijk dat de salarisverhoging geldt als een daad van onbehoorlijk bestuur waarvoor [geïntimeerde] op de voet van art. 2:9 BW aansprakelijk is. Niet is betwist dat voorshands de omvang van de schade op het bedrag van het meerdere aan brutoloonkosten ad € 32.012,- kan worden gesteld.
2.21
De posten onder (iv) tot en met (vi) zien op het bedrag van in totaal circa € 339.650,- dat volgens Lorentz Company op 23 en 24 april 2014 contant uit de kas van de wisselkantoren is geboekt en ten gunste van [geïntimeerde] is gekomen.
2.22
De onder (iv) bedoelde kasboeking van € 209.000,- is in de administratie van Lorentz Company verantwoord door een onderhandse akte van geldlening aan Jafit Company N.V. (hierna Jafit). Op grond van de stelling dat het geld niet bij Jafit terecht is gekomen, concludeert Lorentz Company dat [geïntimeerde] zich het geld heeft toegeëigend. [geïntimeerde] heeft deze deelvordering betwist door te stellen dat het geen kasboeking betreft maar een cumulatief kastekort in de boekhouding van de gezamenlijke wisselkantoren over de laatste vijftien jaar (mva onder 69). Met dit verweer wordt echter miskend dat het geld ten tijde van de boeking kennelijk - zo leidt het hof af uit de bevindingen van de boekhouder - wel degelijk nog in kas was. In aanmerking nemende dat niet is betwist dat [geïntimeerde] verantwoordelijk is voor de boeking en bij gebreke van verder wel steekhoudend verweer is op voorhand voldoende aannemelijk dat de kasboeking inderdaad ten gunste van [geïntimeerde] is gekomen. Nu gesteld noch gebleken is dat voor die begunstiging een rechtsgrond bestond, is voorshands voldoende aannemelijk dat [geïntimeerde] tot het niet bestreden bedrag van de kasboeking van € 209.000,- ongerechtvaardigd is verrijkt, terwijl Lorentz Company dientengevolge navenant is verarmd.
2.23
De onder (v) en (vi) bedoelde posten zien - onbetwist - op contante opnames uit de kas van de wisselkantoren ten bedrage van € 123.000,- en USD 10.200,- (omgerekend € 9.043,35) die in de administratie van Lorentz Company als geldlening aan [geïntimeerde] zijn verantwoord. [geïntimeerde] heeft de opnames gerechtvaardigd met een beroep op de rekening-courant overeenkomst. Op voorhand is echter niet aannemelijk dat de overeenkomst in kwestie een vrijbrief is voor het contant opnemen uit de kas van de wisselkantoren van omvangrijke bedragen als waar het hier om gaat. Daarmee is voorshands voldoende aannemelijk dat [geïntimeerde] de bedragen zonder rechtsgrond heeft opgenomen en tot de niet betwiste bedragen van de opnames ongerechtvaardigd is verrijkt, terwijl Lorentz Company dientengevolge navenant is verarmd.
2.24
De conclusie is dat voorshands voldoende aannemelijk is [geïntimeerde] tot het saldo van de hiervoor in rov. 2.18 t/m 2.23 besproken posten ad € 431.782,54 schadeplichtig is en dat in zoverre de vordering van Lorentz Company voldoende aannemelijk is geworden. Voor haar standpunt dat toewijzing van dat bedrag uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is, heeft Lorentz Company gesteld dat zij (terug)betaling vordert van het werkkapitaal dat zij nodig heeft voor het hervatten en draaiende houden van haar bedrijfsvoering. [geïntimeerde] heeft het spoedeisend belang bestreden met de stelling dat er geen aanwijzingen zijn dat Lorentz Company dreigt te failleren. Dat argument laat echter onverlet dat Lorentz Company een spoedeisend belang kan hebben bij toewijzing van de vordering in verband met haar bedrijfsvoering. Nu de vordering van Lorentz Company grotendeels betrekking heeft op verdwenen kasgeld en mitsdien, gegeven de aard van haar onderneming, op verdwenen werkkapitaal, terwijl niet (steekhoudend) is bestreden dat Lorentz Company een spoedeisend belang heeft bij hervatting van haar bedrijfsvoering, is het spoedeisend belang van Lorentz Company bij toewijzing van haar vordering genoegzaam komen vast te staan. Afgezet tegen de belangen van [geïntimeerde] is toewijzing van de vordering gerechtvaardigd, in aanmerking nemende dat niet is gebleken van een restitutierisico, zo [geïntimeerde] daarop al een beroep heeft gedaan.
2.25
[geïntimeerde] heeft zich nog verzet tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. [geïntimeerde] heeft daartoe aangevoerd dat hij eerst in de gelegenheid gesteld wil worden om de cijfers te onderzoeken voor de onderbouwing van zijn verweer. Dat argument gaat echter niet op, want is niet redengevend voor toe- of afwijzing van een vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Ook overigens is niet gebleken van een grond voor afwijzing van deze nevenvordering; zij is dus toewijsbaar. De gevorderde EET, waartegen [geïntimeerde] zich ook heeft verzet, is niet toewijsbaar, nu het hier niet gaat om een niet betwiste vordering.
2.26
De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd. De vordering van Lorentz Company zal tot het bedrag van € 431.782,54 worden toegewezen, te vermeerderen met - als overigens niet bestreden - de wettelijke rente vanaf de datum van de inleidende dagvaarding (7 augustus 2014). Het meergevorderde zal worden afgewezen, waaronder de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, waar het deze laatste post aangaat, omdat gesteld noch gebleken is van verrichtingen waarvoor de art. 237 e.v. Rv niet al een vergoeding plegen in te sluiten. [geïntimeerde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De gevraagde veroordeling in de beslagkosten zal niet worden toegewezen omdat het aan een opgaaf van die kosten ontbreekt. Het arrest zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Lorentz Company van € 431.782,54 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 7 augustus 2014 tot de dag van algehele betaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van Lorentz Company begroot op € 95,77 kosten dagvaarding, € 3.924,77 vast recht en € 816,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 77,52 kosten dagvaarding € 5.114,- vastrecht en € 2.682,- voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, W.A.H. Melissen en L.R. van Harinxma thoe Slooten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2015.